Inloggen

Archief

Geen 30%-regeling bij baan die tijdens bijbaan begint

Een bijbaantje kan de toepassing van de 30%-regeling in de weg staan als de nieuwe
baan begint voordat het bijbaantje is geëindigd.

Een vrouw verhuist op 4 september 2019 van India naar Nederland om een opleiding te
volgen. Zij staat sinds 9 september 2019 onafgebroken ingeschreven in de Basisregistratie
Personen. Tijdens haar opleiding heeft de vrouw twee maanden gewerkt bij een bv. Op
4 september 2020 studeert de vrouw af. Daarna verblijft zij in Nederland op basis
van een tijdelijk visum zoekjaar afgestudeerden. Van 10 november 2020 tot en met 29 januari
2021 werkt de vrouw bij een bedrijf. Op 18 januari 2021 gaat zij voor een nieuwe werkgever
werken. Daarbij willen zij en deze werkgever de 30%-regeling toepassen, maar de inspecteur
gaat daarmee niet akkoord. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de vrouw een beroep
kan doen op het gelijkheidsbeginsel. Daardoor is de 30%-regeling toch van toepassing.
De inspecteur gaat vervolgens in hoger beroep.

Fiscus betwist verschil in behandeling Hij betwist voor Hof Amsterdam dat sprake is van een aanwerving die kwalificeert voor
de 30%-regeling als de werknemer op dat moment al een andere actieve dienstbetrekking
in Nederland vervult. Of de aanwerving tijdens of na de studie plaatsvindt, is daarbij
niet van belang. Ook betwist de Belastingdienst op grond van intern beleid werken
tijdens de studie anders te beoordelen dan werken nadat de studie in Nederland is
afgerond. De fiscus onderbouwt deze stelling door werkafspraken te overleggen. In
de zaak voor de rechtbank heeft de inspecteur verklaard dat in de praktijk een bijbaan
het bestaan van een eerste tewerkstelling niet uitsluit. Voor het hof licht hij toe
dat hij hiermee wilde aangeven dat een bijbaan tijdens de studie niet per definitie
in de weg staat aan de kwalificatie als inkomende werknemer. Maar dan moet deze bijbaan
zijn beëindigd voor de aanwerving voor het dienstverband waarvoor de 30%-regeling
wordt aangevraagd.

Twee verschillende situaties Het hof bespreekt vervolgens twee situaties waarin een student tijdens de studie niet
in Nederland woonachtig is maar voor een bijbaan in Nederland werkt. Als de werkgever
de student na het beëindigen van de bijbaan aanneemt, sluit de bijbaan niet uit dat
de student een inkomende werknemer is. In de tweede situatie neemt de werkgever de
student nog vóór het beëindigen van de bijbaan aan. In deze situatie sluit de bijbaan
wel uit dat de student kwalificeert als een inkomende werknemer. De inspecteur heeft
geloofwaardig gesteld dat hij om die reden in deze situatie toepassing van de 30%-regeling
weigert, zonder dat enig beleid daaraan in de weg staat. Daarom faalt volgens het
hof het beroep van de vrouw op het gelijkheidsbeginsel.

Bron: Hof Amsterdam 23-01-2024 (gepubl. 07-02-2024)

Te weinig capaciteit voor innen coronabelastingschulden

Volgens de Algemene Rekenkamer heeft de Belastingdienst te weinig tijd om de resterende
coronabelastingschulden te innen. Het gaat om een bedrag van € 5,7 miljard.

Tijdens de coronapandemie hebben bedrijven en zzp’ers voor € 40 miljard aan belastinguitstel
gekregen. Dit heeft veel bedrijven destijds geholpen met overleven. Inmiddels hebben
ondernemers ongeveer € 26 miljard van deze uitgestelde belasting afgelost. Van het
resterende bedrag (ongeveer € 14 miljard) is € 5,7 miljard in gevaar. Dit bedrag zal
mogelijk maar deels, of grotendeels niet worden afgelost. De Belastingdienst heeft
te weinig capaciteit om daar echt werk van te maken. De omvang van de openstaande
coronaschulden loopt sterk uiteen per onderneming, schrijft de Rekenkamer: van € 8
tot 1,3 miljard. De meeste schulden zitten bij MKB-bedrijven en zzp’ers, met name
in de detailhandel, de bouw en onderzoek en advies. Al bij aanvang van de uitstelregeling
was duidelijk dat een deel van de opgebouwde belastingschuld oninbaar zou zijn. In
de laatste raming – gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2023 – gaat de minister van
Financiën uit van een oninbaar bedrag van € 2,5 miljard.

Toezicht laagste prioriteit Prioriteit ligt bij werkzaamheden die vallen onder ‘continuïteit’ en ‘bezwaar en beroep’.
Toezicht krijgt de laagste prioriteit. Daaronder vallen handelingen om een schuld
te innen bij ondernemers na het versturen van een dwangbevel. Dit betekent dat na
het sturen van een dwangbevel nauwelijks dwangmaatregelen worden uitgevoerd. Ook kunnen
deurwaarders niet aan de slag omdat de werkzaamheden eerder in het proces niet uitgevoerd
kunnen worden. Ook beperkt het personeelstekort de mogelijkheid om maatwerk te bieden
aan MKB’ers en zzp’ers. Bij grote ondernemingen is wel voldoende capaciteit voor maatwerk.

Dieper in de schulden Het capaciteitstekort leidt tot knelpunten in de uitvoering. Deze kunnen er toe leiden
dat ondernemers zich minder gaan houden aan belastingwet- en regelgeving. Als ondernemers
belastingschulden niet aflossen en de Belastingdienst daar niet op handhaaft, kan
het totaalbedrag aan openstaande belastingschulden verder oplopen. Hierdoor neemt
ook het risico toe dat ondernemers dieper in de schulden komen. De uitstelregeling
en de coulante betalingsregeling kunnen financieel gezonde ondernemers helpen om overeind
te blijven. Maar coulante regelingen kunnen ook leiden – zeker in combinatie met de
capaciteitstekorten bij de Belastingdienst – tot het langer kunstmatig overeind houden
van niet levensvatbare bedrijven.
Staatssecretaris Van Rij liet in een reactie aan NRC weten de conclusies uit het rapport
te onderschrijven. Wel wil hij ‘op termijn’ invorderingsmaatregelen nemen tegen alle
ondernemers die niet aan hun betalingsverplichting voldoen.

Bron: Algemene Rekenkamer 06-02-2024.

Ook zonder contract kan economische eigendom pand overgaan

Als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de partijen een overname van de economische
eigendom van een pand wilden, kan sprake zijn van de verkrijging van de economische
eigendom. En dus ook van verschuldigde overdrachtsbelasting.

Een bv exploiteert een hotelbedrijf en huurt daartoe een hotelpand voor € 20.000 per
maand exclusief btw. De eigenaren van het hotel hebben het hotel op 15 december 2014
gekocht voor € 500.000. Vervolgens hebben zij ruim € 1 miljoen geïnvesteerd in een
verbouwing van het hotel. Op 20 november 2015 verkrijgen de eigenaren van het hotelgebouw
gezamenlijk en in gelijke delen de aandelen in de bv. Op diezelfde dag worden zij
de bestuurders van de bv. Vanaf dat moment boekt de bv geen huurkosten meer. Ook neemt
zij het hotelgebouw op haar balans op. Volgens de inspecteur blijkt uit dit alles
dat de bv in 2015 de economische eigendom van het hotelgebouw heeft verkregen. Daarom
meent hij dat de bv overdrachtsbelasting is verschuldigd. De bv is het daar niet mee
eens en begint een beroepsprocedure.

Relevante feiten en omstandigheden Rechtbank Zeeland-West-Brabant merkt op dat geen schriftelijke overeenkomst is gesloten
op basis waarvan de economische eigendom van het hotel op enig moment is overgegaan
op de bv. Maar een overeenkomst hoeft niet schriftelijk te zijn. In dit geval blijkt
uit het samenstel van feiten en omstandigheden dat zowel de eigenaren van het hotel
als de bv op enig moment wilden dat de bv tegen een vergoeding de economische eigendom
zou overnemen. Daarbij vindt de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden
van belang:

  • Het hotel is geactiveerd op de balans van de bv.

  • Tegenover de memoriaalboeking van het hotel is de rekening-courant van de directie
    van de bv met hetzelfde bedrag toegenomen.

  • Met betrekking tot het hotel zijn twee taxatierapporten opgesteld en het hotel is
    conform deze taxatierapporten gewaardeerd op de balans en in de memoriaalboekingen.

  • De directie van de bv bestond op het moment van de boeking uit dezelfde personen als
    de eigenaren van het hotel.

  • De bv heeft de afschrijvingskosten van het hotel in haar aangiften vennootschapsbelasting
    opgegeven.

Belaste verkrijging De rechtbank is het daarom met de Belastingdienst eens dat de bv de economische eigendom
van het hotelpand heeft verkregen. Een eventueel beroep op dwaling maakt dat niet
anders, omdat daarbij geen sprake is van terugwerkende kracht.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 25-01-2024 (gepubl. 05-02-2024).

Voor een terbeschikkingstelling is niet nodig dat de auto in eigendom is

Een bv koopt een terbeschikkinggestelde auto niet zelf maar betaalt een maandelijkse
vergoeding aan de eigenaar voor de terbeschikkingstelling. Deze situatie is vergelijkbaar
met operational lease of huur.

De aandelen van een bv (A) zijn voor 50% in handen van bv 1 en voor 50% in handen
van bv 2. Beide vennootschappen zijn tevens haar bestuurders. De dga van bv 1 is tevens
in dienst bij A. Op 14 september 2014 komen bv 1 en A overeen dat de dga namens bv 1
een bepaalde functie zal verrichten voor A. In de managementovereenkomst is bepaald
dat A er voor zorgt dat de dga in het kader van de functie over een auto kan beschikken.
Hieronder valt ook de situatie waarin bv 1 een auto koopt voor gebruik door de dga
en A hiervoor aan bv 1 een vergoeding betaalt. Bv 1 koopt op 7 januari 2015 een BMW
X5 en stelt die aan de dga mede voor privégebruik ter beschikking. A betaalt hiervoor
een periodieke vergoeding aan bv 1. Geen van beide vennootschappen verhoogt het loon
van de dga met een bijtelling privégebruik auto. De inspecteur legt aan A naheffingsaanslagen
loonbelasting op over 2015 tot en met 2018.

Terechte naheffing Rechtbank Noord-Holland volgt het standpunt van de inspecteur dat A een auto ter beschikking
heeft gesteld aan de dga, en dus als inhoudingsplichtige rekening had moeten houden
met een bijtelling privégebruik. Vaststaat dat de dga in dienst was bij A en daarnaast
voor haar werkzaamheden verrichtte op basis van de managementovereenkomst. A heeft
conform de managementovereenkomst een vergoeding betaald aan bv 1 zodat de dga over
een auto kon beschikken. Voor het aannemen van een terbeschikkingstelling is, anders
dan A betoogt, niet noodzakelijk dat zij ook de eigendom heeft van de auto. Het gaat
hier om een situatie die vergelijkbaar is met (operational) lease of huur van een
auto voor terbeschikkingstelling aan een werknemer.

Bron: Rb. Noord-Holland 25-05-2023 (gepubl. 26-01-2024).

CO2-uitstoot werkgebonden personenmobiliteit vanaf 1 juli 2024

Organisaties met 100 of meer werknemers zijn vanaf 1 juli 2024 verplicht te rapporteren
over het zakelijke verkeer en het woon-werkverkeer van hun werknemers. Dit is de rapportageverplichting
werkgebonden personenmobiliteit (WPM). Deze rapportageverplichting zou eerst ingaan
op 1 januari 2024, maar is uitgesteld naar 1 juli 2024.

Uiterlijk 30 juni 2025 moet de werkgever de gevraagde gegevens over 2024 insturen.
In de handreiking ‘Gegevensverzameling werkgebonden personenmobiliteit’ staat om welke
gegevens het gaat. Meer informatie over de WPM en de handreikingen is te vinden op
de website van RVO.nl.

Bron: Forum Salaris, 30-01-2024.

© lArcade 2024