Inloggen

Archief

Starters- en stoppersrecord in eerste halfjaar 2018

In het eerste halfjaar zijn niet eerder zoveel ondernemingen gestart (106.602) én gestopt (66.729) als in dezelfde periodes in de afgelopen vijf jaar. Ook is het aantal faillietverklaringen in het eerste halfjaar met 10% gedaald ten opzichte van het eerste halfjaar in 2017: van 1.682 naar 1.512 per 1 juli 2018. Dit blijkt uit de Bedrijvendynamiek van de Kamer van Koophandel (KVK) over het eerste halfjaar van 2018.
Het aantal zzp’ers (inclusief parttimers) is met 85.021 toegenomen, terwijl 47.865 zzp’ers (inclusief parttimers) zijn gestopt. Het MKB blijft in absolute aantallen vrijwel gelijk. Per saldo neemt het aantal ondernemingen in Nederland in het eerste halfjaar met 2,2% toe tot een recordaantal van 1.858.628. In de eerste halfjaren van 2013 tot en met 2015 was deze groei groter respectievelijk 2,5%, 2,6% en 2,4%. De cijfers van het eerste halfjaar 2018 zijn vergeleken met de cijfers van het eerste halfjaar 2017. Daaruit blijkt dat het aantal starters in de sector Bouw in 2018 met 37% (3.628 ondernemingen) toenam ten opzichte van 2017, terwijl er 2% meer ondernemingen (111) in het afgelopen halfjaar stopten en opzichte van 2017. In de sector Zakelijke diensten waren er 13% meer starters (3.372) en 9% meer stoppers (1.448) als in het eerste halfjaar van 2017. Het aantal starters in de sector Energie, water en milieu is met 84% (313 ondernemingen) toegenomen en er waren 16% minder stoppers (32 ondernemingen) in het afgelopen halfjaar. In de sector Detailhandel waren er 3% minder starters (325), terwijl er 7% meer ondernemers (582) stopten in het eerste halfjaar van 2018 . Het aantal ondernemingen groeit relatief en absoluut het hardst (+ 3%) in de provincies Noord- en Zuid-Holland. De laagste relatieve groei van het aantal ondernemingen (+ 1%) laten de provincies Groningen en Limburg zien. In Zuid-Holland en Zeeland nam het aantal starters in het eerste halfjaar van 2018 het meest toe (+19%) ten opzichte van het eerste halfjaar van 2017. In Nederland daalde het aantal faillietverklaringen met 10% ten opzichte van het eerste halfjaar van 2017. In Drenthe daalde het aantal met 54% naar 24 faillietverklaringen in het eerste halfjaar van 2018. Ook Groningen (-28%), Limburg (-27%), Friesland (-26%) en Noord-Brabant (-22%) laten een forse daling zien. De provincie Utrecht laat daarentegen een stijging van 24% zien. Daar waren in het eerste halfjaar van 2018 133 faillietverklaringen tegenover 107 in het eerste halfjaar van 2017. Bron: KvK.nl 04-07-2018

AP verbiedt gebruik BSN in btw-nummer

De Belastingdienst mag van de Autoriteit Persoonsgegevens het burgerservicenummer niet gebruiken in het btw-identificatienummer van zelfstandigen met een eenmanszaak.
Uit onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) blijkt dat de Belastingdienst geen wettelijke basis heeft om het burgerservicenummer (BSN) te gebruiken in het btw-identificatienummer van zelfstandigen met een eenmanszaak. De verwerking van het BSN in het btw-identificatienummer is ook niet noodzakelijk voor de vervulling van de taak door de Belastingdienst (het innen van de btw). De Belastingdienst moet de geconstateerde overtredingen zo snel mogelijk beëindigen. De AP kan anders handhavende maatregelen treffen. Achtergrond is dat het BSN gevoelig is voor identiteitsfraude. Zelfstandigen met een eenmanszaak kunnen hun BSN niet beschermen. Zij zijn verplicht hun BSN kenbaar te maken omdat het BSN een onderdeel vormt van hun btw-identificatienummer. Elke ondernemer is bijvoorbeeld verplicht dit nummer kenbaar te maken aan (potentiële) afnemers door het op zijn facturen te vermelden. Ondernemers die hun diensten online aanbieden zijn sinds 1 juli 2004 verplicht hun btw-identificatienummer op hun website te vermelden. Op deze wijze wordt, via het btw-identificatienummer, het BSN van zelfstandigen in de maatschappij breed verspreid. Dergelijke verspreiding strookt niet met de aard van het BSN. De verwerking van de Belastingdienst, is behalve niet rechtmatig, ook niet behoorlijk ten aanzien van de betrokkenen. De Tweede Kamer wordt nog geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden van een andere vormgeving van het btw-identificatienummer. Bron: Autoriteit Persoonsgegevens, 06-07-2018

Ruim 30.000 banen naar het buitenland verplaatst

Volgens het CBS verplaatste in de periode 2014–2016 6% van de bedrijven met meer dan 50 werknemers bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. Het ging daarbij met name om de verplaatsing van administratieve en managementtaken. Hiermee waren meer dan 30.000 banen gemoeid. Ook werd door 1% van de bedrijven eerder verhuisde activiteiten teruggehaald naar Nederland.
Ruim 500 bedrijven met meer dan 50 werknemers verplaatsten een of meerdere activiteiten naar het buitenland, met name in de industrie gebeurde dat vaak (11% van de bedrijven). In de overige sectoren kwam dat minder vaak voor (4%). Vooral bedrijven met een buitenlands moederbedrijf verhuisden relatief vaak werk naar andere landen, ongeveer 1 op de 5. Nederlandse bedrijven waren honkvaster, 3% verplaatste werk internationaal. In de periode 2014–2016 haalde één op de honderd bedrijven met meer dan 50 werknemers eerder verplaatste activiteiten terug naar Nederland. In de industrie gebeurde dat tweemaal zo vaak. In de overige sectoren leverde het terughalen van taken echter wel meer banen op, ongeveer 250, tegen 130 banen in de industrie. De belangrijkste redenen om activiteiten terug te halen, waren onvoldoende kwaliteit van de geleverde producten/diensten op locatie en hogere kosten dan verwacht. Administratieve en managementfuncties, zoals financiële, boekhoud- en coördinatieposten werden door ruim 250 bedrijven naar het buitenland verplaatst. Ongeveer 220 bedrijven verplaatsten (een deel van) hun kernactiviteit, productie of levering van diensten voor de markt, onder andere arbeidsplaatsen in fabrieken, maar ook ontwerp- of onderhoudsfuncties voor klanten. In de productie van goederen verdween het grootste aantal banen naar het buitenland, bijna 18.000. Hoewel minder bedrijven productie verplaatsten, waren er meer banen mee gemoeid. In administratieve en managementfuncties gingen 6.737 banen verloren. In de dienstverlening en ondersteunende ICT-diensten verdwenen samen ruim 5.200 banen. Een kwart van de verplaatste banen betrof werk voor hoogopgeleiden. Het belangrijkste motief om werk internationaal te verplaatsen waren besparingen op de (loon-)kosten. Er verdwenen echter niet alleen banen door verplaatsing van activiteiten, er ontstonden ook nieuwe banen. In de industrie kwamen er ongeveer 850 banen bij, in de overige sectoren 2.300. Bijna 70% van de verplaatsende bedrijven koos een van de EU-lidstaten als bestemming. Een op de vijf bedrijven ging met activiteiten naar India. Dat waren vooral taken op het gebied van administratie en management, IT en dienstenlevering. Industriebedrijven kozen naast Europa vaker voor Oceanië en de overige Aziatische landen (niet India of China) voor productie. Bron: CBS, 28-06-2018

Pas op met lening bv voor dga in privé

Als een bv een lening aangaat om privéuitgaven van haar dga te financieren zonder het financiële nadeel af te dekken, handelt zij onzakelijk. In dat geval is sprake van een verkapte winstuitdeling aan de dga.
Een bv was bij de bank een lening aangegaan om de bouw van een herenboerderij voor haar dga te financieren. De rente op deze lening was gelijk aan de 1-maands Euribor plus 1%. De bank wilde deze lening alleen verstrekken als de bv ook een renteswapovereenkomst sloot. De bv berekende de kosten van deze renteswapovereenkomst niet door aan haar dga. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bv hiermee onzakelijk heeft gehandeld. De bv was de geldlening met daaraan gekoppeld de renteswapovereenkomst alleen aangegaan om dit bedrag door te kunnen lenen aan haar dga. In zo’n geval mag van zakelijk handelende partijen worden verwachten dat zij contractueel vastleggen dat alle mogelijke negatieve gevolgen daarvan zullen worden doorberekend aan de dga. Dit geldt ook voor de gevolgen van een rentedaling. De bv wierp tegen dat op het moment van aangaan van de renteswapovereenkomst de toekomstige renteontwikkeling niet voorzienbaar was. Zij verwachtte toen juist een rentestijging. Dit maakt volgens de rechtbank echter niet uit. De bv heeft met haar handelen de dga bewust bevoordeeld, zodat sprake is van een verkapte winstuitdeling. Ook de vergoeding die de bv van de bank had gekregen vanwege een opgetreden mismatch tussen de vergoedingsvrije aflossingen op de lening en die van de renteswap stond ter discussie. De Belastingdienst wilde deze vergoeding belasten over het jaar waarin deze via verrekening was ontvangen. Maar de rechtbank oordeelt dat de heffing moet plaatsvinden over de jaren waaraan de vergoeding valt toe te rekenen. Bron: Rb. Gelderland 18-06-2018

S&O-verklaring garandeert geen S&O-aftrek

Een ondernemer die een S&O-verklaring heeft aangevraagd en een goedgekeurde urenverantwoording heeft overgelegd aan het RVO, moet er rekening mee houden dat de inspecteur om een meer gedetailleerde urenstaat kan verzoeken. Ontbreekt die, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de S&O-aftrek.
Eén van de vennoten in een VOF, die innovatief snoepgoed ontwikkelt en produceert, was het niet eens met de aan haar opgelegde navorderingsaanslag IB 2013. De onderneemster was het niet eens met het weigeren van de S&O-aftrek. De onderneemster maakt bij de rechtbank met het overleggen van een urenstaat en een agenda aannemelijk dat zij in 2013 ten minste 1.225 uur in de onderneming heeft gewerkt. Zij heeft dan ook recht op de zelfstandigen- en startersaftrek. De onderneemster slaagt er echter niet in om aan te tonen dat zij ten minste 500 uur aan innovatieve werkzaamheden heeft besteed waardoor zij recht heeft op S&O-aftrek. Onderneemster heeft een S&O-verklaring aangevraagd bij de RVO. Daarvoor heeft zij aan die instantie een S&O-urenverantwoording overgelegd die niet is gecorrigeerd. Daarmee staat volgens de rechtbank echter niet vast dat de aan de RVO doorgegeven uren in fiscale zin als S&O-uren zijn aan te merken. De inspecteur mag hier een eigen oordeel over vormen. De door de onderneemster overgelegde specificatie is onvoldoende en vermeldt alleen de in totaal per dag aan S&O-werk bestede uren. Deze bevat geen detailgegevens die zien op de exacte aard van de werkzaamheden. Anders van voor de uren voor het urencriterium is van groot belang dat precies kan worden nagegaan of de feitelijke arbeid kwalificeert als S&O-werk en niet als een andere ondernemersactiviteit. Ook een door de onderneemster aan de inspecteur ter inzage gegeven logboek voldoet niet. In het logboek staat niet expliciet vermeld wie van de vennoten, op welke dag, hoeveel uren aan welke afzonderlijke handelingen heeft besteed. Volgens de rechtbank heeft de onderneemster niet voldoende aannemelijk gemaakt de door haar aangeven uren kwalificeren als S&O-werk dat zij zelf heeft verricht. Bron: Rb. Noord-Nederland 19-04-2018 (publi. 25-06-2018)

© lArcade 2024