Inloggen

Archief

Conceptbesluit overgangsrecht bij no deal Brexit

Bij een no deal wordt het Verenigd Koninkrijk vanaf 30 maart 2019 een derde land. Deze wijziging kan in de loop van het belastingjaar dan wel het boekjaar fiscale gevolgen hebben voor burgers en bedrijven. Eerder kondigde staatssecretaris Snel al aan met een besluit te komen met fiscaal overgangsrecht. Publicatie van het besluit is voorzien op 28 maart 2019.
Staatssecretaris Snel heeft het conceptbeleidsbesluit met fiscaal overgangsrecht bij een no deal Brexit naar de Tweede Kamer gestuurd. Als gevolg van de in dit besluit opgenomen algemene goedkeuring wordt het Verenigd Koninkrijk voor een aantal belastingwetten voor het lopende belastingjaar dan wel boekjaar nog beschouwd als deel uitmakend van de Europese Unie. Hierdoor blijft het huidige fiscale regime voor deze belastingwetten van toepassing als ware het Verenigd Koninkrijk nog steeds lid van de Europese Unie. Het conceptbeleidsbesluit bevat zowel algemene als specifieke goedkeuringen. De algemene goedkeuring geldt voor: de Wet inkomstenbelasting 2001; de Wet op de loonbelasting 1964; de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen; de Wet op de vennootschapsbelasting 1969; de Algemene wet inzake rijksbelastingen; en de op deze wetten betrekking hebbende algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en beleidsbesluiten. De specifieke goedkeuringen hebben geen betrekking op de complete belastingwet maar op een specifiek onderdeel. Deze gelden voor: het anoniementarief en de identificatieplicht in de Wet op de loonbelasting 1964; de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992; de Wet op de omzetbelasting 1968; de Invorderingswet 1990; en de op deze wetten betrekking hebbende algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en beleidsbesluiten. Voor de omzetbelasting, meer specifiek voor goederen die rond het tijdstip van de terugtrekking van het VK uit de EU onderweg zijn van of naar het VK, kan nog geen nationaal overgangsrecht worden vastgesteld. Dit overgangsrecht moet worden gebaseerd op guidelines van de Europese Commissie en die zijn nog niet vastgesteld. Dit wordt medio maart verwacht. Daarna zal het beleidsbesluit worden aangevuld. Nieuwe gevallen De overgangsregeling is primair bedoeld voor burgers en bedrijven waarvoor als gevolg van de no deal Brexit de (fiscale) situatie direct wijzigt (de bestaande gevallen). Voor nieuwe gevallen, bijvoorbeeld mensen die na 29 maart 2019 maar nog in 2019 naar het Verenigd Koninkrijk verhuizen, zou het standpunt kunnen worden ingenomen dat een overgangsregeling niet nodig is. Voor de Belastingdienst is het in de uitvoering echter moeilijk om gedurende de periode waarin de overgangsregeling van toepassing is, een onderscheid te maken tussen bestaande en nieuwe gevallen. Om die reden geldt de overgangsregeling gedurende het lopende belastingjaar 2019 of het lopende boekjaar ook voor nieuwe gevallen. Bron: MvF 08-03-2019, Besluit overgangsregeling ivm Brexit

Schadevergoeding voor kennelijk onredelijk ontslag was belast

In de situatie waarin een werknemer in 2013 is ontslagen en vervolgens een schadeloosstelling heeft ontvangen, kan de schadeloosstelling op grond van de stamrechtvrijstelling onbelast blijven, maar dan moet wel aan de voorwaarden zijn voldaan.
In deze zaak werd een werknemer in 2013 ontslagen. Hierbij ontving hij een ontslagvergoeding. Na goedkeuring door de Belastingdienst werd de stamrechtvrijstelling toegepast en stortte de ex-werkgever het betreffende bedrag zonder inhoudingen in de stamrecht-bv van de werknemer. In februari 2014 sleepte de werknemer zijn ex-werkgever voor de rechter, die de ex-werkgever vanwege kennelijk onredelijke opzegging tot betaling van een schadevergoeding veroordeelde. De ex-werkgever betaalde dit bedrag uit, maar hield hierbij wel loonheffing in. De Hoge Raad bepaalt dat de ex-werkgever hierbij juist heeft gehandeld, omdat het overgangsrecht voor het vervallen van de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is. Dit overgangsrecht is namelijk alleen van toepassing als de aanspraak op de schadeloosstelling op 31 december 2013 voldoende is bepaald of bepaalbaar is. Dit is volgens de Hoge Raad niet het geval, aangezien de ex-werknemer in 2013 slechts de verwachting had dat hij een vergoeding zou gaan ontvangen vanwege een kennelijk onredelijk ontslag. Pas in 2014 is sprake van een belaste bate en komt vast te staan dat de schadevergoeding werd gebruikt voor een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de stamrechtvrijstelling en moest de ex-werkgever bij uitbetaling van de schadeloosstelling inderdaad loonheffingen inhouden. Bron: HR, 8-3-2019

Zzp’er meer kans op armoede

Zzp’ers lopen vaker dan werknemers risico op een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Bij 9 van de 10 werkenden met risico op armoede gaat het om deeltijders. Dit blijkt uit cijfers van het CBS.
Van de werkenden in de leeftijd van 15 tot 75 jaar maakte 2,5% deel uit van een huishouden met een inkomen onder de kritische grens oftewel met risico op armoede. Dat komt neer op 188.000 personen. Het aandeel werkenden met een armoederisico is niet veranderd ten opzichte van 2016. Onder zzp'ers nam het armoederisico wel toe. Het meeste risico lopen zelfstandigen die in deeltijd werken, maximaal 24 uur per week. Ook zzp’ers die meer uren in deeltijd werken lopen met een aandeel van rond 15 procent een verhoudingsgewijs hoog risico. Bij de zzp-voltijders is het risico op armoede aanzienlijk kleiner, namelijk 1,1%. Werkenden met een niet-westerse achtergrond lopen beduidend meer risico op een laag inkomen dan werkenden met een Nederlandse achtergrond, zowel incidenteel als langdurig. Bij de tweede generatie is dat risico lager dan voor de eerste generatie. Een hoger opleidingsniveau gaat gepaard met een lager armoederisico. De verschillen naar herkomst en opleidingsniveau zijn bij zzp’ers eveneens het meest uitgesproken. Bron: CBS 5-3-2019

Herbeoordeling geldlening bij echtscheiding

Als hypothecaire schulden oorspronkelijk verband hielden met de aankoop van een echtelijke woning, leidt een echtscheiding tot een nieuw herbeoordelingsmoment. Het is dan mogelijk dat deze schulden door verdeling van de huwelijksgemeenschap aan aanmerkelijkbelangaandelen kunnen worden toegerekend.
In deze zaak was een dga gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot de huwelijksgemeenschap behoorden onder andere de echtelijke woning en aandelen in twee bv’s waarvan de dga enig aandeelhouder en bestuurder was. In 2011 scheidden de dga en zijn vrouw. In het echtscheidingsconvenant stond dat de activa en een klein gedeelte van de hypotheekschuld aan de vrouw werden toebedeeld. De dga hield de aandelen in de twee bv’s. Ook nam de dga een groot deel van de hypothecaire leningen voor zijn rekening, zodat zijn ex-vrouw in de echtelijke woning kon blijven wonen. De leningen waren oorspronkelijk aangegaan voor de verwerving van de woning. De dga wilde de betaalde rente op de overgenomen leningen in aanmerking nemen als kosten ter verwerving van ab-aandelen. De rechtbank moest bepalen welk deel van de overgenomen schulden kon worden toegerekend aan de toegedeelde ab-aandelen. De rechtbank stelde dat er aanvankelijk geen causaal verband was tussen de hypothecaire leningen en de ab-aandelen, maar dit causale verband kon alsnog zijn ontstaan door de verdeling van de huwelijksgemeenschap als gevolg van de echtscheiding. Als de dga alleen het aanmerkelijk belang zou hebben verkregen, zou hij zijn overbedeeld en zou hij een schuld aan zijn ex-echtgenote hebben gehad. En als hij vervolgens bij een bank geld zou hebben geleend om de schuld aan zijn ex-vrouw te voldoen, zou die schuld kwalificeren als schuld voor behoud van het aanmerkelijk belang. Daarom kon de betaalde rente in principe worden toegerekend aan de ab-aandelen. Wel oordeelde de rechter dat, als gevolg van de totale verdeling, de betaalde rente niet volledig toerekenbaar was aan het aandelenpakket. Bron: Rb. Gelderland, 11-02-2019

Betere controle bij UWV

Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid scherpt het interne toezicht bij het UWV aan. Dat liet hij weten in een brief aan de Tweede Kamer.
De instantie is in opspraak geraakt door onder meer fouten bij uitkeringen, conflicten tussen hoger en lager personeel en ruzie over ict-vernieuwing. Naast een reeks eerder aangekondigde maatregelen wordt de positie van de interne auditcommissie van het UWV versterkt om dilemma’s en risico’s in de uitvoering eerder zichtbaar en bespreekbaar te maken. Daarnaast vervroegt de minister een deel van de evaluatie van de wet SUWI en de toegezegde evaluatie van het toezichtbeleid. Verder investeert UWV extra in het vakmanschap van management en medewerkers en in een open cultuur binnen de organisatie. Bron: Min. SZW, 7-3-2019

© lArcade 2024