Inloggen

Archief

Schuldeiser moet meewerken aan redding bedrijf

Op de website Internetconsultatie.nl is een concept voor een wetsvoorstel Wet continuïteit ondernemingen II ter consultatie gepubliceerd. Dit wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het wetgevingsprogramma ‘Herijking Faillissementsrecht’ gericht op versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven, tegengaan van faillissementsfraude en modernisering van de faillissementsprocedure. Het wetsvoorstel moet een sanering van schulden buiten faillissement mogelijk maken door onwillige crediteuren en aandeelhouders te dwingen mee te werken.
Een sanering van de schulden van de onderneming is bijvoorbeeld mogelijk door een akkoord tussen de onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders. Schuldeisers stemmen dan er bijvoorbeeld mee in dat zij later worden terugbetaald of in plaats van terugbetaling aandelen ontvangen. Aandeelhouders gaan ermee akkoord of werken mee aan de uitgifte van extra aandelen aan een verschaffer van nieuw kapitaal. Omdat de rechter onredelijke schuldeisers en aandeelhouders nu niet kan dwingen mee te werken aan een akkoord, blijft er voor ondernemingen met financiële problemen vaak niets anders over dan een faillissement aan te vragen. Omdat dit onwenselijk is, bepaalt het wetsvoorstel dat een ruime meerderheid van schuldeisers en aandeelhouders straks voldoende is om de schulden te saneren. Degenen die op onredelijke gronden tegen het akkoord blijven, krijgen van de rechter opdracht mee te werken. Dat geldt echter niet als zij op basis van het akkoord minder zouden krijgen dan bij een faillissement. Verder versterkt het wetsvoorstel de positie van financiers die noodkrediet willen verschaffen. Voor de redding van een onderneming is een noodkrediet vaak nodig, maar dat is niet zonder risico. Een geldschieter wil dan graag voldoende zekerheid. Maar als de redding mislukt en de onderneming toch failliet gaat, komt het nu voor dat de curator ten gunste van de andere crediteuren een streep zet door de zekerheidsstelling. De verschaffer van het noodkrediet blijft dan met lege handen achter. Onder bepaalde voorwaarden wordt daarom de positie van de verschaffer van noodkrediet versterkt. Geïnteresseerden kunnen tot 14 november 2014 op het concept wetsvoorstel reageren. Bron: Min VenJ 14-08-2014

Woning boven kantoor nog geen dienstwoning

Indien aan een werknemer een dienstwoning ter beschikking wordt gesteld, geldt een bijteling van de huurwaarde in het economisch verkeer met een maximum van 18% van het jaarloon. Voorwaarde is wel dat het gaat om een woning die aan de werknemer ter beschikking is gesteld voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van een dienstwoning.
Een werkneemster is werkzaam in de gehandicaptenzorg, eerst als manager backoffice en daarna als bedrijfsdirecteur. Daarnaast verrichtte zij onbezoldigd werkzaamheden voor een stichting, waarvan haar partner bestuurder was. Deze stichting was aandeelhouder van haar werkgever en eigenaresse van een woning, waarvan het souterrain werd gebruikt door de werkgever en een andere stichting. Deze woning was in 2008 aan de werkneemster ter beschikking gesteld, waarvoor zij maandelijks € 500 huur en € 200 aan energie- en waterkosten betaalde. De werkneemster had in haar aangifte IB over 2008 de woning aangemerkt als eigen woning. Zij heeft met betrekking tot deze woning per saldo € 2.775 als negatieve inkomsten uit eigen woning op haar belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering gebracht en geeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van € 43.226. Na een ingesteld boekenonderzoek brengt de inspecteur correcties aan, oa. in verband met de woning, en legt een aanslag IB/PVV op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.019 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.988. Voor de woning was de inspecteur uitgegaan van een huurwaarde van € 31.327. De werkneemster is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar en beroep. Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant voert zij onder meer aan dat de door de inspecteur aangebrachte correctie voor de woning te hoog is. Zij betoogt dat het gaat om een dienstwoning, zodat voor de berekening van de economische huurwaarde daarvan mag worden uitgegaan van 18% van haar verzamelinkomen over het onderhavige jaar, door haar becijferd op € 45.214, hetgeen neerkomt op € 8.138,52. Hiervan moet dan nog de door haar betaalde huur (€ 6.000) worden afgetrokken). De rechtbank overweegt dat, om de bedoelde bijtelling van 18% te kunnen toepassen, het moet gaan om de bewoning van een woning die nodig moet zijn voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Van een dienstwoning is sprake in een situatie waarin de werknemer zijn werkzaamheden vanuit de dienstwoning moet verrichten en redelijkerwijs niet kan afzien van gebruik van de ter beschikking gestelde woning. Als voorbeelden noemt de recht de portierswoning, de woning van de brugwachter of de pastorie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft werkneemster, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat de woning een dienstwoning is. De werkgever en de stichting hebben het souterrain van de woning in gebruik als kantoorruimte en directiekamer, maar daarmee is nog niet aannemelijk gemaakt dat de werkneemster de woning erboven moest bewonen voor een behoorlijke vervulling van haar dienstbetrekking. Bovendien worden de activiteiten van de werkgever niet in (de nabijheid van) de woning uitgevoerd. Omdat de werkneemster ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar betaalde huurprijs een zakelijke huur was, zoals zij betoogde, laat de rechtbank de correctie voor de huurwaarde volgens de berekening van de inspecteur in stand. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-07-2014

Verhoging subsidieplafond interne jobcoach

Vooruitlopend op een mogelijk wettelijke basis in 2015 heeft het UWV het subsidieplafond voor het voor het onderzoek interne jobcoach verhoogd. Het UWV wil hiermee voorkomen dat in de loop van dit jaar aanvragen voor een subsidie niet meer in behandeling kunnen worden genomen.
Per 1 januari 2011 zijn de Beleidsregels UWV onderzoek interne jobcoach in werking getreden. Op basis van die beleidsregels kan een werkgever zelf de inzet van een jobcoach regelen voor de begeleiding van een werknemer met een handicap of ziekte. Daarbij moet het gaan om de persoonlijke ondersteuning van een werknemer die bestaat uit een al dan niet individueel trainings- en inwerkprogramma of systematische begeleiding gericht kunnen uitvoeren van werkzaamheden. De werkgever kan hiervoor subsidie aanvragen bij UWV. De subsidie is afhankelijk van het noodzakelijke begeleidingsregime en bedraagt op jaarbasis per persoon bij een dienstverband van ten minste 24 uur maximaal € 6800 bij een intensief begeleidingsregime, € 4500 bij het (standaard) middenregime, € 2700 bij het lichte en € 1400 bij het zeer lichte begeleidingsregime. Bij een dienstverband van minder dan 24 uur per week wordt de maximum vergoeding naar rato vastgesteld. Aanvankelijk was de bedoeling dat dit onderzoek tot 1 januari 2013 zou duren, maar het UWV heeft het onderzoek interne jobcoach ook voor de jaren 2013 en 2014 voortgezet. Het onderzoek kent een subsidieplafond van € 4,3 miljoen, dat bij de tussentijdse verlengingen niet is aangepast. Omdat het subsidieplafond wordt genaderd, wordt dit bedrag, vooruitlopend op een wettelijke basis voor jobcoaching, verhoogd naar € 5,5 miljoen. Bron: UWV 22-07-2014 (Stcrt 2014, 22 754)

Erfpachtconstructie slaagt niet

Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht de fiscale gevolgen van een erfpachtconstructie tussen ouders en hun kinderen niet aanvaardbaar gezien het economische resultaat en gelet op doel en strekking van de eigenwoningregeling.
Een echtpaar koopt in 2007 een onroerende zaak bestaande uit een woonhuis en grond. De woning en de grond worden in 2008 aan de beide kinderen van het echtpaar geleverd. De kinderen hebben vervolgens uitsluitend op de grond een recht van erfpacht gevestigd ten gunste van de ouders. De erfpachtcanon bedraagt de eerste tien jaar € 161.150. De woning wordt in 2008 gesloopt, waarna het echtpaar op de grond een nieuwe woning laat bouwen. Voor het jaar 2008 doet de man aangifte IB waarbij het bedrag van de erfpachtcanon in aftrek is gebracht. Hiermee gaat de inspecteur niet akkoord. De zaak wordt aan de rechter voor gelegd die mag beoordelen of de woning kwalificeert als een eigen woning, en zo ja, of het als erfpachtcanon betaalde bedrag is aan te merken als een periodieke betaling op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming met betrekking tot de eigen woning. De rechtbank oordeelt dat de eigenwoningregeling van toepassing is. Er is uitsluitend een erfpachtrecht gevestigd op de grond en niet op de woning, zodat de eigenwoningregeling van toepassing is. De rechter is echter niet van oordeel dat de erfpachtcanon een periodieke betaling betreft die tot de aftrekbare kosten kan worden gerekend. Gelet op de leeftijd van de kinderen en op hun toenmalige inkomens- en vermogenspositie acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat de kinderen zelfstandig enige inbreng van betekenis hebben gehad bij de opzet van deze erfpachtconstructie en de totstandkoming van de hiermee samenhangende rechtshandelingen (waaronder het aangaan van een lening en verpanding van hun vordering uit de erfpachtovereenkomst aan de bank). Volgens de rechtbank is het aannemelijk dat de constructie is bedacht en opgezet om vermogen naar de kinderen over te hevelen en daarbij voor zichzelf een fiscale aftrekpost te creëren in de vorm van een aftrekbare erfpachtcanon. De fiscale gevolgen van opgezette erfpachtconstructie zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aanvaardbaar gezien het economische resultaat en gelet op doel en strekking van de eigenwoningregeling. Dit noopt tot een zelfstandige fiscale kwalificatie van de transacties. Voor de heffing van de inkomstenbelasting moet ervan worden uitgegaan dat de ouders de grond kunnen gebruiken en daarover kunnen beschikken als waren zij zelf de kopers en de door de kinderen bij de bank afgesloten lening wordt geacht (middellijk) door de ouders te zijn afgesloten. De betaalde erfpachtcanon moet dan ten dele als aflossing en ten dele als rentebetaling worden beschouwd. De aflossing is niet aftrekbaar, de rente in beginsel wel. Ter zitting zijn de partijen overeengekomen dat die rente € 20.245 bedraagt, gelijk aan het bedrag van de door de kinderen aan de bank betaalde rente. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 17-06-2014 (gepubl. 6-08-2014)

Lichte toename aantal thuiswerkers

Uit cijfers van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM)blijkt dat het aandeel van thuis- of telewerkers tussen 2008 en 2012 is toegenomen van 27 tot 32%. Het merendeel van de werknemers (68%) werkt echter tijdens normale werkuren nooit thuis of op afstand. Het aantal uren per week dat werknemers thuiswerken is al jaren redelijk stabiel.
Aan de toename van het aantal thuiswerkers ligt een combinatie van autonome ontwikkelingen, inspanningen door overheden en bedrijfsleven en ontwikkelingen binnen organisaties ten grondslag. Redenen waarom niet vaker gekozen wordt voor deze vorm van werken zijn volgens het KiM beperkt onderling vertrouwen, een werkcultuur die werken op afstand niet of minimaal toestaat, de beperkte toepasbaarheid van bestaande regelingen en de bekendheid hiermee, het vertoonde gewoontegedrag en de beperkte flexibiliteit aan de randen van de dag. Verder lijkt er een natuurlijke grens te zitten aan de hoeveelheid tijd per week waarop mensen kunnen en willen thuiswerken; deze grens ligt tussen één en twee dagen per week. Voor een realistische inschatting van de netto-effecten op de mobiliteit op de langere termijn is het derhalve volgens het KiM noodzakelijk om rekening te houden met deze natuurlijke grenzen en barrières voor tijd- en plaatsonafhankelijk werken. Een verdere toename van tijd- en plaatsonafhankelijk werken is mogelijk mits de barrières in samenhang worden verminderd of weggenomen. In het onderzoek richtte het KiM zich in opdracht van de programmadirectie Beter Benutten van het ministerie van Infrastructuur en Milieu op de vraag of het in potentie mogelijk is de verschillende varianten van tijd- en plaatsonafhankelijk werken zoals thuis- en telewerken te stimuleren, en welke barrières hiervoor eventueel dienen te worden weggenomen. Bron: Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid 4-08-2014

© lArcade 2024