Inloggen

Archief

Aftrekverbod huisvestingskosten huurrecht gerechtvaardigd

Volgens Rechtbank Gelderland bestaat er voldoende rechtvaardiging om de aftrek van huisvestingskosten in verband met een huurecht uit te sluiten. IB-ondernemers met een eigen woning zouden anders een fiscaal nadeel hebben dat huurders niet hebben.
Een man is sinds 2009 ondernemer voor de inkomstenbelasting. Hij woont in een huurwoning met een werkruimte die hij voor zijn onderneming gebruikt. Het gaat om een onzelfstandige werkruimte met een oppervlakte van ongeveer 25% van de woning. De IB-ondernemer kwalificeert zijn huurrecht als ondernemingsvermogen. Daarom trekt hij huisvestingskosten af in zijn IB-aangiftes. De Belastingdienst accepteert die aftrek vanaf 2017echter niet meer. De weigering van de kostenaftrek vloeit voort uit het invoeren van een reparatiemaatregel naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad op 12 augustus 2016. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een IB-ondernemer in beginsel een huurrecht tot zijn ondernemingsvermogen kan rekenen. Zonder nadere maatregelen zouden IB-ondernemers de kosten van hun huurwoning volledig kunnen aftrekken, zij het na toepassing van een correctie wegens privégebruik. Door de reparatiemaatregel zijn sinds 2017 de kosten van een huurrecht dat tot het ondernemingsvermogen behoort, uitgesloten van aftrek. Deze bepaling geldt niet voor een zelfstandige werkruimte waarmee de ondernemer voldoende inkomen behaalt. Deze inkomenstoets geldt wel voor een werkruimte in een eigen woning. De IB-ondernemer stelt echter dat de reparatiemaatregel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Rechtbank Gelderland is het met hem eens dat sprake is van discriminatie. Daarvoor bestaat echter een rechtvaardiging. IB-ondernemers die een eigen woning tot hun ondernemingsvermogen rekenen, worden namelijk progressief belast over een eventuele verkoopwinst. Ondernemers met een huurrecht, hebben dit fiscale nadeel niet. De rechtbank oordeelt verder dat de invoering van de aftrekbeperking niet strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. De wetgever heeft het desbetreffende artikellid namelijk ondubbelzinnig geformuleerd. Bron: Rb. Gelderland 17-06-2021 (gepubl. 16-08-2021)

TVL Q3 2021 per 31 augustus

Ondernemers kunnen van 31 augustus 08:00 uur tot 26 oktober om 17:00 uur de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) Q3 2021 aanvragen. Ook ondernemers die omzetverlies hebben geleden als gevolg van de wateroverlast in Limburg kunnen van deze regeling gebruik maken.
Ondernemers kunnen een aanvraag doen bij een minimaal omzetverlies van 30% en minimaal € 1.500 berekende vaste lasten per kwartaal (geen werkelijke vaste lasten). Het minimum subsidiebedrag is € 1.500. Ten opzichte van de TVL Q2 is er weinig veranderd. In het derde kwartaal van 2021 wordt 100% van de berekende vaste lasten vergoed. Ondernemers kunnen weer kiezen tussen twee referentieperioden. Aanvullend geldt: Mkb-bedrijven kunnen maximaal € 550.000 subsidie voor het derde kwartaal ontvangen. Grote ondernemingen kunnen maximaal € 600.000 ontvangen voor het derde kwartaal. Dit was eenmalig € 1,2 miljoen in Q2. Startende ondernemers die voor 30 juni 2020 zijn ingeschreven in het Handelsregister van KVK kunnen ook TVL Q3 aanvragen. Voor de land- en tuinbouwsector blijft de opslag voor speciale kosten voor het in leven houden van dieren en gewassen. Deze opslag van 21% wordt bij het percentage vaste lasten geteld en komt bovenop de TVL-subsidie, met een totaal maximum van € 225.000 voor de gehele coronaperiode. Het kabinet heeft de regeling TVL Q3 ook opengesteld voor ondernemers die minimaal 30% omzetverlies hebben geleden als gevolg van de wateroverlast in Limburg. Ondernemers die aan de voorwaarden voldoen kunnen voor die periode steun aanvragen voor hun vaste bedrijfslasten bij de RVO. De subsidievoorwaarden van de TVL blijven hetzelfde. Bron: RVO 16-08-2021

Fiscus mag BPM op gebruikte buitenlandse auto naheffen

Constateert de inspecteur dat op een gebruikte auto uit het buitenland te weinig BPM is geheven? Dan mag hij in beginsel de BPM naheffen. Bovendien is hij vrij in zijn bewijsleer voor wat betreft de waardering van de gebruiksschade.
Een gemachtigde voert vier beroepsprocedures voor Hof Den Haag. In alle vier de zaken gaat het om de naheffing van BPM over auto’s die al in het buitenland zijn gebruikt. De gemachtigde meent dat het hof verplicht is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Maar Hof Den Haag verwerpt dat standpunt en ziet evenmin aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. Vervolgens beweert de gemachtigde dat naheffen van BPM met betrekking tot gebruikte auto’s uit andere EU-lidstaten in strijd is met het Europees recht. Hij trekt daarbij de vergelijking met gebruikte auto’s die al in Nederland rijden, waarbij naheffing ook achterwege blijft. Het hof vindt dat deze vergelijking mank gaat. Het doel van (na)heffing van BPM bij gebruikte auto’s uit andere lidstaten is dat de kentekenhouder het juiste BPM-bedrag betaalt. De belastingdruk moet daarbij in overeenstemming zijn met het Europees recht. De Belastingdienst mag daarom het verschil naheffen als de belastingplichtige te weinig BPM betaalt. Daarbij moet de inspecteur de beginselen van het Unierecht wel respecteren. Op die manier ontstaat een evenwichtige situatie op de markt voor gebruikte auto’s in Nederland, aldus het hof. Daarna neemt de gemachtigde het standpunt in dat de inspecteur niet zomaar een lager bedrag aan schade in aanmerking mag nemen dan de belanghebbende bepleit. De fiscus zal het lagere schadebedrag met gelijkwaardig bewijsmiddel moeten onderbouwen. Motiveert de belanghebbende zijn schadebedrag met een onafhankelijk taxatierapport? Dan dient de fiscus dus ook een onafhankelijk taxatierapport te overleggen, zo redeneert de gemachtigde. Maar opnieuw ziet het hof de zaak anders en oordeelt dat voor de inspecteur de vrije bewijsleer geldt. De fiscus heeft in deze zaak de waardevermindering als gevolg van de schade gesteld op 72% van de geraamde herstelkosten. De gemachtigde heeft een schadebedrag van 100% van de begrote herstelkosten bepleit zonder daarbij een toelichting te geven. Het hof vindt het niet aannemelijk dat het schadebedrag zo hoog is. Sporen van normale gebruiksschade zullen doorgaans niet zo’n substantiële waardedaling meebrengen. De gemachtigde maakt evenmin het recht op een hogere leeftijdskorting aannemelijk. Bron: Hof Den Haag 15-07-2021 (gepubl. 16-08-2021)

Handreiking werkplek thuis aangepast

De handreiking ‘Welke gerichte vrijstellingen gelden voor de werkplek thuis?’ is uitgebreid. In de handreiking staat nu meer informatie over een eigen bijdrage die een werknemer betaalt voor een duurdere uitvoering van een arbovoorziening. Ook is de informatie uitgebreid over een arbovoorziening die onder een cafetariaregeling valt.
Voor de werkplek thuis gelden voor de volgende vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen binnen de werkkostenregeling, de volgende gerichte vrijstellingen: arbovoorzieningen gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur als deze voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium Arbovoorzieningen De gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen (voor bijvoorbeeld een bureaustoel of een bureau) is van toepassing als de werkgever voldoet aan de volgende voorwaarden: De arbovoorzieningen hangen samen met de verplichtingen van de werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. De werknemer gebruikt die voorzieningen (gedeeltelijk) in de werkruimte. De werknemer betaalt geen eigen bijdrage voor die voorzieningen. De inrichting van de werkruimte thuis voldoet aan de volgende eisen van het Arbeidsomstandighedenbesluit: De werkruimte van een thuiswerker is zodanig ingericht dat de werknemer zo veel mogelijk zittend en ergonomisch verantwoord zijn werk kan doen. Denk hierbij aan een zitgelegenheid en een werkblad of werktafel, die doelmatig zijn. In de werkruimte zijn voorzieningen voor een doelmatige kunstverlichting. Eigen bijdrage Kiest de werknemer voor een duurdere uitvoering van de arbovoorziening en betaalt hij alleen voor de meerprijs een eigen bijdrage uit het nettoloon? Dan blijft voor de basisvoorziening die de werkgever voor zijn rekening neemt de gerichte vrijstelling van toepassing. De eigen bijdrage gaat van het nettoloon af. Cafetariaregeling De gerichte vrijstelling is niet van toepassing als de arbovoorziening volledig of gedeeltelijk onder een cafetariaregeling valt. De kosten komen dan ten laste van de werknemer. Er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarde dat de werknemer geen eigen bijdrage betaalt voor de voorziening. Eindheffingsloon Kiest de werknemer voor een duurdere uitvoering van de arbovoorziening en wordt alleen de meerprijs uitgeruild met het brutoloon? Dan is dit wel toegestaan, op voorwaarde dat de werkgever de vergoeding hiervoor aanwijst als eindheffingsloon. Omdat de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen hierop niet van toepassing is, blijft de vergoeding voor de meerprijs van de luxere versie alleen onbelast als de werkgever nog vrije ruimte heeft. Voldoet de voorziening niet aan de voorwaarden? Dan gaat dit ten koste van de vrije ruimte als de werkgever deze aanwijst als eindheffingsloon. Voor zover de vrije ruimte wordt overschreden, is de werkgever 80% eindheffing verschuldigd. Gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur als deze voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium. Het noodzakelijkheidscriterium is van toepassing als: De voorziening naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijk is voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De werkgever de voorziening betaalt en de kosten niet doorberekent aan de werknemer. De werknemer de voorziening moet teruggeven of de restwaarde van deze voorziening aan de werkgever moet terugbetalen, als hij deze niet meer nodig heeft voor de dienstbetrekking. Noodzakelijk ‘Noodzakelijk’ betekent dat de werknemer zonder de voorziening zijn dienstbetrekking niet goed kan uitoefenen. Dat houdt in dat de werknemer de voorziening voor zijn werk nodig heeft en gebruikt. Als een voorziening noodzakelijk is voor het werk van de werknemer, dan is de werkgever hier financieel verantwoordelijk voor. De kosten van een noodzakelijke voorziening komen voor rekening van de werkgever. Een werknemer mag privévoordeel hebben van de voorziening. Dit voordeel hoeft de werkgever niet tot het loon te rekenen. De werkgever mag wel een eigen bijdrage vragen als een werknemer kiest voor een duurdere uitvoering van de noodzakelijke voorziening. Ook mag de werkgever een eigen bijdrage voor privégebruik vragen. Cafetariaregelingen Binnen een cafetariaregeling zijn vergoedingen voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur niet gericht vrijgesteld. Deze voldoen niet aan het noodzakelijkheidscriterium. Voor bestuurders geldt het noodzakelijkheidscriterium pas als de werkgever aannemelijk kan maken dat de voorziening aan het noodzakelijkheidscriterium voldoet. Dit geldt ook voor commissarissen die men verloont via opting-in. In deze gevallen heeft de werkgever dus de bewijslast. Voldoet een voorziening niet aan de voorwaarden van het noodzakelijkheidscriterium? Dan gaat dit ten koste van de vrije ruimte als de werkgever deze aanwijst als eindheffingsloon. Voor zover de vrije ruimte wordt overschreden, is de werkgever 80% eindheffing verschuldigd. Handboek Loonheffingen Paragraaf 22.1.7 (noodzakelijkheidscriterium) Paragraaf 22.1.9 (arbovoorzieningen) Bron: Forum Fiscaal Dienstverleners, 13-08-2021

Wie fout advies zaait, zal vergrijpboete oogsten

Wanneer een belastingplichtige van zijn adviseur te horen krijgt dat hij hypotheekrente mag aftrekken, kan aan dit advies geen vertrouwen worden ontleent als aan die adviseur verkeerde informatie is verstrekt. Het gevolg is dan dat de belastingplichtige een vergrijpboete riskeert voor het ten onrechte aftrekken van hypotheekrente.
Een echtpaar bewoont en huurt een woning. Aanvankelijk is de broer van de man de verhuurder, maar later is het de dochter van de echtgenoten die hen de woning verhuurt. De echtgenoten zijn geen eigenaar van de woning en hebben evenmin een recht van vruchtgebruik. In 2004 komt de dochter die de woning verhuurt ook in het pand wonen. Zij laat op het perceel van de woning een vrijstaande garage verbouwen tot zelfstandige woning om daarin te gaan wonen. Deze garage heeft geen eigen huisnummer. De dochter financiert de verbouwing met een hypotheek, waarvoor haar ouders borg staan. Maar het is wel de dochter die de hypotheekrente betaalt. Zij verhuist in 2009, waarop haar zus in de verbouwde garage gaat wonen. Al die tijd blijft de verhuisde dochter de hypotheekrente betalen. De man vraagt in 2013 op een gratis advieswebsite of een vruchtgebruiker die tevens bewoner en medehypotheekhouder is de hypotheekrente kan aftrekken. Hij krijgt als antwoord dat de hypotheekrente aftrekbaar was. De man stuurt dit advies door naar een administratiekantoor dat zijn belastingaangiftes indient. Hoewel dit kantoor eerst heeft verklaard dat de man geen hypotheekrente kan aftrekken, trekken de medewerkers van dat kantoor in de aangiftes IB/PVV 2012 tot en met 2015 de hypotheekrente af. In 2018 krijgt de man echter navorderingsaanslagen inclusief vergrijpboete opgelegd. De Belastingdienst meent namelijk dat de man opzettelijk en ten onrechte hypotheekrente heeft afgetrokken. De man tekent beroep aan tegen de navorderingsaanslagen. Hij stelt voor Rechtbank Noord-Nederland onder meer dat bij hem te eerbiedigen vertrouwen is opgewekt dat hij de hypotheekrente kan aftrekken. De rechtbank redeneert dat de man en zijn echtgenote niet de economische eigenaar van de woning zijn en ook geen recht van vruchtgebruik hebben. Deze omstandigheid staat de hypotheekrenteaftrek al in de weg. Vervolgens wijst de rechtbank het beroep op opgewekt vertrouwen af. De man maakt niet aannemelijk dat een overheidsinstantie een uitlating heeft gedaan die bij hem vertrouwen heeft opgewekt. Een verwijzing naar de uitspraken van de internetadviseur helpt de man evenmin. De internetadviseur heeft dat advies immers gebaseerd op de suggestie van de man dat hij de vruchtgebruiker van de woning is. Vervolgens heeft de man met dit onjuiste advies het administratiekantoor onjuiste aangiftes laten indienen. Een boete is hier gepast, al moet wel een matiging plaatsvinden vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Bron: Rb. Noord-Nederland 06-08-2021

© lArcade 2024