Inloggen

Archief

Wachtdagen niet terug in cao Schoonmaak

Op 7 november zijn de onderhandelingen voor de cao Schoonmaak begonnen. CNV Vakmensen meldt dat op die eerste onderhandelingsdag duidelijk is geworden dat de wachtdagen niet terugkeren in de cao Schoonmaak.
De wachtdagen zijn dagen waarover een zieke werknemer geen salaris ontvangt. Het idee erachter is dat werknemers zich dan minder snel ziek melden. Bij het afsluiten van de cao 2014-2016 zijn de wachtdagen uit de cao Schoonmaak verdwenen. Daarna hebben de werkgevers onderzoek gedaan naar het effect hiervan op het ziekteverzuim. Uit het onderzoek blijkt dat het ziekteverzuim na het afschaffen van de wachtdagen niet hoger is geworden. Daarmee is volgens CNV Vakmensen de telkens terugkerende discussie over de wachtdagen definitief beslecht. Verreweg de meeste cao’s kennen inmiddels geen wachtdagen meer. In enkele cao’s houden de werkgevers echter nog vast aan wachtdagen, zoals bij de cao Fashion, Uitzendbranche, Tuincentra en de Parketvloerenondernemingen. Bij die laatste cao zijn de wachtdagen in het laatste cao-akkoord wel teruggebracht van zes naar drie per jaar. CNV Vakmensen pleit ervoor dat ook in die andere cao’s wachtdagen bij ziekte worden afgeschaft. Bron: CNV Vakmensen 8-11-2016

Naheffing parkeerbelasting? Factuur graag

Volgens Rechtbank Gelderland zijn vanuit de consument bezien parkeren op de openbare weg en parkeren in een parkeergarage dezelfde handelingen. Dat het een niet en het ander wel belast is met omzetbelasting leidt dan tot een concurrentieverstoring.
Een ondernemer gaat in bezwaar en beroep tegen een aan hem door de gemeente Arnhem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting à € 59,75 (€ 1,75 belasting en € 58,00 kosten). De ondernemer wil een factuur met omzetbelasting voor de in rekening gebrachte parkeerbelasting en kosten en krijgt daarbij Rechtbank Gelderland aan zijn zij. Volgens de rechtbank wordt een overheidslichaam op grond van de BTW Richtlijn niet als belastingplichtige aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verricht, ook niet als hiervoor rechten, heffingen, bijdragen of retributies worden geïnd. Zijn de werkzaamheden of handelingen echter zodanig dat een behandeling als niet-belastingplichtige tot een verstoring van de mededinging van enige betekenis zou leiden, dan moet het betreffende overheidslichaam wel als belastingplichtige worden aangemerkt. Volgens de rechtbank is dat hier het geval. Volgens de heffingsambtenaar van de gemeente is er geen sprake van een verstoring van de mededinging. Hij verwijst hiervoor onder meer naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2016 waarin is geoordeeld dat ‘straatparkeren’ en ‘slagboomparkeren’ geen soortgelijke diensten zijn die met elkaar concurreren. Bij straatparkeren is sprake van parkeren op de openbare weg en kan een gemeente handhavend en regulerend optreden. In parkeergarages vindt controle en bewaking plaats en is sprake van bescherming tegen weersinvloeden. De ondernemer is het hier niet mee eens: vanuit de modale consument bezien betreft het dezelfde diensten. Ook de rechtbank is die mening toegedaan. De rechtbank steunt hierbij op de Europese rechtspraak inzake samengestelde prestaties. Daarin is ook een belangrijke rol weggelegd voor hoe een en ander vanuit het standpunt van de gemiddelde consument wordt gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de gemiddelde consument slechts zijn auto zo dicht mogelijk bij zijn bestemming wenst te parkeren. De andere zaken – controle, bewaking, bescherming en, in geval van straatparkeren, handhavend optreden door de gemeente – zijn van ondergeschikt belang. Hieruit volgt dat straatparkeren en slagboomparkeren voor de modale consument dezelfde handelingen zijn. Dat de een wel belast is met omzetbelasting en de ander niet, leidt tot concurrentieverstoring. En gezien de gerealiseerde opbrengst is er geen sprake van concurrentieverstoring van onbeduidende omvang. Ten einde deze concurrentieverstoring op te heffen moet de gemeente voor het gelegenheid geven tot straatparkeren als ondernemer worden aangemerkt. En dus aan de ondernemer een factuur sturen met omzetbelasting , met daarop vermeld een vergoeding van (100/121* € 59,75=) € 49,38 en een btw-bedrag van (21/121* € 59,75=) € 10,37. Bron: Rb. Gelderland 3-11-2016

Duurzame inzetbaarheid, wat levert het op?

Het Nationaal Platform Duurzame Inzetbaarheid en TNO hebben een rekentool ontwikkeld die direct inzicht geeft in wat duurzame inzetbaarheid een bedrijf oplevert. De tool (KOBA-DI tool) is ontwikkeld in samenwerking met partners van het NPDI en is per direct beschikbaar.
Met de KOBA-DI tool (www.npdi.nl/kobaditool) kunnen bedrijven en adviseurs inzichtelijk maken wat duurzame inzetbaarheid een bedrijf of instelling aan productiviteit kan opleveren en neemt de kans toe dat er meer en doeltreffender in de duurzame inzetbaarheid van werknemers wordt geïnvesteerd. Dit is in de eerste plaats van groot belang voor bedrijven en hun werknemers, maar zeker ook voor de Nederlandse economie. Gerichte investeringen in duurzame inzetbaarheid zorgen ervoor dat meer mensen nu en in toekomst gezonder, productiever en gemotiveerder aan het werk zijn. Met deze tool kunnen (HR)adviseurs, in gesprek met interne of externe klanten, tot verantwoorde investeringsbeslissingen komen als het gaat om maatregelen voor duurzame inzetbaarheid. De tool maakt gebruik van unieke referentiedata over duurzame inzetbaarheid afkomstig uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en de Werkgeversenquête Arbeid (WEA), die TNO samen met het CBS beheert. De tool wordt tweejaarlijks ge-update met deze data. De KOBA-DI tool is per direct beschikbaar voor bedrijven en voor adviseurs die zijn aangesloten of zich willen aansluiten bij het NPDI. Het NPDI is het platform voor adviseurs en bedrijven die door samenwerking en uitwisseling de kennis op het gebied van duurzame inzetbaarheid versterken en vergroten. TNO is kennispartner van het NPDI. Bron: TNO 7-11-2016

Reparatie arrest Hoge Raad aftrek werkruimte gehuurde woning

De staatssecretaris van Financiën kondigt een nota van wijziging op het Belastingplan 2017 aan om de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2016 te repareren. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat een huurrecht van een woning met daarin een onzelfstandige werkruimte, onder voorwaarden, kan worden aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Een gevolg van het arrest van de Hoge Raad is dat een belastingplichtige – een IB-ondernemer met gehuurde woning – de volledige huur in mindering op zijn winst kan brengen onder bijtelling van een forfaitair bedrag voor het privégebruik van de woning. Dit resulteerde in een riante aftrekpost. IB-ondernemers en resultaatgenieters met een huurwoning, kunnen zo – onder voorwaarden – een voordeel genieten. IB-ondernemers en resultaatgenieters met een koopwoning die als hoofdverblijf dient en tevens een onzelfstandige werkruimte bevat, hebben dit voordeel niet. Een koopwoning wordt namelijk zelden als ondernemingsvermogen aangemerkt (anders is bij de verkoop van de woning de waardeverandering van de koopwoning in box 1 (progressief) belast). De facto ontstaat door genoemd arrest een grotere tegenstelling tussen koop en huur in de winst- en resultaatsfeer. Het arrest heeft geen terugwerkende kracht maar een ondernemer kan terugkomen op zijn vermogensetikettering zolang de aanslag IB nog niet onherroepelijk vaststaat. Bijkomend effect van de aftrekbaarheid van de huurkosten is dat het verzamelinkomen van de belastingplichtige daalt en bijgevolg ook het toetsingsinkomen voor bijvoorbeeld het recht op huurtoeslag. In een nota van wijziging bij het Belastingplan 2017 zal dan ook worden voorgesteld de behandeling van IB-ondernemers en resultaatgenieters met een onzelfstandige werkruimte in een huurwoning in lijn te brengen met de huidige praktijk ten aanzien van IB-ondernemers en resultaatgenieters met een onzelfstandige werkruimte in een koopwoning. De opbrengst van die maatregel zal worden aangewend voor een verhoging van het aftrekpercentage van bepaalde gemengde kosten voor alle IB-ondernemers en resultaatgenieters. Bron: Min. v. Fin. 25-10-2016

Richtbedragen OR-scholing 2017

De SER heeft de richtbedragen voor OR-cursussen voor 2017 vastgesteld. Het richtbedrag voor een maatwerkcursus voor de hele ondernemingsraad is vastgesteld op € 995 per dagdeel per OR (was in 2016: € 1.015 ). Het richtbedrag voor OR-cursussen met een open inschrijving is € 170 per dagdeel per individueel OR-lid (was in 2016: € 160 ).
OR-leden hebben een wettelijk recht op scholing. De werkgever is verplicht de leden van de OR gedurende een minimum aantal dagen per jaar, in werktijd en met behoud van loon, de gelegenheid te bieden de scholing te ontvangen die zij voor de vervulling van hun taak nodig oordelen. Het aantal dagen wordt door de ondernemer en OR in gezamenlijk overleg vastgesteld. De ondernemer is verplicht de kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de scholing van OR-leden te betalen. De SER stelt jaarlijks de richtbedragen vast op voordracht van de Commissie Bevordering Medezeggenschap (CBM). Deze richtbedragen geven een indicatie van wat onder normale omstandigheden redelijke kosten per dagdeel zijn voor scholing en vorming van voldoende kwaliteit. Het is dus geen wettelijke norm, maar een richtsnoer, bedoeld om houvast te geven aan ondernemer en OR in hun overleg over te volgen scholing en de daaruit voortvloeiende kosten. De richtbedragen worden berekend op basis van de tarieven die in de praktijk worden gehanteerd door opleidingsinstituten die in het SCOOR-register zijn opgenomen. Bron: SER 24-10-2016

© lArcade 2024