Inloggen

Archief

TVL voor startende ondernemers

Ondernemers die in de periode 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 zijn gestart met een onderneming kunnen vanaf 7 juni 2022 voor het vierde kwartaal 2021 en het eerste kwartaal 2022 Tegemoetkoming Vaste Lasten voor starters (TVL-startersregeling) aanvragen. De subsidie is tot dinsdag 2 augustus 2022 17:00 uur aan te vragen.


Met de regeling worden ondernemers die volgens de inschrijving in het Handelsregister in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 een onderneming zijn gestart, ondersteunt in het betalen van de vaste lasten. De regeling richt zich op MKB-ondernemers die door omzetverlies in liquiditeitsproblemen komen en daardoor niet altijd hun vaste lasten kunnen betalen. Het gaat om een aanvullende voorziening in het steun- en herstelpakket om ondernemers die een nieuwe MKB-onderneming zijn gestart te helpen bij het betalen van de vaste lasten. Een belangrijk verschil met de reguliere TVL is dat de starterssubsidie meetelt als omzet voor de inkomsten- en omzetbelasting.

Belangrijke subsidievoorwaarden

  • De TVL voor startende ondernemers is alleen bestemd voor MKB-ondernemers.

  • De startersregeling opent voor 2 kwartalen tegelijk: het 4e kwartaal van 2021 (Q4 2021) en het 1e kwartaal van 2022 (Q1 2022).

  • Voor het 4e kwartaal van 2021 moet de onderneming na 30 juni 2020 en uiterlijk op 30 juni 2021 bij de KVK zijn ingeschreven. Het minimale omzetverlies is 20% ten opzichte van het 3e kwartaal van 2021.

  • Voor het 1e kwartaal van 2022 moet de onderneming tussen 30 juni 2020 en 30 september 2021 bij de KVK zijn ingeschreven. Het minimale omzetverlies is 30% ten opzichte van het 3e kwartaal van 2021 .

  • Ondernemers die in het 3e kwartaal van 2021 zijn ingeschreven, tellen de eerste drie kalendermaanden na inschrijving bij de KVK als hun referentieperiode.

  • Een onderneming die aan de subsidievoorwaarden voldoet, ontvangt minimaal € 1.500 en maximaal € 100.000 subsidie per kwartaal.

  • De TVL voor startende ondernemers wordt verstrekt onder de deminimis verordening. Dat betekent dat er een maximum zit aan het steunbedrag dat een onderneming binnen drie belastingjaren kan ontvangen.

    • Voor reguliere ondernemingen is dit € 200.000.

    • Voor goederenvervoerders over de weg geldt een maximum van € 100.000.

    • Voor visserij- en aquacultuurbedrijven geldt een maximum van € 30.000.

    • Voor landbouwbedrijven geldt een maximum van € 20.000.

    • Wanneer een onderneming al eerder steun volgens de deminimis verordening heeft ontvangen, heeft dat effect op het maximale bedrag dat hij nog kan ontvangen.

  • Maakt de onderneming deel uit van een groep? Dan moeten alle ondernemingen in de groep na 30 juni 2020 zijn ingeschreven bij de KVK om de TVL voor startende ondernemingen aan te kunnen vragen.

Subsidie is belastDe deminimis verordening maakt het mogelijk om de TVL voor startende ondernemers nog te verlenen. Het tijdelijke EU steunkader verloopt namelijk op 30 juni 2022. Wel betekent dit dat de TVL voor startende ondernemers is belast, in tegenstelling tot eerdere TVL-regelingen.

Bron: RVO 02-06-2022

Toch LKV oudere werknemer vanwege softwarefout

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in twee uitspraken het loonkostenvoordeel oudere werknemer voor het jaar 2018 toegekend, omdat door een fout in de salarissoftware niet aan alle vereisten was voldaan.


In 2018 is ter vervanging van de premiekorting in de loonbelasting de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) ingegaan. De premiekorting is daarmee vervangen door het loonkostenvoordeel. Op basis van de overgangsregeling kan de premiekorting uit de jaren voor 2018 worden voortgezet als (a) daar om wordt verzocht door de werkgever die (b) in de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 de premiekorting heeft toegepast en (c) in die loonaangifte de indicatie voor de premiekorting heeft aangegeven. De werkgever moest daarvoor uiterlijk op 1 mei 2018 een correctiebericht voor de loonheffingen indienen, waarin de hiervoor bedoelde aangifte alsnog met de indicatie voor premiekorting werd aangevuld.
In beide zaken was sprake van een oudere werknemer die in 2017 in dienst was getreden en die voorheen een uitkering kreeg waardoor er voor de werkgever recht bestond op de premiekorting oudere werknemer. Door het UWV werden doelgroepverklaringen verstrekt. In beide gevallen werd middels salarissoftware voor 1 mei 2018 een correctiebericht ingediend waarin de aangiften over het aangiftetijdvak december 2017 werden aangevuld door op de bedragen van die aangiften alsnog de betreffende premiekorting op grond van de Wfsv in mindering te brengen. Na indiening bleek dat in de aangifte over het tijdvak december 2017 wel het collectieve deel van de premiekorting was aangegeven maar niet het nominatieve deel voor de premiekorting. Een en ander kwam aan het licht toen het verzoek om loonkostenvoordeel oudere werknemer voor 2018 werd afgewezen. Uiteindelijk belanden de zaken voor Hof Arnhem-Leeuwarden.
Volgens het hof staat in beide gevallen vast dat is voldaan aan de vereisten (a) en (b). In één van de zaken heeft de softwareleverancier verklaard dat om softwaretechnische redenen geen nominatief deel is ingezonden bij de digitale aangifte. Het hof oordeelt dat in beide zaken onvoldoende recht wordt gedaan aan de intenties van de wetgever als wordt aanvaard dat toepassing van het overgangsrecht wordt uitgesloten in het geval waarin aan de voorwaarde van de overgangsregeling niet (tijdig) is voldaan uitsluitend ten gevolge van een (software)fout waarvan de werkgevers op 1 mei 2018 niet op de hoogte waren, waarvan zij op die datum ook redelijkerwijs niet op de hoogte hoefden te zijn en waarvan hun ook overigens geen verwijt kan worden gemaakt. Een redelijke toepassing van het overgangsrecht brengt met zich mee dat dat overgangsrecht toch van toepassing is, mits de werkgever desgevraagd kan aantonen dat aan alle overige voorwaarden daarvoor is voldaan. Het loonkostenvoordeel oudere werknemer 2018 wordt in beide gevallen toegekend.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-05-2022 (gepubl. 27-05-2022)

Lever werkelijke omzet aan voor TVL

Ondernemers die de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) 1 2020, Q4 2020 en Q1 2021 hebben aangevraagd maar de werkelijke omzet nog niet hebben doorgegeven, krijgen daarvoor nog een laatste kans. De werkelijke omzet moet voor 10 juni 2022 bij RVO binnen zijn. Voor TVL Q2 2021 heeft men tot 20 juli 2022 de tijd.


Het is van belang om de werkelijke omzet alsnog op tijd door te geven. Doet men dit niet, dan stelt RVO de definitieve subsidie namelijk vast met gegevens van de Belastingdienst. Dit kan nadelig uitpakken.
Ondernemers hebben al meerdere malen voor deze TVL-perioden een oproep ontvangen om de werkelijke omzetgegevens door te geven. RVO geeft de ondernemers nu nog eenmaal een laatste kans alsnog de werkelijk omzetgegevens door te geven.
Wordt de werkelijke omzet niet doorgegeven, dan stelt RVO de definitieve subsidie vast op basis van gegevens van de Belastingdienst. Dit kan betekenen dat de subsidie op €0 wordt vastgesteld. Ondernemers moeten het voorschot dan terugbetalen.
Het subsidiebedrag wordt op € 0 vastgesteld:

  • wanneer er geen gegeven bij de Belastingdienst bekend zijn;

  • wanneer de subsidie hoger is dan € 125.000 en de accountantsverklaring ontbreekt. De ondernemer voldoet dan niet aan de TVL-voorwaarden en heeft geen recht op subsidie;

  • de omzetgegevens bij de Belastingdienst zijn niet representatief. Ze wijken fors af van de gegevens die de ondernemer bij subsidieverlening opgaf.

Bron: RVO 30-05-2022

Niet-erkend kind erfrechtelijk gelijk aan biologisch kind

De erfbelasting kent een eigen definitie van het begrip kind. Voor de erfbelasting hoeft daarom geen sprake te zijn van een juridisch kind. Een erfrechtelijke verkrijging door een biologisch, maar niet-juridisch kind valt ook onder het lage tarief erfbelasting en het kind heeft recht op de kindvrijstelling


Een man is geboren uit een kortstondige relatie tussen zijn moeder en zijn biologische vader. De zoon is door zijn biologische vader niet als kind erkend, toch is er wel veelvuldig contact en er is sprake van ‘family life’. De moeder van de man heeft vervolgens een relatie gekregen met een andere man. Die andere man heeft in 2001 de zoon wel erkend als eigen kind.
In 2017 is de biologische vader overleden met benoeming van zijn zoon tot erfgenaam. Op de verkrijging van € 503.932 is het hoge tarief (30%-40%) en vrijstelling voor derden toegepast door de Belastingdienst. De zoon is het hier niet mee eens en wil het lage tarief (10-20%) en de kindvrijstelling voor de verkrijging hebben. De zoon is niet succesvol in zijn bezwaar en ook het beroep bij de rechtbank wordt afgewezen.
Vaststaat dat er in civielrechtelijke zin geen familierechtelijke relatie bestaat tussen de biologische vader en zijn zoon. Volgens het Burgerlijk Wetboek is de biologische vader niet de juridische vader van de zoon. Het begrip ‘kind’ kent voor toepassing van de belastingwet echter een eigen definitie. In de fiscale wettekst is niet aangesloten bij de ‘familierechtelijke betrekking’, maar bij het begrip ‘bloedverwant’. Volgens het Burgerlijk Wetboek wordt de graad van bloedverwantschap bepaald door het getal der geboorten, die de bloedverwantschap hebben veroorzaakt. Een biologisch kind is een bloedverwant in de eerste graad van zijn biologische ouder. Het hof oordeelt dat het begrip ‘afstammeling’, zoals genoemd in de belastingwet, niet is gedefinieerd. Volgens het hof hoeft geen sprake te zijn van een juridische, familierechtelijke betrekking. Voor zijn oordeel verwijst het hof ook naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat volgens spraakgebruik onder het begrip ‘afstammelingen’ slechts bloedverwanten in rechte neergaande lijn kunnen worden begrepen. Het hof concludeert dat de zoon voor de erfbelasting als kind van de biologische vader heeft te gelden. Hij kan om die reden het lage tarief erfbelasting en de kindvrijstelling voor de erfbelasting toepassen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-05-2022 (gepubl. 25-05-2022)

Verlenging tijdelijke vrijstelling tewerkstellingsvergunningsplicht

Voor Oekraïense vluchtelingen die in Nederland willen werken en die onder de EU Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, geldt sinds 1 april 2022 dat zij gedurende een overgangsperiode niet verplicht zijn om over een tewerkstellingsvergunning te beschikken. Deze overgangsperiode, die 31 mei 2022 eindigt, is verlengd tot en met 31 augustus 2022.


Deze overgangsperiode geldt omdat de vreemdelingen die onder de reikwijdte van EU Richtlijn Tijdelijke Bescherming tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan, vallen, nog niet in alle gevallen over Nederlandse documenten beschikken, waaruit blijkt dat het gaat om vreemdelingen als bedoeld in art. 3.1a lid 1 aanhef en onder a tot en met e van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze overgangsperiode kan op grond van het besluit steeds met een periode van maximaal drie maanden worden verlengd. Omdat de uitgifte van de documenten vanwege de grote instroom van ontheemden uit Oekraïne nog niet is voltooid, wordt van de mogelijkheid tot verlenging gebruik gemaakt door de overgangsperiode te verlengen tot en met 31 augustus 2022.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2022.

Bron: Min. SZW 24-05-2022

© lArcade 2024