Inloggen

Archief

Aantal vacatures stijgt in het tweede kwartaal

Volgens het CBS is de spanning op de arbeidsmarkt inmiddels zo hoog opgelopen dat er meer vacatures zijn dan werklozen. In het tweede kwartaal van 2021 stonden er tegenover elke 100 werklozen 106 openstaande vacatures. De toename van de spanning wordt veroorzaakt door een recordgroei van het aantal openstaande vacatures (met 82.000).
Sinds in 2003 de spanning op de arbeidsmarkt wordt sinds gemeten, is het niet eerder voorgekomen dat het aantal vacatures het aantal werklozen overtrof. In het eerste kwartaal nam de spanning al flink toe, van 57 naar 73 vacatures per 100 werklozen. Eind juni stonden er 327.000 vacatures open, 82.000 meer dan aan het eind van het eerste kwartaal. Ook het aantal vacatures is hoger dan ooit gemeten. Niet eerder stonden er in Nederland meer dan 300.000 vacatures open. In de loop van het tweede kwartaal ontstonden 374.000 nieuwe vacatures, 92.000 meer dan in het eerste kwartaal. Het aantal vervulde (inclusief vervallen) vacatures, 292.000, was 36.000 hoger dan in het eerste kwartaal. De meeste vacatures staan open in de handel (65.000), de zakelijke dienstverlening (52.000) en de zorg (45.000). Samen zijn deze drie bedrijfstakken goed voor de helft van alle openstaande vacatures. In alle bedrijfstakken bleef het aantal vacatures in het tweede kwartaal toenemen. In de handel kwamen er 21.000 bij en in de horeca verdubbelde het aantal naar 27.000. In de zakelijke dienstverlening nam het aantal vacatures met 11.000 toe. De vacaturegraad, het aantal vacatures per 1.000 inwoners, nam in het tweede kwartaal verder toe van 30 naar 39. De vacaturegraad is het hoogst in de horeca. Eind juni waren er in deze bedrijfstak 82 (vorige kwartaal 44) vacatures op 1.000 werknemersbanen. Ook in de bedrijfstak informatie en communicatie bleef het personeelsgebrek fors, met een vacaturegraad van 77 (vorige kwartaal 64). In het onderwijs is de vacaturegraad het laagst (21). Bron: CBS 17-08-2021

Box 3 op stelselniveau strijdig met discriminatieverbod

Rechtbank Noord-Nederland vindt de keuze van de wetgever om alle belastingplichtigen voor box 3 in het nieuwe stelsel vanaf 2017 over één kam te scheren evident van redelijke grond ontbloot. Het stelsel is in strijd met het discriminatieverbod. De rechtbank kan het ontstane rechtstekort echter niet zelf repareren. Dat moet de wetgever doen.
Het vermogen van een man bestaat met name uit spaartegoeden. Hij is het niet eens met de verschuldigde box 3-heffing over zijn vermogen en is in beroep gegaan bij Rechtbank Noord-Nederland. Dit is een van de zaken die is geselecteerd als proefprocedure voor het massaal bezwaar box 3 voor 2017 en 2018. De rechtbank moet antwoord geven op de vraag of de vermogensrendementsheffing in de jaren 2017 en 2018 in strijd is met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM. Met name of de forfaitaire elementen van het stelsel in onderlinge samenhang bezien, het heffingsvrije vermogen en het belastingtarief van 30% strijdig zijn met het discriminatieverbod. Volgens de rechtbank heeft de wetgever geweten dat sparen en beleggen twee verschillende activiteiten zijn, tenminste als het gaat om de opbrengsten. In 2017 zijn de veronderstelde rendementen op beleggingen circa 3,3 maal zo hoog als op spaartegoeden. Voor 2018 geldt dat de rendementen op beleggingen circa 14,9 keer zo hoog zijn als op spaartegoeden. De wetgever heeft ook geweten dat circa 40% van de belastingplichtigen in box 3 alleen spaartegoeden heeft. Gelet op voornoemde kennis meent de rechtbank dat de keuze van de wetgever om alle belastingplichtigen voor box 3 over één kam te scheren evident van redelijke grond is ontbloot. De wetgever heeft bewust gekozen om de 40% die uitsluitend over spaartegoeden bezitten, te belasten alsof zij ook hun vermogen deels hebben belegd. De rechtbank vindt eenvoud en het voorkomen van arbitrage geen goede redenen om een groep van 40% van de belastingplichtigen te confronteren met een onredelijk hoge belastingdruk. De rechtbank is dan ook van mening dat de regeling op stelselniveau in strijd is met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM. Het rechtstekort kan de rechtbank echter niet zelf herstellen. Daarvoor moeten politieke keuzen gemaakt worden en dat is voorbehouden aan de wetgever. De rechtbank verklaart daarom het beroep ongegrond. Bron: Rb. Noord-Nederland 02-08-2021 (gepubl. 12-08-2021)

Waardevermindering bij invoer ex-rental

Een belastingplichtige die een in een andere lidstaat gebruikte huurauto (ex-rental) invoert, mag bij de waardebepaling voor de BPM rekening houden met een extra waardevermindering. De belastingplichtige moet dit echter aannemelijk maken.
Een belastingplichtige heeft een in een EU-lidstaat als huurauto gebruikte BMW 4-serie Gran Coupé 435d High Executive gekocht. De datum van eerste toelating van de auto in Duitsland is 28 september 2017 en op het moment van de BPM-aangifte was 27.389 km met de auto gereden. In verband met de registratie in het kentekenregister heeft de belastingplichtige op basis van een taxatierapport aangifte voor de BPM gedaan. Door de taxateur is bij de taxatie rekening gehouden met het feit dat de auto een ex-rental is en heeft de waarde daarom € 1.200 lager vastgesteld. De auto-eigenaar heeft € 3.927 aan BPM voldaan. De inspecteur heeft op 18 december 2018 een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 3.200. Voor de handelswaarde van € 42.986 baseert de inspecteur zich op de koerslijst van X-RAY. Daarbij is geen rekening gehouden met het feit dat het om een ex-rental gaat. Volgens de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Wel wordt een waardevermindering van 3% toegepast omdat het om een ex-rental gaat. Voor Hof Arnhem is het alleen nog de vraag of er terecht rekening is gehouden met een waardevermindering van 3%. Volgens de inspecteur heeft de auto-eigenaar niet aangetoond dat sprake is van een ex-rental. Wanneer de belastingplichtige gebruik maakt van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst waarin ‘ex-rental’ als variabele is opgenomen – zoals in de door de inspecteur toegepaste XRAY-koerslijst – moet ervan worden uitgegaan dat het voor de waardebepaling van een personenauto verschil maakt of de desbetreffende personenauto als ‘rental’ is gebruikt of niet. Omdat vaststaat dat de auto een ex-rentalvoertuig is, brengt dit mee dat bij toepassing van de XRAY-koerslijst de aan deze factor te verbinden waardevermindering kan worden toegepast. Omdat de auto-eigenaar geen koerslijst heeft toegepast waarin de negatieve factor van het huurverleden is verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde, moet hij langs andere weg bewijs leveren dat en in hoeverre de omstandigheid van ‘ex-rental’ een waardevermindering tot gevolg heeft. Volgens het hof is de auto-eigenaar hierin geslaagd. Daarbij laat het hof meewegen dat de auto in de ‘rental’-periode intensief is gebruikt – de ‘rental’periode van de auto heeft minder dan één jaar geduurd en in die periode is met de auto meer dan 27.000 kilometer gereden – zodat aannemelijk is dat een waardevermindering in aanmerking genomen moet worden. Ter onderbouwing van de door de belastingplichtige voorgestane waardevermindering van 3%, ofwel € 1.289, heeft de belastingplichtige gewezen op de praktijkervaring van zijn gemachtigde en het door hem ingebrachte taxatierapport waarin een waardevermindering van € 1.200 in aanmerking is genomen ter zake van de omstandigheid van ‘ex-rental’. Gelet daarop acht het hof een waardevermindering van 3% aannemelijk. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-06-2021

Loonafspraken blijven opwaartse lijn vertonen

In juli is de opwaartse lijn in cao’s doorgezet met een gemiddelde loonafspraak van 2,3%. Het juli-gemiddelde is het hoogste maandgemiddelde van dit jaar. Over heel 2021 komt de gemiddelde afgesproken loonstijging uit op 1,9%.
In juli zijn 20 cao-akkoorden tot stand gekomen. Daarmee komt het totaal voor dit jaar op 188 nieuwe cao’s. Het totale aantal ‘lopende’ cao’s (cao’s die nog niet hun einddatum hebben bereikt) is opgelopen tot 428. De verwachting is dat na de vakantieperiode de in juni ingezette inhaalslag doorzet en dat het aantal lopende cao’s in het najaar zal oplopen tot het normale aantal van ongeveer 500. De dit jaar gesloten cao’s laten een grote verscheidenheid zien. De meest gemaakte loonafspraak van 2,0% komt 26 keer voor, terwijl 23 keer een nullijn werd afgesproken. Deze verscheidenheid weerspiegelt de stand van zaken in de economie met sectoren en bedrijven die het erg goed doen en anderen die het erg moeilijk hebben. In juli kwamen er overigens geen cao-akkoorden tot stand met een nullijn. Bron: AWVN.nl 11-08-2021

Rechtbank laat ambtshalve aanslag intact maar boete niet

De wet biedt niet de mogelijkheid om voor de heffing van erfbelasting uit te gaan van het daadwerkelijk ontvangen bedrag in geld. Bepalend is de waarde van het aandeel in de nalatenschap op het moment van overlijden van erflater.
Een vrouw heeft samen met haar broers en zusters in 2006 van haar vader geërfd. Haar moeder is in 1980 al overleden. Twee broers van de vrouw hebben tot het overlijden van vader met hem een vof uitgeoefend. Tussen de vrouw en haar broers en zusters botert het niet. De erfgenamen dienen geen aangifte successierecht in. De Belastingdienst heeft daarom een ambtshalve aanslag successierecht opgelegd. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de hoogte van de ambtshalve aanslag successierecht in geschil. De vrouw vindt dat de aanslag onterecht is opgelegd, omdat zij haar aandeel in de nalatenschap nog niet uitbetaald heeft gekregen. De rechtbank constateert echter dat de vrouw een aandeel heeft in de nalatenschap en zij dit aandeel niet heeft verworpen. Daardoor is de vrouw erfgenaam en moet successierecht betalen over haar verkrijging. De hoogte van de verkrijging op het moment van overlijden van haar vader is daarvoor bepalend. De wetgeving geeft de rechtbank geen mogelijkheden om heffing van successierecht over de verkrijging deels achterwege te laten. Evenmin om uit te gaan van het bedrag dat de vrouw daadwerkelijk heeft ontvangen. De rechtbank kan zich wel voorstellen dat de vrouw teleurgesteld is. De rechtbank kan echter niet anders dan de wet toepassen. De rechtbank overweegt dat de inspecteur is geslaagd in zijn bewijslast voor de hoogte van de ambtshalve aanslag, zodat de rechtbank deze handhaaft. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de boete. De rechtbank onderzoekt ambtshalve of de Belastingdienst de boete voor het niet doen van de aangifte successierecht terecht heeft opgelegd. Die is terecht als de inspecteur aannemelijk kan maken dat de aangifte niet of niet binnen de gestelde termijn is gedaan. De inspecteur heeft niet bewezen dat de Belastingdienst de vrouw heeft gevraagd voor een bepaald tijdstip aangifte te doen. De boete is daarom ten onrechte opgelegd. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-07-2021 (gepubl. 06-08-2021)

© lArcade 2024