Inloggen

Archief

Cao-overleg Bakkersbedrijf eindigt met finaal voorstel

De cao-onderhandelingen tussen werkgeversorganisaties NVB/NBOV en de werknemersorganisaties FNV/CNV Vakmensen zijn op 4 september hervat. Voor de zomer waren de onderhandelingen vastgelopen. De werkgevers deden toen een voorlopig loonvoorstel. De onderhandeling op 4 september zijn nu geëindigd in een finaal voorstel.
De werkgevers bieden een cao met een looptijd van 1 oktober 2016 tot en met 31 maart 2019. Gedurende die looptijd krijgen de werknemers bij de industriële bakkers een loonsverhoging van 2% per 1 juni 2017 (of periode 7 bij 4-wekenloon) en van 1,75% per 1 juni 2018. De werknemers bij de ambachtelijke bakkerijen krijgen eerst per 1 juni 2017 (of periode 7 bij 4-wekenloon) een eenmalige uitkering van 1% en vervolgens per 1 augustus van dit jaar (of periode 9) een verhoging van 1,25%. Volgend jaar juni volgt dan nog voor de ambachtelijke bakkers een loonsverhoging van 1,25%. Verder wijzigt er wat in de toeslagen: de toeslag Koningsdag vervalt voor personeel commercie. De extra toeslag ‘avond voor feestdagen’ vervalt m.u.v. voorafgaand aan Kerst, Nieuwjaar en Pasen. De bakkersbedrijven mogen gedurende de looptijd gaan experimenteren met de urenbank, mits de ondernemingsraad of PVT hiermee instemt. Het inhouden van vakantiedagen bij ziekte wordt per 1 januari 2018 afgeschaft. De vrije dag die bij de introductie van inhouden van vakantiedagen bij ziekte is toegekend blijft behouden. Wel geldt vanaf 1 januari 2018 bij de 1e maand ziekte een loondoorbetaling van 90%. CNV Vakmensen heeft aangekondigd het eindbod voor de cao aan haar achterban te zullen voorleggen. Bron: CNV Vakmensen 13-09-2017

Geen ontbinding wegens disfunctioneren

Een contract met een werknemer is meerdere malen verlengd. Rechtbank Limburg concludeert daarom dat er geen sprake was van disfunctioneren en dat de arbeidsovereenkomst om die reden niet kon worden ontbonden. Wel is de arbeidsverhouding door toedoen van de werkgever verstoord waardoor een billijke vergoeding op zijn plaats is.
Een werknemer is op 2 november 2014 met een jaarcontract bij Bakkersland in dienst getreden als teamleider. Het jaarcontract wordt op 2 november 2015 verlengd en vervolgens van 2 mei 2016 tot 30 oktober 2016. Daarna is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. In die tijd hebben diverse evaluatie- c.q. voortgangsgesprekken plaatsgevonden. Op verzoek van de werkgever is de werknemer een coachingtraject ingegaan dat niet geheel naar wens verliep. Uiteindelijk wordt de werknemer op 29 mei 2017 op non-actief gesteld. Bakkersland verzoekt de kantonrechter vervolgens de arbeidsovereenkomst te ontbinden: primair vanwege disfunctioneren en subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding Volgens de kantonrechter is functioneerde de werknemer kennelijk naar behoren. Uit de diverse gesprekken is gebleken dat Bakkersland kritisch was over de leidinggevende capaciteiten van de werknemer. Uit die gesprekken blijkt echter niet dat er gericht gewerkt is aan concrete verbeterpunten in het functioneren van de werknemer. Kort gezegd: een verbeterplan heeft al die tijd ontbroken. Het functioneren van de werknemer was kennelijk niet onder de maat, want Bakkersland heeft de arbeidsovereenkomst tweemaal voor bepaalde tijd en aansluitend voor onbepaalde tijd voortgezet. Disfunctioneren is dan ook geen reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Vanwege de verstoorde arbeidsverhouding kan de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2017 worden ontbonden. De werknemer erkent immers dat de arbeidsverhoudingen zijn verstoord en dat hij geen mogelijkheid meer ziet om voor Bakkersland te blijven werken. Naast de transitievergoeding ontvangt de werknemer een billijke vergoeding omdat Bakkersland een ernstig verwijt moet worden gemaakt over de verstoorde arbeidsverhouding. Door iedere twee weken in gesprekken kritisch te zijn naar de werknemer maar wel iedere keer het contract voort te zetten, is de verstoorde arbeidsverhouding te wijten aan Bakkersland. Daarbij komt dat het coachingtraject alle kenmerken heeft van een (aanloop naar een) exit-traject, aangezien reeds na één sessie door een leidinggevende van Bakkersland met de werknemer is besproken dat er weinig vooruitgang geboekt wordt. Bovendien heeft Bakkersland na iets meer dan een maand, nog voordat het traject was afgerond, reeds besloten om de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen en hem vrij te stellen van werkzaamheden. De rechter kent een billijke vergoeding toe van bruto € 12.000. Bron: Rb. Limburg 10-08-2017

Tussentijdse opzegging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

Een werknemer zegt zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds op. De arbeidsovereenkomst bevatte geen beding van tussentijdse opzegging, toch komt de werkgever, wegens termijnoverschrijding, niet in aanmerking voor een gefixeerde schadevergoeding. Ook op andere gronden is er geen ruimte voor een schadevergoeding.
Een touringcarchauffeur is op 28 maart 2015 in dienst getreden bij de werkgever voor de duur van zeven maanden. De arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd, voor de duur van respectievelijk acht en zeven maanden. In de arbeidsovereenkomst is geen beding van tussentijdse opzegging opgenomen. Uit onvrede over de ritten die hij krijgt toebedeeld zegt de werknemer zijn arbeidsovereenkomst op 11 oktober 2016 per direct op. Vervolgens vordert hij het openstaande vakantiesaldo ad € 5.526,42 bruto. De werkgever verweert zich met de stelling dat hij door het plotselinge opzeggen kosten heeft moeten maken en vordert een bedrag van € 9.750. De kantonrechter overweegt dat de werknemer weliswaar heeft gesteld dat hij ontevreden was over zijn werkzaamheden en dat zijn werkgever hem hierin niet tegemoet kwam, maar hij heeft niet gesteld dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het per direct opzeggen van de arbeidsovereenkomst was dus niet toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat hij in beginsel een gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 4 BW verschuldigd is. Voor het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter tot vergoeding van schade in verband met de tussentijdse opzegging van een contract voor bepaalde tijd geldt een vervaltermijn van twee maanden. De vordering van de werkgever is echter buiten die termijn ingediend. Dit betekent dat voor de beslissing in deze zaak de vraag of de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is geen rol speelt. Ook op andere gronden (schade tijdens dienstverband, niet nakomen verbintenis, onrechtmatige daad) komt de werkgever niet in aanmerking voor een schadevergoeding. Bron: Rb. Midden-Nederland 23-08-2017

Jaarrekening te laat gedeponeerd, bestuurder aansprakelijk

Een bestuurder is aansprakelijk gesteld voor het gehele boedeltekort van meer dan € 30.000.000 wegens het te laat deponeren van jaarstukken. Hof Den Bosch ziet in de termijnoverschrijding en de overige argumenten echter geen aanleiding voor matiging van het bedrag waarvoor de bestuurder aansprakelijk is gesteld.
De curator stelt een bestuurder aansprakelijk, omdat de jaarrekening van de vennootschap te laat (twee maanden en drie dagen) is gepubliceerd. De bestuurder is het niet eens met de aansprakelijkstelling en geeft als reden voor de vertraging in de publicatie op dat de Belastingdienst een onderzoek had ingesteld en dat verder met de AFM een discussie liep. Volgens Hof Den Bosch is dit geen aanvaardbare verklaring voor de termijnoverschrijding. Het hof beslist vervolgens dat de bestuurder zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De bestuurder heeft in deze procedure nog gesteld dat (een deel van) het boedeltekort is veroorzaakt door de wijze waarop de curator de boedel heeft beheerd. Deze stelling vindt het hof onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden en dus is niet gebleken dat de curator ten onrechte een deel van het boedeltekort heeft veroorzaakt. De bestuurder heeft tot slot nog verzocht om matiging van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gehouden. Het gaat namelijk om een bedrag van € 30.000.000. De bestuurder heeft aangevoerd dat hij over onvoldoende inkomen en vermogen beschikt om dit bedrag aan de curator ten gunste van de boedel te voldoen. Het hof oordeelt echter dat deze omstandigheden geen aanleiding geven tot een matiging. De gestelde persoonlijke (financiële) omstandigheden van de bestuurder doen namelijk niet af aan de aard en de ernst van de vastgestelde onbehoorlijke taakvervulling van hem als bestuurder. De curator wordt in het gelijk gesteld. Bron: Hof Den Bosch 08-08-2017

Beoordelingsfout inspecteur: geen navordering

De inspecteur heeft volgens Hof Den Bosch ten onrechte niet alle beschikbare informatie betrokken bij het vaststellen van het restant persoonsgebonden aftrek (PGA). Een dergelijke fout kan niet door navordering worden hersteld.
Een man kocht in 2008 een monumentenpand. Hij verbouwt dit gedurende de jaren 2008 t/m 2011 voor in totaal € 351.263. Er vindt op verzoek van Belastingdienst Bureau Monumentenzorg een taxatie plaats voor de vaststelling van het aftrekbare deel van de onderhoudskosten. Daarbij zijn de aftrekbare onderhoudskosten voor de jaren 2008 en 2009 op (in totaal) € 133.817 vastgesteld en voor de jaren 2010 en 2011 op (in totaal) € 122.490. De man geeft in zijn aangifte IB 2010 een bedrag van € 132.652 aan aftrekbare uitgaven voor een monumentenpand op als PGA. Op 31 januari 2012 geeft hij een correctie door waarbij hij meldt dat dat de uitgaven voor een monumentenpand per abuis verkeerd zijn opgegeven en dat het bedrag € 80.466 moest zijn. In september 2012 kondigt de inspecteur aan te zullen afwijken van de aangifte IB 2010: de onderhoudskosten worden gecorrigeerd met € 11.327. In november 2013 bericht de inspecteur de man dat er voor 2011 geen ruimte meer is voor aftrek van onderhoudskosten. Het restant PGA stelt hij dan vast op nihil. Na bezwaar wordt dit vastgesteld op € 86.968. De man gaat in beroep en stelt dat de inspecteur het restant PGA niet heeft mogen herzien omdat er geen sprake is van een nieuw feit. Hof Den Bosch oordeelt dat als de inspecteur de brief van de man van 31 januari 2012 bij de aanslagregeling zou hebben betrokken, het restant PGA hoogstwaarschijnlijk correct zou zijn vastgesteld. Volgens het hof valt het de inspecteur te verwijten dat de betreffende brief niet op de juiste plaats in het dossier is terechtgekomen en dat daarmee bij de aanslagregeling geen rekening is gehouden. Vaststaat dat de brief bij de Belastingdienst in ontvangst is genomen en uit een aantekening in het elektronisch interne klantbehandelingdossier blijkt dat er een inhoudelijke beoordeling moet hebben plaatsgevonden. Omdat de inspecteur niet alle hem ter beschikking staande en relevante informatie in aanmerking heeft genomen, bestaat bij hem volgens het hof een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten die bepalend zijn voor (de omvang van) het restant PGA. Volgens het kan een dergelijke beoordelingsfout niet op basis van art 16 lid 2 letter c AWR worden hersteld, ook niet als zij voor de belastingplichtige kenbaar is. Bron: Hof Den Bosch 27-07-2017

© lArcade 2024