Inloggen

Archief

Huwelijksrelatie overheerst arbeidsrelatie, geen WW

Door het hebben van een affectieve relatie is er volgens de rechtbank geen gezagsverhouding en overheerst de huwelijksrelatie. Daardoor bestaat er geen recht op een WW-uitkering.
Een vrouw verzoekt UWV in 2017 om een WW-uitkering toe te kennen. Zij is vanaf 1 januari 1993 werkzaam geweest bij het campingbedrijf van haar ex-echtgenoot. In maart 1993 zijn zij in huwelijk getreden. De vrouw heeft tot 1 mei 2017 diverse werkzaamheden voor het campingbedrijf verricht. De werkzaamheden zijn met ingang van 1 mei 2017 beëindigd op basis van een vaststellings-/beëindigingsovereenkomst vanwege de voorgenomen echtscheiding. De echtscheiding is op 11 juni 2018 uitgesproken. Op 10 april 2017 heeft de vrouw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Volgens het UWV heeft de vrouw echter geen recht op een WW-uitkering omdat zij niet is aan te merken als een werknemer en daarom niet is verzekerd voor de WW. Volgens UWV ontbreekt de gezagsverhouding tussen de vrouw en haar werkgever. Uit de stukken blijkt dat de vrouw vanaf 1 januari 2010 onafgebroken € 2.750 bruto per maand heeft verdiend, exclusief vakantietoeslag en een bijtelling privégebruik zakelijke auto van € 766,02 per maand. Het bruto salaris is nooit geïndexeerd en volgens de loonstroken en loonaangiften gebaseerd op een arbeidsomvang van 20 uur per week. Op basis van de vaststellingsovereenkomst heeft zij € 25.000 netto ontvangen. Volgens een verklaring van de vennootschap is de alimentatie van de vrouw vastgesteld op € 4.000 per maand, omdat de vrouw altijd als niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen te boek heeft gestaan. Mede op basis hiervan is het UWV van mening dat de huwelijksrelatie van de vrouw in de arbeidsrelatie overheerste en dat er geen sprake is van een dienstbetrekking naar burgerlijk recht. Ook was de vrouw niet verplicht verzekerd. De vrouw is het hier niet mee eens. Volgens haar was er van 1 januari 1993 tot met 30 maart 1994 sprake van een mondelinge arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst van de vrouw is op basis van een vaststellingsovereenkomst beëindigd, waarbij een vergoeding is toegekend, die hoger was dan de transitievergoeding, omdat dit gebruikelijk is. Dat impliceert dat partijen bij de vaststellingsovereenkomst ervan uitgingen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst die beëindigd moest worden. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat de hoogte van de alimentatie niets te maken heeft met het niet verzekerd zijn voor de WW, omdat daarin over de beëindigingsovereenkomst het volgende is opgenomen: ‘De werkgever heeft daarin verklaard dat de vrouw geen verwijt treft ter zake het einde van dit dienstverband, zodat de vrouw eventuele aanspraken op een WW-uitkering kan behouden.’ Rechtbank Gelderland is van mening dat de vrouw er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een WW-uitkering. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw vanaf 1 januari 1993 tot 1 mei 2017 een arbeidsrelatie heeft gehad met de vennootschap van haar man. Uit de loonstroken blijkt dat er geen afdracht van premies voor de WW en de WIA heeft plaatsgevonden. Volgens haar ex-man kon de vrouw zelf haar werktijden indelen, had zij meer vakantiedagen en werden met haar geen functioneringsgesprekken gevoerd. De vrouw slaagt er niet in, met bijvoorbeeld verklaringen van (ex-)werknemers, aannemelijk maken dat zij, net als de andere werknemers, door haar man werd aangestuurd. Alleen de verklaring van de vrouw vindt de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van een gezagsverhouding. De ex-man heeft verder verklaard dat er enkel om fiscale redenen een transitievergoeding is betaald en dat die vergoeding is toegekend om de vrouw in staat te stellen de kosten van haar echtscheidingsadvocaat te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De salarisadministrateur van het bedrijf heeft verklaard dat de hoogte van de alimentatie van de vrouw zodanig was dat er rekening is gehouden met het feit dat de vrouw niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Ook hierover twijfelt de rechtbank niet, omdat de verklaring is voorgelegd aan de advocaat van de ex-man die in reactie daarop, zonder de juistheid van de verklaring van de salarisadministrateur van het bedrijf te betwisten, heeft aangegeven dat de vrouw een alimentatie van € 4.000 per maand ontvangt en dat de ex-man daarnaast kinderalimentatie en de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning betaalt. Kortom de vrouw heeft geen recht op een WW-uitkering. Bron: Rb. Gelderland 17-11-2020 (gepubl. 14-04-2021)

Eerste kwartaal 2021: minder opgeheven bedrijven

Op basis van voorlopige cijfers van het CBS zijn er in het eerste kwartaal van 2021 zo’n 30.200 bedrijven opgeheven, ruim 9.000 duizend minder dan in hetzelfde kwartaal in 2020. Bij 85% van de opheffingen ging het om bedrijven met één werkzame persoon. Er werden 4.700 bedrijven met meer dan één werkzame persoon opgeheven.
Eerder liet het CBS al weten dat het aantal bedrijfsopheffingen in 2020 ruim 20% hoger was dan in 2019. In het eerste kwartaal van 2021 zijn er in alle bedrijfstakken minder bedrijven opgeheven dan een jaar eerder. Het aantal bedrijfsopheffingen met meer dan één werkzame persoon was het eerste kwartaal van 2021 met 4.655 lager dan in hetzelfde kwartaal vorig jaar (5.060). Het aandeel bedrijven met meer dan één werkzame persoon dat is opgeheven, steeg van 13 naar 15%. De meeste bedrijven met meer dan één werkzame persoon die zijn opgeheven waren te vinden bij de organisatieadviesbureaus (135). Ook stopten in het eerste kwartaal 125 kledingwebwinkels en 105 cafetaria's, lunchrooms, snackbars, ijssalons en andere eetkramen. Bij de top 10 branches met opgeheven bedrijven waar meer dan één persoon werkzaam was, zijn relatief veel horecabedrijven en webwinkels. De webwinkels zijn een branche met grote dynamiek met zowel veel bedrijfsopheffingen als –oprichtingen. In het eerste kwartaal van 2021 zijn er 510 webwinkels opgeheven. Het aantal nieuw opgerichte bedrijven was in het eerste kwartaal van 2021 beduidend hoger dan het aantal opgeheven bedrijven. In het eerste kwartaal van 2021 zijn ongeveer 57.000 bedrijven opgericht, ongeveer evenveel als in het eerste kwartaal van 2020. Ook het aandeel opgerichte bedrijven met één werkzame persoon was voor beide periodes ongeveer gelijk: 92%. Met name de detailhandel via internet is bij de branches met de opgerichte bedrijven met meer dan één werkzame persoon goed vertegenwoordigd; de top 5 bestaat zelfs volledig uit verschillende typen webwinkels. Het totaal aantal opgerichte webwinkels is 1.050. Ondanks de coronacrisis staan de restaurants ook nog in de top 10 met gestarte bedrijven met meer dan één werkzame persoon. Wel werden er bijna een derde minder restaurants gestart dan in het eerste kwartaal van 2020, nog voor de coronacrisis. Het aantal opgerichte cafetaria’s, lunchrooms, snackbars en dergelijk is gelijk aan het eerste kwartaal van 2020. Bron: CBS.nl 04-05-2021

Schadevergoeding zolang beoogd belang groot genoeg is

Belanghebbenden die verzeild raken in beroepsprocedures die onredelijk lang duren, hebben recht op een vergoeding voor geleden immateriële schade. Een uitzondering geldt als het om een belang van hooguit € 15 gaat. Daarbij moet men volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kijken naar het belang op grond van het standpunt van de belanghebbende. Dat het uiteindelijke financiële belang veel lager kan zijn, is geen reden om de immateriële schadevergoeding niet toe te kennen.
Een man start een beroepsprocedure omdat hij het standpunt inneemt dat de Belastingdienst hem € 28 te weinig invorderingsrente heeft vergoed. Zijn beroepsprocedure is gedeeltelijk succesvol. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt namelijk dat de fiscus de man nog € 7 moet vergoeden. De man besluit echter in hoger beroep te gaan omdat de redelijke termijn is verstreken. De inspecteur betwist het recht van de man op een immateriële schadevergoeding. Het belang is immers maar € 7, aldus de Belastingdienst. Maar het hof bepaalt dat het om het belang gaat dat de belanghebbende voor ogen staat. In dit geval betreft het een bedrag van € 28, dus hoger dan het drempelbedrag van € 15. Het hof kent de man dan ook een immateriële schadevergoeding toe van € 3.500. En daar komen nog de vergoeding van het griffierecht en de wettelijke rente bij. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-04-2021

Zzp’er: maak gebruik van de TONK-regeling

Volgens minister Koolmees wordt er weinig gebruik gemaakt van de TONK-regeling. Zo blijkt uit een interview met de minister in het AD. Bij gemeenten blijven miljoenen op de plank liggen die bedoeld zijn voor steun.
Zelfstandigen met een werkende partner die door corona omzetverlies lijden, kunnen hun vaste lasten niet altijd meer (helemaal) betalen. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld flexwerkers die geen recht hebben op een uitkering. Zij vallen buiten de TVL en andere steunmaatregelen. Daarom is er sinds maart de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). Met deze regeling helpen gemeenten woonlasten te betalen. In sommige gemeenten blijven de aanvragen voor TONK steken op slechts 10% van het verwachte aantal. De minister denkt dat onbekendheid met de regeling hierbij een rol speelt. En schaamte om hulp te vragen. Ook waren gemeenten aanvankelijk voorzichtig met de uitvoering uit vrees om geld tekort te komen. Ook zijn er verschillen in de uitvoering bij gemeenten. In Amsterdam mogen aanvragers maximaal € 30.000 spaargeld hebben om TONK te kunnen krijgen, in andere gemeenten komen ook lagere plafonds voor. Ook het bedrag dat mensen kunnen krijgen, verschilt per gemeente. Zo krijgen Utrechters maximaal € 1.500 uit de TONK-regeling terwijl men in Amsterdam € 6.000 krijgt. In het AD zegt minister Koolmees dat hij een handleiding heeft meegestuurd en gevraagd voorzichtig te zijn met een vermogenstoets. De minister geeft verder aan dat er rond 20 mei een besluit valt over hoe de steun er na 1 juli uit zou moeten komen te zien. Het ministerie heeft een bedrag van € 260 miljoen voor de TONK uitgetrokken. Aanvragen moet bij de gemeente zelf worden ingediend. Bron: AD 03-05-2021 en RVO 04-05-2021

Dringende oproep: verleng het bijzonder uitstel van betaling

De Belastingdienst adviseert ondernemers om, als dat nog niet is gedaan, alsnog verlenging aan te vragen van het bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis. Dit kan nog tot en met 30 juni 2021.
Ondernemers die drie maanden uitstel van betaling hebben aangevraagd en gekregen en die nog geen verlenging hebben aangevraagd, hebben 1 mei 2021 een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin op de mogelijkheid van het verlengen van bijzonder uitstel wordt gewezen. Door bijzonder uitstel aan te vragen hoeven de belastingen waarvoor men bijzonder uitstel heeft, pas vanaf 1 juli 2021 weer op tijd te worden betaald. Daarnaast krijgt men vanaf 1 oktober 2021 een betalingsregeling van 36 maanden voor de schuld die tot 1 juli 2021 is opgebouwd voor de belastingen waarvoor men bijzonder uitstel had. Op Bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis staan de voorwaarden voor verlenging. Kiest men niet voor verlenging dan verwacht de Belastingdienst dat de belastingen waarvoor aangifte wordt gedaan zo spoedig mogelijk worden betaald. Het is mogelijk dat het kabinet de komende maanden de regeling voor bijzonder uitstel van betaling nog aanpast. Op Overzicht bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis staat de meest actuele informatie. Bron: Belastingdienst.nl 30-04-2021

© lArcade 2024