Inloggen

Archief

Oplaadpunt moet vrij toegankelijk zijn

Publiek toegankelijke oplaadpunten moeten gebruikers van elektrische voertuigen een ad-hocoplaadmogelijkheid bieden, zonder dat een contract met de betrokken elektriciteitsleverancier of exploitant nodig is. Dat staat in het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen, dat eind deze maand in werking moet treden.
De algemene maatregel van bestuur geeft uitvoering aan een gelijknamige Europese richtlijn. Staatssecretaris Dijksma van Infrastructuur en Milieu stuurde de conceptregels onlangs naar de Tweede Kamer. In het besluit wordt ook het gebruik van slimme metersystemen voorgeschreven bij het opladen aan publiek toegankelijke oplaadpunten. Europa kwam met de richtlijn om de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen toegankelijker te maken. De meeste regels die Brussel voorschrijft zijn echter al verankerd in de huidige wet- en regelgeving. Zo zorgen het mededingingsrecht en het toezicht door de ACM ervoor dat de prijzen voor alternatieve brandstoffen niet onredelijk hoog zijn. Bron: SC Online 6-06-2017

AWVN werkgeversbijdrageregeling verlengd

De AWVN Werkgeversbijdrageregeling liep per 31 december 2016 ten einde. De regeling is opnieuw voor een periode van twee jaar aangegaan. Daarmee loopt deze regeling tot en met 31 december 2018. De bijdrage per werknemer wordt iets verhoogd.
In veel cao’s is opgenomen dat de werkgever een bijdrage betaald in het kader van de AWVN werkgeversbijdrageregeling. De regeling is een overeenkomst tussen AWVN, FNV, CNV en De Unie. Gedurende de looptijd van de cao betaalt de werkgevers dan per werknemer een bijdrage aan de bonden. De regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Fonds Industriële Bonden (FIB). FIB int de bijdragen en keert deze volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de deelnemende vakbonden uit. De vakbonden gebruiken het geld voor algemene ledenactiviteiten onder voorwaarde dat de bijdrage niet wordt gebruikt voor stakingsdoeleinden. Omdat de contributie van de FNV voor dit jaar is verhoogd, is de hoogte van de bijdrage van € 20,06 per werknemer gestegen naar € 20,31. Bron: AWVN 8-06-2017

Verkoop loods dga aan bv: uitdeling

Een dga laat zijn loods taxeren en verkoopt de loods kort daarna voor een hogere waarde aan zijn bv. Volgens de rechtbank is hier sprake van een uitdeling van de bv aan de dga. Gezien het verschil tussen de verkoopprijs en de taxatiewaarde moet het de dga duidelijk zijn geweest dat hij door zijn bv werd bevoordeeld.
Een dga van een bv bezit in privé een loods. De dga heeft de loods laten waarderen door een makelaar. Daarbij is (op 8 oktober 2010) de waarde bepaald op € 381.000. Kort daarna (18 maart 2011) verkoopt hij de loods aan de bv voor € 434.000. De WOZ-waarde van de loods bedroeg op waardepeildata 1 januari 2010 en 1 januari 2011 € 313.000. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant slaagt de inspecteur geslaagd in zijn bewijslast dat de waarde van de loods (hoogstens) € 381.000 was. Gelet op de omvang van het verschil van € 53.000 tussen de verkoopprijs van de loods en de door de makelaar getaxeerde waarde daarvan, moet het de dga duidelijk zijn geweest dat hij bij de verkoop van de loods door de bv werd bevoordeeld. Dit is te meer aannemelijk nu de taxatie in opdracht van de dga was opgesteld. Aangezien de dga ten tijde van de verkoop van de loods de enig bestuurder was van de bv, moet zijn kennis aan de bv worden toegerekend. Aan het voor een uitdeling vereiste dubbele bewustzijn is daarom voldaan. Tevens oordeelt de rechtbank dat de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. De dga en de bv moeten zich bewust zijn geweest van de uitdeling en hebben daarmee dermatig lichtvaardig gehandeld dat het ten minste aan de grove schuld van de dga en de bv is te wijten dat er tot een te laag bedrag aangifte IB is gedaan en door de bv geen dividendbelasting is voldaan. De beroepen worden ongegrond verklaard. Bron: Rb Zeeland - West-Brabant 3-05-2017

Wet DBA geen reden factuur deels niet te betalen

Volgens Rechtbank Rotterdam is vermeende onzekerheid als gevolg van de Wet DBA geen reden om de betaling van een factuur van een opdrachtnemer deels op te schorten. Volgens de rechter was overtuigend aangetoond dat die onzekerheid er niet was, nog los van de vraag of de opdrachtgever een opschortingsrecht toekomt, zolang de Belastingdienst nog niet heeft nageheven.
Tussen een interimmanager en de opdrachtgever is een overeenkomst van opdracht gesloten, waarbij vanaf 1 maart 2014 de interimmanager voor onbepaalde tijd werkzaamheden voor de opdrachtgever verricht. Sinds april 2016 betaalt de opdrachtgever de facturen nog maar deels (voor 60%), met als reden de onduidelijkheid over de fiscale gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet DBA. De opdrachtgever wilde door de betaling deels op te schorten een risico op naheffing loonbelasting door de Belastingdienst afdekken. Volgens de interimmanager heeft de opdrachtgever echter dit recht niet. Er is nooit een risico op een fiscale naheffing geweest en voor zover hiervan was had men dat tijdig kunnen afdekken. De interimmanager had zich ingespannen om hierover afspraken. Dat dit niet is gebeurd, komt dan ook voor rekening en risico van de opdrachtgever. Ook gaf de interimmanager aan dat uit onder meer brieven van de staatssecretaris over de implementatie en handhaving blijkt dat er geen risico voor fiscale naheffing bestond. Volgens de rechtbank heeft de interimmanager overtuigend aangetoond dat er geen sprake was van een risico. Nog afgezien van de vraag de opdrachtgever een opschortingsrecht toekomt zolang de Belastingdienst geen naheffing heeft opgelegd, is het volgens de rechtbank duidelijk dat die situatie zich ook niet zal gaan voordoen. Bron: Rb. Rotterdam 12-04-2017 (publ. 29-05-2017)

De kosten van ontslag met wederzijds goedvinden

Ontslag met wederzijds goedvinden is de meest voorkomende ontslagroute. Uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek in opdracht van het ministerie van Economische Zaken blijkt dat de kosten van ontslag met wederzijds goedvinden met ongeveer 2% zijn gestegen sinds de jaren 2011-2012. Het SEO-onderzoek had betrekking op de jaren 2015-2016. In die periode maakte de kantonrechtersformule – die voorheen een belangrijk richtsnoer was voor de te betalen ontslagvergoeding – plaats voor de transitievergoeding.
In de onderzoeksperiode, 2015-2016 zijn naar schatting 225.000 ontslagzaken geweest. Ontslag met wederzijds goedvinden was daarbij, net als in de periode 2011-2012, de meest gebruikte ontslagroute. Dit aandeel is zelfs toegenomen van 61% in 2011-2012 naar ruim 70% in 2015-2016. De routes via de kantonrechter en UWV zijn daarentegen afgenomen. De gemiddelde ontslagkosten bij ontslag met wederzijds goedvinden bedroegen in 2015-2016 bijna € 24.000, waarvan ongeveer de helft kosten voor eenmalige vergoedingen en bijna een derde improductiviteitskosten (werknemer nog in dienst maar vrijgesteld van arbeid). 80% van de gemiddelde ontslagkosten bestaan dus uit overdrachten aan de ontslagen werknemer, gemiddeld ongeveer € 19.000. Dit bedrag komt voornamelijk tot stand via afspraken tussen werknemer en werkgever, zonder dat er een wettelijke verplichting bestaat. De overige kosten voor de werkgever hebben betrekking op de eigen tijdsbesteding en eventuele juridische bijstand. Met uitzondering van de vergoedingen aan de ontslagen werknemer en overige ontslagkosten zijn alle kostensoorten gestegen. In termen van maandsalarissen zijn de totale overdrachten aan werknemers met gemiddeld 6% gestegen, van 6,4 maandsalarissen in 2011-2012 naar 6,8 maandsalarissen in 20215-2016. Die stijging komt voort uit een daling van de vergoedingen aan werknemers en een stijging van de duur dat een werknemer wordt doorbetaald zonder arbeid te verrichten. Uit interviews van de onderzoekers met verschillende respondenten blijkt dat vaak bij de onderhandelingen de lagere ontslagvergoeding gecompenseerd wordt met een langere periode waarin de werknemer op non-actief wordt gesteld. In de jaren 2015-2016 werd in 79 procent van de ontslaggevallen met wederzijds goedvinden een beëindigingsvergoeding uitgekeerd. In de jaren 2011-2012 was dat nog 71 procent. De wettelijke transitievergoeding is het belangrijkste uitgangspunt voor de hoogte van deze vergoeding (46%), maar het bedrag wordt ook regelmatig bepaald op basis van een onderlinge afspraak of individueel maatwerk (35%). Daarbij wordt de wettelijke transitievergoeding nog wel als referentie gebruikt. Uit de enquêtes onder werkgevers blijkt dat de grote meerderheid niet langer wacht met ontslag (of sneller tot ontslag overgaat) dan onder de oude ontslagregels. Bron: Min EZ 24-05-2017

© lArcade 2024