Inloggen

Archief

SER ziet ruimte voor verbetering arbeidsomstandigheden

De SER heeft het eerste deel van de Arbovisie 2040 uitgebracht: ‘Naar een werkend
arbostelsel voor iedereen’. Volgens de SER is verbetering mogelijk door de naleving
van de risico-inventarisatie en -evaluatie te verbeteren, onder meer met betere ondersteuning
van het MKB, stimulering van preventie en werknemers meer te betrekken bij het arbobeleid.
De overheid dient meer in te zetten op handhaving.

Binnen een deel van de bedrijven moeten de arbeidsomstandigheden verbeteren. De risico’s
in het werk zijn in de afgelopen jaren niet gedaald, terwijl dit met goed arbobeleid
wel mogelijk zou moeten zijn. Ontwikkelingen als digitalisering en tijd- en plaatsonafhankelijk
werken leiden tot nieuwe opgaven. Daarom moeten de resultaten van arbobeleid verbeteren,
omdat goede arbeidsomstandigheden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de gezondheid
van werknemers. Bij dit arbobeleid moet de meeste aandacht uitgaan naar de drie belangrijkste
oorzaken van uitval: psychosociale arbeidsbelasting, fysieke belasting en gevaarlijke
stoffen. Hierbij zijn concrete, meetbare doelen nodig op nationaal, sectoraal en bedrijfsniveau.
Een goed arbeidsomstandighedenbeleid begint bij preventie: voorkomen dat mensen door
hun werk en/of arbeidsomstandigheden gezondheidsschade oplopen. Het startpunt daarvoor
is een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Een RI&E geeft een beeld van de
belangrijkste risico’s in een organisatie en is de basis voor het arbobeleid.
Om bedrijven te helpen, moet voor het MKB een start-RI&E ontwikkeld worden. Alle bedrijven
zijn verplicht een RI&E op te stellen, maar het grootste deel van de (MKB-)bedrijven
heeft dat nog niet gedaan. Daarnaast moeten alle bedrijven verplicht worden hun RI&E
en het basiscontract met de arbodienst digitaal te melden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie
(NLA). Bedrijven die gebruik maken van een branche-RI&E kunnen dat door hun brancheorganisatie
laten doen.

Bron: SER 10-05-2023

Holding terecht belast voor winstuitdeling aan kinderen dga

Een holding verkoopt een perceel aan de kinderen van haar dga, maar het perceel wordt
uiteindelijk geleverd met verhuurbare bedrijfsunits. De waarde is dus veel hoger.

Een holding verkoopt op 12 mei 2010 een perceel aan de kinderen van haar dga. In 2011
worden er op het perceel bedrijfsunits gebouwd in opdracht van de werkmaatschappij.
Het perceel wordt op 24 februari 2012 aan de kinderen geleverd voor € 209.125, waarbij
is bepaald dat zij nog € 276.966 moeten betalen voor bouwkosten. De inspecteur stelt
dat er sprake was van een winstuitdeling aan de kinderen van de dga omdat de grond
met de bedrijfsunits € 854.205 waard is. Hij legt een navorderingsaanslag Vpb op met
een belastbaar bedrag van € 944.337, na bezwaar verlaagd naar € 735.213.
Rechtbank Den Haag achtte aannemelijk dat de holding een onjuiste aangifte had gedaan,
waardoor zij moest aantonen dat de correctie onjuist was (omkering en verzwaring van
de bewijslast). De inspecteur moest wel een redelijke schatting maken van de niet-opgegeven
winstuitdeling aan de kinderen van de dga. Volgens de rechtbank kon deze redelijke
schatting niet uitgaan van de WOZ-waarden van de bedrijfsunits, maar wel van de kosten
die de kinderen normaal moesten betalen. De navorderingsaanslag werd verminderd tot
€ 616.022.
Hof Den Haag bevestigt dat de holding niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Bij
de uiteindelijke levering van het perceel op 24 februari 2012 is iets heel anders
geleverd dan in de koopakte was overeengekomen. Er moet worden uitgegaan van de waarde
op 24 februari 2012. De holding heeft een aanzienlijke bevoordeling van de kinderen
van de dga niet opgegeven. Het hof acht aannemelijk dat de bedrijfsunits op 24 februari
2012 klaar waren en per 1 maart 2012 konden worden verhuurd. Om de waarde van het
perceel met de bedrijfsunits vast te stellen zijn de WOZ-waarden goed bruikbaar, de
inspecteur kan dus voor zijn schatting hierbij aansluiten. De navorderingsaanslag
wordt conform het standpunt van de inspecteur vastgesteld op € 718.021.

Bron: Hof Den Haag 07-03-2023 (gepubl. 08-05-2023)

Belastingdeurwaarder bezoekt ondernemer met achterstand

De Belastingdienst attendeert ondernemers op een mogelijk bezoek van een belastingdeurwaarder.
De ondernemer krijgt mogelijk bezoek als hij gebruik maakt van de betalingsregeling
bijzonder uitstel vanwege de coronacrisis en niet voldoet aan de voorwaarden.

Het is de bedoeling dat er gezamenlijk wordt gekeken naar oplossingen voor de betalingsachterstand.
De afgelopen maanden heeft de Belastingdienst meerdere brieven gestuurd om aan te
geven dat er sprake is van een achterstand:

  • met de termijnbedragen van de betalingsregeling

  • of met de aangifte- en betalingsverplichtingen vanaf 1 oktober 2022

  • of met de termijnbedragen van de betalingsregeling én de aangifte- en betalingsverplichtingen
    vanaf 1 oktober 2022

Als de ondernemer niet aanwezig is, laat de belastingdeurwaarder een brief achter.
Bel de belastingdeurwaarder dan binnen zeven werkdagen.

Bij het Overzicht bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/coronavirus/content/bijzonder-uitstel-van-betaling-overzicht)
staat meer informatie over de betalingsregeling bijzonder uitstel.

Bron: Belastingdienst 04-05-2023

Geen schadevergoeding door contract met gemachtigde

Er wordt geen immateriële schadevergoeding toegekend als de ontvangen bedragen altijd
aan de gemachtigde moeten worden doorbetaald.


Het gaat hier om twee zaken waarin hetzelfde WOZ-bureau als gemachtigde optreedt.
In de eerste zaak stelt de eigenaar van een portiekflat dat een vergelijkbare flatwoning
lager is gewaardeerd. Verder is te verrichten groot onderhoud en de staat van de woning
onvoldoende meegenomen. Volgens de getekende machtiging heeft het WOZ-bureau recht
op alle vergoedingen die hem door de rechtbank worden toegekend. In de tweede zaak
gaat het om een huurder. Hij beroept zich ook op de staat van de woning. De huurder
heeft een identieke machtiging getekend.
Rechtbank Den Haag acht het beroep van de huurder al ongegrond omdat een verlaging
van de WOZ-waarde voor hem geen financiële gevolgen heeft. Het beroep van de eigenaar
van de portiekflat faalt op inhoudelijke gronden. De gemeente Gouda onderbouwt de
WOZ-waarde al voldoende met de verkoopsom van de portiekflat in combinatie met de
prijsstijgingen op de woningmarkt. Ook is er voldoende rekening gehouden met de verschillen
ten opzichte van de referentiewoningen. De eigenaar heeft onvoldoende onderbouwd dat
de genoemde flatwoning inderdaad vergelijkbaar is. Het te verrichten groot onderhoud
en de slechte staat van zijn woning geldt ook voor andere flatwoningen, en is dus
al in de prijzen verwerkt.
Er is in beide zaken gevraagd om een immateriële schadevergoeding omdat de behandeling
van de zaak lang heeft geduurd. Volgens de rechtbank is de redelijke behandeltermijn
(gering) overschreden, maar er bestaat geen recht op een schadevergoeding. Een immateriële
schadevergoeding is een (persoonlijke) compensatie voor de spanning en frustratie
tijdens de procedure. Door de getekende machtiging worden de huurder en de eigenaar
niet persoonlijk gecompenseerd, zodat een schadevergoeding geen zin heeft.

Bron: Rb. Den Haag 13-04-2023 (gepubl. 02-05-2023)

Ook tweede rittenregistratie toont privégebruik auto niet aan

Een privégebruik van minder dan 500 kilometer kan alleen worden aangetoond met een
sluitende rittenregistratie. Er geldt een verzwaarde bewijslast.

De directeur-grootaandeelhouder (dga) van een holding heeft van de inspecteur een
‘verklaring geen privégebruik auto’ gekregen voor een door de holding verstrekte auto.
Hij heeft in privé ook nog twee auto’s. De dga verstrekt op verzoek van de inspecteur
een rittenadministratie, maar die voldoet niet volgens de inspecteur. Hij stuurt aanvullende
informatie maar daarmee is nog steeds niet aannemelijk dat de auto minder dan 500
kilometer privé is gebruikt. De informatie sluit namelijk niet aan bij de rittenadministratie.
Er wordt een naheffingsaanslag en een verzuimboete opgelegd. De dga komt in de bezwaarfase
met een tweede rittenregistratie, maar die wijkt weer af van de eerder verstrekte
informatie.
Rechtbank Den Haag bevestigde de naheffingsaanslag en ziet geen reden voor een lagere
verzuimboete omdat de dga geen pleitbaar standpunt had. De naheffingsaanslag was ook
terecht aan de dga opgelegd en niet de holding.
Hof Den Haag oordeelt dat de dga niet heeft bewezen dat hij met de auto minder dan
500 kilometer privé heeft gereden. De dga heeft niet voldaan aan de verzwaarde bewijslast
die uit de wet volgt. Hij heeft een nader stuk ingediend als bewijs dat de rittenregistraties
toch juist zijn, maar ook dit stuk voldoet niet aan de eisen. Ook geeft dit stuk geen
toelichting op een vage post voor buitenlandse dienstreizen in de tweede rittenregistratie.
De dga kan geen vertrouwen ontlenen aan een boekenonderzoek omdat niet aannemelijk
is dat de rittenregistratie destijds akkoord is bevonden. Bovendien heeft hij uitleg
gekregen over het bijhouden van een sluitende rittenregistratie. Er kan bij de holding
alleen worden nageheven als die wist dat er ten onrechte een ‘verklaring geen privé
gebruik auto’ was afgegeven, en daarvan is geen sprake.

Bron: Hof Den Haag 29-03-2023 (gepubl. 04-05-2023)

© lArcade 2024