Inloggen

Archief

Niet te oud voor een maatschap

Als een 92-jarige samen met één of meer kinderen een maatschapsovereenkomst sluit met als voornaamste doel om in de toekomst gebruik te kunnen maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en erfbelasting, is de hoge leeftijd van de bejaarde onvoldoende reden om aan te nemen dat er sprake is van schijnhandelingen. Tot dit oordeel kwam Rechtbank Noord-Nederland.
Een hoogbejaarde vrouw, geboren in 1918, verpachtte van 1976 tot 1 mei 2010 ruim 57 hectare landbouwgronden aan haar zoon, die in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf exploiteerde. Op 1 mei 2010 gingen de vrouw, haar zoon en twee andere kinderen van de vrouw echter een maatschap aan. De zoon bracht zijn onderneming in, zijn moeder het gebruik en genot van de landerijen die zij in eigendom had. Vanaf 2011 verpachtte de vrouw haar landbouwgronden aan de maatschap. Op grond van het maatschapscontract kreeg de zoon 40% van de winst; zijn moeder en haar twee andere kinderen kregen ieder 20% van de winst. Volgens de inspecteur was het aangaan van de maatschap een schijnhandeling, gelet op de hoge leeftijd van de vrouw en gezien het feit dat zij 34 jaar lang uitsluitend aan vermogensbeheer had gedaan. De rechtbank was het echter niet met de inspecteur eens. De maatschap was in civielrechtelijke zin tot stand gekomen en de uitgevoerde rechtshandelingen waren in overeenstemming met de maatschapsovereenkomst. Dat de moeder en haar kinderen in de toekomst wellicht de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en erfbelasting zullen toepassen, deed hier volgens de rechtbank niets aan af. Ook de hoge leeftijd van de vrouw was niet relevant. Bron: Rb. Noord-Nederland 24-1-2019

Spoedmaatregelen voor mensen met schulden

Er komt nog dit jaar een einde aan het toepassen van overheidsvorderingen door de Belastingdienst bij mensen met problematische schulden. Dit schrijft staatssecretaris Van Ark in een brief aan de Tweede Kamer. Met enkele tussenmaatregelen wil het kabinet de periode tot de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet overbruggen.
Momenteel mag de Belastingdienst in geval van overheidsvorderingen automatisch bedragen tot € 500 afschrijven van de rekening van een belastingschuldige. Voor mensen met schulden is dat een groot probleem. Zij kunnen hierdoor te weinig geld overhouden om van te leven. Daarom wil het kabinet nog dit jaar maatregelen doorvoeren om deze ongewenste situatie te voorkomen. Een ander probleem voor mensen met schulden is het beslag op toeslagen. Daarom gaat de Belastingdienst kijken naar het buiten werking stellen van deze vorm van beslag. Naast deze genoemde maatregelen zal de Belastingdienst ook kijken naar het met terugwerkende kracht versoepelen van haar incassobeleid. Een andere belangrijke tussenmaatregel is de ophoging van de beslagvrije voet bij jongeren. Voor hen geldt op dit moment een beslagvrije voet die is gebaseerd op de bijstandsnorm voor jongeren. In de wet vereenvoudiging beslagvrije voet is geconstateerd dat de op die manier vastgestelde beslagvrije voet in een aantal situaties onvoldoende is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarom wordt voor jongeren deze wijziging versneld ingevoerd. Aan gemeenten wordt, vooruitlopend op de nieuwe wet, gevraagd om voortaan bij de verrekening van schulden met een bijstandsuitkering een beslagvrije voet te hanteren ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm. Nu hanteren gemeenten soms nog een lager percentage. Bron: Min SZW 13-02-2019

Naast onbelaste vergoeding geen aftrek scholingskosten

Wie van de werkgever een onbelaste vergoeding ontvangt voor scholingskosten, mag deze kosten bij de aangifte IB niet nog eens in aftrek brengen. De inspecteur komt hier achteraf achter en legt een navorderingsaanslag op. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was hier sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Een werknemer van het UWV ontvangt bij zijn ontslag in 2013 een beëindigingsvergoeding van € 41.033 bruto, waarvan € 9.400 onbelast. In zijn aangifte inkomstenbelasting over dit jaar brengt de ex-werknemer € 8.900 als scholingsuitgaven in aftrek. Bij controle van de aangifte over 2015 komt de inspecteur hierachter. Hij vraagt om nadere informatie en dan blijkt dat de opleiding was bekostigd uit het onbelaste ontvangen gedeelte van de ontbindingsovereenkomst. In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is of sprake is van een nieuw feit of een ambtelijk verzuim. Het hof is van mening dat de aftrek van scholingsuitgaven uit een onbelaste vergoeding niet mogelijk is, omdat de kosten niet op de man hebben gedrukt. Volgens het hof is het zeer wel mogelijk dat de ex-werknemer een opleiding heeft gevolgd die hij zelf heeft bekostigd, of dat de scholingskosten door hem waren betaald anders dan uit de onbelaste vergoeding. Daarom heeft de inspecteur geen ambtelijk verzuim begaan en is sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 29-01-2019,

Niks doen leidt niet meteen tot prijsgeven pensioenaanspraak

Als een pensioengerechtigde geen enkele actie onderneemt met betrekking tot zijn aanspraak op pensioen dat vorderbaar en inbaar is, wil dit niet meteen zeggen dat hij zijn pensioenaanspraak prijsgeeft. Dit blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
In deze zaak had een dga op grond van de pensioenregeling met zijn bv vanaf 1 mei 2013 recht op een jaarlijkse pensioenuitkering van € 57.327. De bv betaalde in 2013 echter geen pensioen uit en de dga vermeldde in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2013 niets over pensioen van zijn bv. Vervolgens nam de inspecteur met betrekking tot 2013 een tijdsevenredig deel van het pensioen in aanmerking bij de dga. Hof Den Haag vond dit terecht, want volgens het hof had de dga zijn pensioenaanspraak in 2013 door niets te doen prijsgegeven, waardoor de gehele aanspraak in 2013 was belast. Maar de Hoge Raad oordeelde anders. Volgens de Hoge Raad is het feit dat de dga geen actie heeft ondernomen met betrekking tot zijn pensioen onvoldoende reden om te concluderen dat hij zijn pensioenaanspraak heeft prijsgegeven. Dit nam echter niet weg dat de inspecteur juist had gehandeld, want het tijdsevenredige deel van het jaarlijkse pensioen was in 2013 vorderbaar en inbaar en werd daarom geacht te zijn genoten. Bron: HR 8-2-2019

Zelf geperst sinaasappelsap en verbruiksbelasting

Een supermarkt die in de winkel een zelfpersmachine voor sinaasappelsap heeft staan waarmee jaarlijks meer dan 12.000 liter sap wordt geperst, is belastingplichtig voor de verbruiksbelasting alcoholvrije dranken. Volgens een exploitant wordt die verbruiksbelasting ten onrechte bij de supermarkt geheven - de klant zou belastingplichtig zijn - maar daar gaat Hof Arnhem Leeuwarden niet in mee.
In een supermarkt kunnen klanten zelf sinaasappelsap persen. De supermarktexploitant heeft hiervoor eind 2014 aangifte verbruiksbelasting alcoholvrije dranken gedaan, de verschuldigde belasting afgedragen en is vervolgens in bezwaar gegaan. Hij vindt dat niet hij maar de klant belastingplichtig is voor de verbruiksbelasting. De supermarkt stelt alleen aan de klanten een persmachine ter beschikking, maar de klanten vervaardigen het sinaasappelsap. Voor deze redenatie vindt hij geen steun bij Hof Arnhem-Leeuwarden. Het hof stelt vast dat de persmachine eigendom is van de supermarkt en wordt onderhouden en schoongemaakt door haar werknemers. Ook de sinaasappels en de flesjes zijn vóór het persen eigendom van de supermarkt. Vervolgens stelt de supermarkt dit alles aan haar klanten ter beschikking en het enige dat de klanten doen is op een knop drukken om de flesjes met sinaasappelsap te laten vullen. Vervolgens rekenen zij dit af bij de kassa. Omdat het handelen van de supermarkt zodanig bepalend is voor het doen ontstaan van het sinaasappelsap kan dit worden aangemerkt als vervaardigen. Kortom, de supermarkt is belastingplichtig voor de verbruiksbelasting. Het hof leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever er voor heeft gekozen om de zogenoemde zelfpersers niet in de heffing van verbruiksbelasting te betrekken als deze niet meer dan 12.000 liter vruchtensap per kalenderjaar vervaardigen. In dit geval was er sprake van aanzienlijk meer liter. De extra administratieve lasten waarmee de supermarkt mee werd geconfronteerd waren volgens het hof, gezien het betrekkelijk geringe bedrag aan verbruiksbelasting, niet als buitensporig aan te merken. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-01-2019 Wet: art. 1, 2, 3, 14, 15, 15a, 16, 39 Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken

© lArcade 2024