Inloggen

Archief

Schadevergoeding voor waterschade Limburg

Particulieren, bedrijven, overheden, religieuze instanties, verenigingen en stichtingen die in juli 2021 waterschade hebben geleden door het hoogwater en de overstromingen in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant kunnen tot en met 15 december 2021 een beroep doen op de Regeling WTS juli 2021 (waterschade Limburg).
De WTS juli 2021 geeft een tegemoetkoming in de materiële schade die niet verzekerbaar, vermijdbaar of verhaalbaar is. Na de melding neemt RVO contact op. Men weet dan of recht bestaat op vergoeding van een deel van de schade. De waterschade mag al hersteld worden. Zorg wel voor bewijs van de schade met foto's en film. De waterschade moet daarop goed te zien zijn. De voorwaarden zijn als volgt: De schade valt binnen de soorten waterschade en kosten waarvoor vergoeding gegeven wordt. De schade is geleden in het schadegebied. De schade is niet redelijkerwijs verzekerbaar. De schade mag niet komen door eigen schuld. Of omdat onvoldoende maatregelen zijn genomen om de schade te voorkomen. De schade is ontstaan door overstroming, afstromend water of een combinatie van beide. De schade is ontstaan in de periode van 13 tot en met 20 juli 2021. De schade wordt uiterlijk 15 december 2021 gemeld. Men ondertekent binnen 14 dagen het WTS-aanvraagformulier nadat dit is ontvangen van de schade-expert. Op de pagina Regeling WTS juli 2021 (waterschade Limburg) staat onder andere informatie over welke soorten waterschade worden onderscheiden en tot welk bedrag dit wordt vergoed. Bron: RVO.nl, Regeling WTS juli 2021 (waterschade Limburg)

Bij eenmalige dienst is btw niet per termijn verschuldigd

In de praktijk komt het voor dat de afnemer van een eenmalige dienst de vergoeding voor die dienst in termijnen moet betalen. Het Hof van Justitie van de EU oordeelt dat btw in dat geval in principe is verschuldigd op het moment van de dienst.
Het Hof doet deze uitspraak naar aanleiding van de volgende casus. Een Duitse vennootschap heeft aan een GmbH bemiddelingsdiensten verleend in verband met de verkoop van een perceel aan een derde. Daarvoor brengt zij € 1 miljoen in rekening aan de GmbH. De GmbH moet dit bedrag betalen in jaarlijkse termijnen van € 200.000. Vervolgens draagt de Duitse vennootschap de btw af over de termijnbedragen in de jaren waarin zij de betalingen ontvangt. Maar de Duitse belastingdienst stelt dat Duitse vennootschap de btw geheel moest voldoen in 2012. In dat jaar zijn immers de diensten verricht. Het is aan het Hof om hierover uitsluitsel geven. De btw-richtlijn hanteert als hoofdregel dat een btw-ondernemer de btw is verschuldigd op het moment waarop hij de btw-belaste prestatie verricht. Een uitzondering geldt onder meer als goederenleveringen of diensten aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen. In die situatie worden deze prestaties geacht te zijn verricht bij het verstrijken van de periode waarop deze afrekeningen of betalingen zien. Deze regeling geldt niet voor leveringen van goederen die de ondernemer gedurende een bepaalde periode in huur geeft of op afbetaling verkoopt. Maar het Hof oordeelt echter dat een eenmalige verrichting van een dienst die de afnemer in termijnen vergoedt, evenmin onder de uitzondering valt. Vervolgens behandelt het Hof de situatie waarin de partijen een betaling in termijnen overeenkomen. Als een betaling van een deel van de vergoeding uitblijft op de vervaldag, telt dit niet als een niet-betaling van de prijs die de heffingsmaatstaf vermindert. Bron: EU Hof van Justitie 28-10-2021

Vaststellingsaanvraag NOW1: nog een kans

De deadline voor het aanvragen van de vaststelling van NOW1 is op 31 oktober 2021 officieel verstreken. Werkgevers die nog geen aanvraag hebben ingediend ontvangen op korte termijn nog een formele laatste herinnering van UWV en krijgen daarmee nog één mogelijkheid om aan de verplichtingen te voldoen.
Door een forse stijging in de laatste weken hebben werkgevers 117.887 vaststellingsaanvragen op tijd ingediend. Daarnaast hebben 12.213 werkgevers aangegeven nog geen volledige vaststelling te kunnen aanvragen omdat de benodigde derden- of accountantsverklaring nog ontbreekt. Deze werkgevers krijgen aanvullend 14 weken de tijd om met behulp van de benodigde verklaring hun vaststellingsaanvraag in te kunnen dienen. Van de in totaal 139. 538 werkgevers die een voorschot hebben ontvangen, hebben 9.438 werkgevers geen vaststellingsaanvraag gedaan. Deze 9.438 werkgevers ontvangen op korte termijn een formele laatste herinnering van UWV en krijgen daarmee nog één mogelijkheid om aan de verplichtingen te voldoen. Deze werkgevers krijgen tot en met 9 januari 2022 om alsnog de aanvraag in te dienen. Een werkgever die binnen de herstelperiode (periode tussen 31 oktober en 9 januari) een nog niet volledige vaststellingsaanvraag doet vanwege het nog ontbreken van een derden- of accountantsverklaring, krijgt de mogelijkheid om conform de NOW-regeling binnen uiterlijk 14 weken de vaststelling inclusief de benodigde verklaring in te dienen. Een deel van deze groep heeft mogelijk bewust geen aanvraag ingediend, omdat deze werkgevers al verwachten dat er geen recht op NOW1 zal bestaan en zij het volledige in voorschot verstrekte bedrag moeten terugbetalen. Het niet aanvragen van een vaststelling zal in die gevallen uiteindelijk leiden tot een nihilstelling (volledige terugbetaling van het verstrekte voorschot). Betalingsregeling In beginsel geldt een terugbetalingstermijn voor teveel ontvangen subsidie van zes weken. UWV is echter coulant in het afspreken van een betalingsregeling. Voor een passende betalingsregeling kan telefonisch of digitaal contact worden opgenomen met UWV, waarbij de werkgever tot maximaal vijf jaar de tijd kan krijgen om de terugbetaling te voldoen. Daarnaast kan een betaalpauze van maximaal een jaar worden ingelast en is er bij betaling in termijnen geen sprake van rente. Bron: Min. SZW 01-11-2021

Bewijslast dat fiscale eenheid is beëindigd ligt bij holding

Als een holding aangeeft dat door een aandelenverkoop de fiscale eenheid voor de omzet- en/of vennootschapsbelasting is beëindigd, dan moet zij aannemelijk kunnen maken dat die verkoop echt heeft plaatsgevonden.
Op 5 oktober 2000 vindt de oprichting van een vennootschap plaats. Het betreft een financiële houdster- en beheersmaatschappij die alle aandelen in een werkmaatschappij houdt. Deze werkmaatschappij exploiteert een financieel adviesbureau. De dga van de holding verricht alle werkzaamheden voor zowel de holding als de werkmaatschappij. Sinds haar oprichting doet de holding aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) als moedermaatschappij van een fiscale eenheid (FE). De dga, de holding en de werkmaatschappij vormen tot 18 oktober 2007 ook een FE voor de omzetbelasting (OB). Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur de holding navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De holding tekent vervolgens beroep aan tegen deze aanslagen. Zij stelt onder andere dat de Belastingdienst geen aanslagen had mogen opleggen aan de FE Vpb/ FE OB. De holding beweert geen btw-ondernemer te zijn, zodat evenmin sprake kan zijn van een FE voor de btw. Rechtbank Den Haag volgt de holding hierin niet. De dga is in dienst bij de holding en de holding stelt de dga ter beschikking aan haar werkmaatschappij. Op die manier handelt de holding als btw-ondernemer. Dat de dga geen deel meer uitmaakt van de FE, maakt dat niet anders. De holding voert nog aan dat de financiële verwevenheid tussen de holding en de werkmaatschappij ontbreekt. Zij motiveert dit met de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. De holding kan deze gebeurtenis echter niet aannemelijk maken. De naheffingsaanslag is daarom terecht op naam van de FE OB opgelegd, aldus de rechtbank. Wel oordeelt de rechter dat de fiscus een naheffingsaanslag op een te hoog bedrag heeft gesteld. De rechtbank verlaagt dus het bedrag van de aanslag. Verder stelt de holding dat ook de FE Vpb is geëindigd. Deze stelling is echter eveneens gebaseerd op de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. Omdat de holding deze stelling niet aannemelijk weet te maken, veronderstelt de rechtbank dat de FE Vpb is blijven bestaan. Uiteindelijk matigt de rechter wel de opgelegde boetes, maar daar blijft het ook bij. Bronnen: Rb. Den Haag 05-10-2021

Aantal minimumloonbanen daalt

Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal minimumloonbanen daalt. In 2021 waren er nog 438.000 werknemersbanen tegen het minimumloon. Het laagste aantal sinds 2006.
In totaal waren er 2020 8,4 miljoen werknemersbanen waarvan 5,2% minimumloonbanen. Een daling van 0,6% ten opzichten van 2019. De grootste afname van het aantal minimumloonbanen (bijna een derde) vond plaats in de bedrijfstak vervoer en opslag, terwijl het aantal werknemersbanen boven het minimumloon vrijwel gelijk bleef. In absolute aantallen was de daling het grootst in de bedrijfstak verhuur en overige zakelijke dienstverlening. Tot deze bedrijfstak behoren ook uitzendbureaus waar het aantal werknemersbanen tegen het minimumloon met 25.000 afnam, een daling van 18%. De aantallen minimumloonbanen en de banen boven het minimumloon namen beiden sterk af in de horeca, cultuur en recreatie. Beide banen namen toen in de ICT, het onderwijs en de financiële dienstverlening. Bij de overheid verdwenen er veel minimumloonbanen, maar steeg het aantal andere banen wel. Bron: CBS 01-11-2021

© lArcade 2024