Inloggen

Archief

Geen werknemersvrijstelling zonder arbeidsovereenkomst

Een ontvanger van een erfenis of legaat die de werknemersvrijstelling in de erfbelasting wil toepassen, moet aannemelijk kunnen maken dat hij in dienstbetrekking heeft gewerkt voor de erflater.
Een vrouw verricht gedurende zo’n vijftien jaar een groot aantal huishoudelijke werkzaamheden voor een alleenstaande man op leeftijd. Haar ‘beloning’ bestaat uit een bedankje en af en toe een klein geldbedrag om wasmiddelen te kopen om de kleding van de man te wassen. Maar de man uit wel in bedekte termen dat hij het daar niet bij wil laten. Op 22 februari 2020 komt de man te overlijden. In zijn testament heeft hij de vrouw een legaat van € 50.000 toegewezen. Dit bedrag is volgens het testament wel vrij van kosten, maar niet van erfbelasting. Maar de vrouw stelt dat dit bedrag is vrijgesteld van erfbelasting dankzij de zogeheten werknemersvrijstelling. Op grond van de werknemersvrijstelling is het bedrag of goed, dat een werknemer van de erflater of zijn partner erft of gelegateerd krijgt, vrijgesteld van erfbelasting. Maar deze vrijstelling geldt alleen voor zover men het verkregen bedrag of goed kan beschouwen als de voldoening aan een natuurlijke verbintenis in verband met de verrichte arbeid. De Belastingdienst en Rechtbank Den Haag menen echter dat de werknemersvrijstelling in deze zaak buiten beschouwing moet blijven. De vrouw maakt namelijk niet aannemelijk dat zij een werknemer van de erflater is geweest. Op zich zijn er voldoende aanwijzingen dat zij jarenlang veel voor de erflater heeft gedaan. Maar het valt niet af te leiden onder welke voorwaarden zij haar werkzaamheden heeft verricht. Los van de vraag of de vrouw loon heeft ontvangen, volgt uit niets dat zij verplicht is geweest om voor de man te werken. De rechtbank is evenmin overtuigd van het bestaan van een gezagsverhouding tussen de erflater en de vrouw. De vrouw mag het opleggen van de aanslagen erfbelasting onredelijk vinden, maar dat brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechter mag immers in beginsel niet voorbijgaan aan de wet. Bron: Rb. Den Haag 17-02-2022 (gepubl. 03-03-2022)

Handreiking bijtellingspercentages aangepast

De handreiking met de bijtellingspercentages voor privégebruik auto is door de Belastingdienst geactualiseerd. De percentages zijn aangepast aan de wijzigingen die per 2022 zijn ingegaan. Daarnaast is de informatie over de bijtelling na afloop van de 60-maandenperiode uitgebreid.
Voor auto’s zonder CO2-uitstoot geldt een korting op het algemene bijtellingtarief van 22%. De korting op de bijtelling is met ingang van 1 januari 2022 verlaagd naar 6%-punt. In 2022 is de bijtelling voor deze auto’s 16%. Ook is de zogenoemde cap verlaagd van € 40.000 naar € 35.000. De cap is het maximale deel van de cataloguswaarde waarop de korting van toepassing is. Door deze wijzigingen bedraagt de korting voor de auto van de zaak zonder CO2-uitstoot in 2022 maximaal € 2.100. De verlaagde cap geldt niet voor waterstofauto’s en auto’s met geïntegreerde zonnepanelen. Voor deze auto’s geldt een korting van 16% over de volledige cataloguswaarde. Ook is informatie toegevoegd over hoe moet worden omgegaan met de bijtelling als de 60 maanden in de loop van het kalenderjaar eindigen. Vanaf het moment dat de 60-maandenperiode eindigt, is het percentage van toepassing volgens de regelgeving van dat moment. Als dit in de loop van het kalenderjaar is, moet met het dan geldende percentage voor het resterende deel van dat jaar toepassen. Per loontijdvak moet de werkgever een tijdsevenredig deel van de bijtelling bij het loon van de werknemer tellen. Vanaf 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar moet de werkgever het bijtellingspercentage dat in dat betreffende jaar geldt gebruiken. Dit wordt toegelicht aan de hand van een voorbeeld: De grondslag voor de bijtelling voor een auto met een CO2-uitstoot van meer dan 60 gram per kilometer en een datum 1e tenaamstelling van 1 februari 2016 is € 30.000. Het bijtellingspercentage is 21% tot en met februari 2021 en 25% vanaf 1 maart 2021. Bij een loontijdvak van een maand is de bijtelling over de eerste twee maanden € 1.050 (€ 30.000 x 21% x 2/12) = € 525 per maand. Over de resterende maanden is de bijtelling € 6.250 (€ 30.000 x 25% x 10/12) = € 625 per maand. Bron: Forum Salaris 01-03-2022

Hypotheekrenteaftrek voor partner die snelste aangifte doet

Hebben geregistreerde partners ieder een eigen woning en geven beiden hun woning op als eigen woning? Dan telt de woning van de partner, die als eerste zijn aangifte heeft ingediend, als de eigen woning van de geregistreerde partners.
Een vrouw en een man gaan op 22 december 2014 een geregistreerd partnerschap aan. Ieder is in een andere woonplaats geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP). Op 9 juni 2017 dient de vrouw haar aangifte inkomstenbelasting over 2016 in. Zij geeft in deze aangifte de woning in haar woonplaats op als eigen woning. Zij geeft dan ook het eigenwoningforfait op en trekt de hypotheekrente af. De man volgt met zijn aangifte op 17 juli 2017. Ook hij geeft zijn woning in zijn woonplaats op als eigen woning. De Belastingdienst gaat daarmee niet akkoord. Het standpunt van de inspecteur is dat de geregistreerde partners in 2016 maar één eigen woning hebben. Daarbij geldt ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Aangezien de vrouw als eerste haar aangifte heeft ingediend, telt haar woning als eigen woning van de geregistreerde partners. De man start vanwege onder andere dit geschil een beroepsprocedure. Rechtbank Noord-Holland gaat echter mee met het standpunt van de fiscus. De man gooit het vervolgens over een andere boeg. Hij stelt namelijk te hebben gedwaald met betrekking tot de gevolgen van het aangaan van geregistreerd partnerschap. Overigens is zijn geregistreerd partnerschap met de vrouw op 27 november 2018 beëindigd. De rechtbank vindt dat in deze casus een eventuele dwaling voor rekening van de man moet komen. De man weet niet aannemelijk te maken dat hij onjuist is voorgelicht. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in 2016 nog sprake was van geregistreerd partnerschap en daarmee van fiscaal partnerschap. Pas na een latere vernietiging van het geregistreerd partnerschap kan men daaraan fiscale gevolgen verbinden. In het fiscale recht geldt namelijk in beginsel dat de fiscus geen rekening houdt met de civielrechtelijke vernietiging van rechtshandelingen als en zolang zij niet is ingetreden. Bron: Rb. Noord-Holland 26-01-2022 (gepubl. 24-02-2022)

Echt box 3-inkomen hoger dan forfait: geen rechtsherstel

Belastingplichtigen kunnen geen geslaagd beroep doen op het Kerstarrest als het werkelijk rendement op het vermogen het forfaitaire inkomen overtreft.
Een man heeft in de jaren 2015 tot en met 2018 alleen loon uit vroegere dienstbetrekking als ‘arbeidsinkomen’. Daarnaast bezitten hij en zijn partner een woonark waarop geen hypotheek rust, enkele bank- en spaartegoeden en een beleggingsportefeuille. De man doet mee aan de massale bezwaarprocedures tegen de vermogensrendementsheffing. Hij meent bovendien dat de vermogensrendementsheffing voor hem een individuele en buitensporige last vormt. Hij stelt namelijk uitsluitend een zeer lage rente op zijn spaartegoeden te hebben genoten. Volgens de man heeft hij geen inkomsten uit beleggingen behaald en moet hij interen op zijn vermogen. Rechtbank Noord-Holland verklaart zijn beroep echter ongegrond. Daarop gaat de man in hoger beroep. Het oordeel van Hof Amsterdam luidt dat de klacht dat het box 3-regime voor de jaren 2015 en 2016 in strijd is met het eigendomsrecht, de man niet kan baten. In beginsel geldt voor die jaren namelijk in beginsel niet de verplichting voor de belastingrechter om rechtsherstel te bieden. Daarnaast meent het hof dat de box 3-heffing voor de man geen individuele en buitensporige last vormt. Hoewel de man in 2016 een lage rente en geen dividend heeft genoten, zijn de waarden van zijn spaartegoeden en beleggingen substantieel toegenomen in vergelijking met 2015. Dat hij vrij van hypotheeklasten woont, wijst ook op een zekere draagkracht. Het hof kijkt vervolgens of het voor de jaren 2017 en 2018 rechtsherstel moet bieden op grond van het zogeheten Kerstarrest. Het hof merkt daarbij op dat de forfaitaire heffing niet meer bedraagt dan de heffing over de werkelijk ontvangen rente. In zo’n situatie kan men niet spreken van interen op het vermogen. Dit oordeel blijft hetzelfde als men ook de waardestijging van de aandelen en opties in 2018 ten opzichte van 2017 rekent tot het werkelijk rendement. Deze waardestijging verhoogt namelijk het besteedbare inkomen, maar niet de vermogensrendementsheffing. Daarom bevestigt het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank. Bron: Hof Amsterdam 01-03-2022 (gepubl. 02-03-2022)

Denk aan definitieve berekening tweede periode NOW

Werkgevers hebben tot en met 31 maart 2022 de tijd om hun definitieve omzetverlies door te geven of uitstel voor hun derden- of accountantsverklaring aan te vragen. UWV meldt dat 51% van de NOW-aanvragers dit nog moet doen.
Als werkgevers de definitieve berekening niet tijdig aanvragen, kan dat leiden tot een terugvordering van het volledige voorschot. In de tweede periode NOW hebben ruim 63.500 werkgevers een voorschot gekregen. Ruim 32.500 van deze werkgevers hebben de definitieve berekening nog niet aangevraagd. Werkgevers die meer dan € 20.000 aan voorschot hebben ontvangen, hebben een zogeheten derdenverklaring nodig (bijvoorbeeld van hun boekhouder). Werkgevers die een voorschot hebben gekregen van meer dan € 100.000 moeten een accountantsverklaring overleggen. Net als bij de definitieve berekening voor de eerste periode NOW is het mogelijk om daar veertien weken uitstel voor te krijgen. UWV gaat werkgevers de komende maand nog nadrukkelijk wijzen op de naderende deadline. Dat gebeurt enerzijds door werkgevers rechtstreeks te mailen en te bellen, anderzijds door middel van onder meer online advertenties en radiospotjes. Alle informatie over het aanvragen van de definitieve berekening voor de tweede periode NOW is te vinden op de website van UWV. Bron: UWV, 03-03-2022

© lArcade 2024