Inloggen

Archief

Seponeren strafzaak geen reden om loonvordering toe te kennen

Een werknemer wordt op staande voet ontslagen vanwege het ontvreemden van geld uit de kassa door middel van onterechte retouren. Zij verzet zich tegen het ontslag en stelt een loonvordering in. Haar bewering een verklaring onder druk te hebben afgelegd vindt geen gehoor bij de voorzieningenrechter. Ook dat de Officier van Justitie de zaak had geseponeerd, was geen reden om de loonvordering toe te kennen.
Op 9 december wordt de werkneemster, een assistent filiaalmanager bij een drogisterijketen, door de districtsleider van haar werkgever geconfronteerd met de geconstateerde diefstal. Bij dit gesprek is ook een onderzoeker van een door de werkgever ingeschakeld recherchebureau aanwezig. Van het gesprek is een verklaring opgesteld die de werkneemster heeft ondertekend, evenals een ‘verklaring uit vrije wil’. De werkneemster wordt vervolgens op staande voet ontslagen en de werkgever doet aangifte. Die strafzaak wordt later door de Officier van Justitie geseponeerd omdat er onvoldoende bewijs is. De werkneemster verweert zich direct tegen het ontslag op staande voet. Volgens haar is er geen dringende reden en ze stelt zich beschikbaar voor werkzaamheden. De werkgever blijft bij het ontslag. De werkneemster vordert bij de voorzieningenrechter betaling van het loon vanaf 9 december 2013 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Zij stelt onder druk een verklaring te hebben afgelegd en betwist de beschuldigingen. Volgens de voorzieningenrechter zal de werkneemster zich in het gesprek met de districtsleider gezien de omstandigheden ongemakkelijk hebben gevoeld, zeker nu zij geconfronteerd werd met beschuldigingen terzake van diefstal. Van enige druk in dezen is volgens de voorzieningenrechter echter onvoldoende gebleken. Voorafgaand aan het gesprek is aangegeven dat de werkneemster niet tot antwoorden verplicht was en dat zij de verklaring geheel vrijwillig en zonder enige druk of verplichting kan en mag afleggen en ondertekenen. Door ondertekening van de ‘verklaring uit vrije wil’ heeft de werkneemster erkend dat dit is medegedeeld. Omdat geen nadere feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit blijkt dat de verklaring onder druk is afgelegd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verklaring niet onder druk tot stand is gekomen en gaat de voorzieningenrechter uit van de juistheid van de afgelegde verklaring over de diefstal. Volgens de voorzieningenrechter leveren de in de verklaring genoemde handelingen een dringende reden voor ontslag op. Dat de officier van justitie heeft besloten om de zaak tegen de werkneemster te seponeren, doet daar niet aan af. In strafzaken gelden immers andere bewijsnormen dan in civiele zaken. Bron: Rb. Noord-Nederland 1-07-2014

Autopoetsers in dienstbetrekking

Een werkgever die werknemers niet in zijn loonadministratie opneemt en zwart laat werken loopt niet alleen het risico van een naheffingsaanslag met toepassing van het anoniementarief. Hij loopt ook tegen de zesmaandenfictie aan. Verondersteld wordt dat de betreffende werknemers in de zes maanden voorafgaand aan het constateren van de overtreding bij hem in dienst waren.
In een autopoetsbedrijf (een VOF) is naast de beide vennoten, zo zou blijken uit de aangifte loonheffingen, in de tweede helft van 2009 nog een werknemer werkzaam. Op 2 februari 2010 kreeg de onderneming bezoek van de Belastingdienst en Arbeidsinspectie. De controleurs troffen drie personen aan die bezig waren met het reinigen van auto’s. Nadat de controleurs hebben aangegeven waarvoor zij kwamen, rennen alle drie de personen weg uit het bedrijf. De inspecteur heeft naar aanleiding van de constateringen tijdens het bedrijfsbezoek naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd over de tijdvakken 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 en 1 januari 2010 tot en met 2 februari 2010. Daarbij is hij er vanuit gegaan dat alle drie de personen in dienstbetrekking tot de VOF stonden en de drie het netto minimumloon hebben genoten. Tevens is de zesmaandenfictie (art. 30a Wet LB 1964) toegepast. Voor zes maanden kwam de inspecteur op een loon voor de drie werknemers van € 23.850 waarover het gebruteerde anoniementarief is geheven. De werkgever betwist dat de drie bij hem in dienstbetrekking stonden en bestrijd de opgelegde naheffingsaanslagen met toepassing van het anoniementarief. Na eerder door Rechtbank Den Haag in het ongelijk te zijn gesteld, stapt hij naar Hof Den Haag. Maar ook het hof kan uit de feiten niets anders opmaken dan dat de drie personen in dienstbetrekking staan tot de VOF. Gebleken is dat zijn vennoot leiding en instructies gaf over welke auto’s moesten worden gereinigd. Daarnaast bleek dat de ondernemer de drie ook uitbetaalde en zij konden niet zonder zijn toestemming wegblijven. Uit niets bleek volgens het hof dat er sprake kon zijn van een overeenkomst van opdracht. Omdat van de drie geen identiteitsgegevens in de loonadministratie zijn gevonden en tevens geen loonbelastingverklaringen zijn opgenomen, en de ondernemer ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de drie personen niet tenminste in de zes maanden voorafgaand aan 2 februari 2010 tot de VOF in dienstbetrekking hebben gestaan, kon de inspecteur volgens het hof terecht het anoniementarief toepassen. Nu de gegevens van de personen en de hoogte van het loon niet zijn na te gaan in de loonadministratie is toepassing van het gebruteerde tabeltarief mogelijk. Ook zijn in hoger beroep geen nieuwe punten naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden dan dat van voorwaardelijke opzet sprake is doordat de ondernemer heeft nagelaten een deugdelijke loonadministratie te voeren. Wel worden de naheffingsaanslagen en boeten verminderd: twee van de drie worden als vreemdeling aangemerkt en kunnen hierdoor niet als werknemer voor de werknemersverzekeringen worden aangemerkt, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Overigens liep deze ondernemer niet alleen tegen een naheffingsaanslag op. Ook is door de Arbeidsinspectie een Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt. Bron: Hof Den Haag 12-02-2014

Werktijdverkorting in verband met sancties

Nederlandse bedrijven die direct zijn getroffen door de Russische sancties van EU-goederen en daardoor minder werk hebben, kunnen werktijdverkorting voor hun medewerkers aanvragen. Volgens het kabinet zijn de Russische maatregelen een buitengewone omstandigheid die niet tot het gewone ondernemersrisico kan worden gerekend. De bestaande regeling werktijdverkorting wordt per direct voor die ondernemingen opengezet.
Onder andere groentetelers en transportbedrijven kunnen te kampen hebben met verminderde bedrijvigheid als gevolg van de sancties. Deze ondernemers kunnen voor werktijdverkorting in aanmerking komen. Hiervoor moeten ze wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de werkvermindering tenminste 20% per week zijn en minimaal 2 en maximaal 24 weken duren. Wordt aan die voorwaarden voldaan, dan kan een bedrijf voor de betreffende werknemers een WW-uitkering krijgen voor de niet-gewerkte uren, vanaf de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Aanvragen voor werktijdverkorting kunnen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden ingediend. De maatregel maakt onderdeel uit van een breder pakket om de getroffen ondernemers te ondersteunen, dat door de bewindslieden van Economische Zaken naar de Tweede Kamer is gestuurd. Bron: Min SZW 15-08-2014

Geen extra aanmaning nodig voor innen incassokosten

Voor het kunnen innen van incassokosten, hoeft een schuldeiser na de zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ geen extra aanmaning te sturen. Dit volgt uit een arrest van de Hoge Raad in juni 2014. Eind vorig jaar adviseerde een landelijk overleg van rechters juist nog wel om deze extra aanmaning verplicht te stellen.
In geval van rekeningen waarvoor de afgesproken termijn is vervallen, kan een schuldeiser een zogenoemde veertiendagenbrief sturen. Die brief wordt zo genoemd vanwege de daarin voorkomende zinsnede ‘Als u binnen veertien dagen niet betaalt, brengen wij ook de incassokosten in rekening’. De schuldeiser maakt vanaf dat moment kosten voor de incasso. Binnen de rechtspraak speelde de vraag of het voldoende is om twee weken vooraf een aanmaning te sturen voor het in rekening kunnen brengen van deze kosten? Volgens een landelijk overleg van rechters eind vorig jaar uitgebracht adviesrapport zou de consument of huurder recht hebben op een extra aanmaning. Die zou nog verstuurd moeten worden na de zogeheten veertiendagenbrief. Vanaf november 2013 is die richtlijn door rechters toegepast. In een recent arrest heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat deze extra aanmaning niet verplicht is. De schuldeiser hoeft niet ‘nog nadere incassohandelingen te verrichten', stelt de Hoge Raad. Het landelijk overleg van rechters voert naar aanleiding van dit arrest een aanpassing door in de tekst van zijn adviesrapport. Bron: Rechtspraak.nl 14-08-2014

Herzienings-btw na overname pand

Herzienings-btw moet in het laatste tijdvak van een boekjaar worden aangegeven. Maar wat nu als een onroerende zaak halverwege het jaar wordt aangeschaft en de wijziging in het gebruik waardoor aan het eind van het jaar herzienings-btw verschuldigd is al eerder is aangevangen. Moet de koper dan over het gehele boekjaar herzienings-btw afdragen of alleen naar rato. De Hoge Raad oordeelt dat de overnemer het gehele jaarbedrag aan herzienings-btw verschuldigd is.
Een vastgoedonderneming krijgt op 12 december 2007 een gebouw in eigendom in het kader van een overdracht van een algemeenheid van goederen en diensten. De vorige eigenaar had het gebouw in 2003 geleverd gekregen en destijds de omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. Per 1 januari 2007 is hij een deel van het gebouw vrijgesteld gaan verhuren. De vastgoedonderneming stelt dat zij voor de herziening van de eerder door de vorige eigenaar in aftrek gebrachte omzetbelasting, pas vanaf 12 december 2007 in de plaats is getreden van de vorige eigenaar en dus slechts de (herzienings)omzetbelasting over de periode 12 december 2007 tot en met 31 december 2007 verschuldigd is. De vastgoedondernemer redeneert dat de verschuldigdheid van omzetbelasting wegens herziening niet pas aan het eind van een (boek)jaar ontstaat, maar al gedurende de loop daarvan en dat een overnemer van een algemeenheid van goederen en diensten niet in de plaats van de overdrager treedt voor zover het diens voor die overdracht ontstane belastingschuld(en) betreft. De Hoge Raad is het met die visie niet eens. Ingevolge de wet treedt bij de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen degene op wie de goederen overgaan in de plaats van de ondernemer die de goederen overdraagt. Het in de plaats treden betreft onder meer belasting die na de overdracht verschuldigd wordt vanwege eventuele herrekening. Voor omzetbelasting die voor de overdracht verschuldigd is geworden, maar nog niet is afgedragen, wordt de overnemer niet verschuldigd. Artikel 13 lid 2 van de Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting bepaalt echter dat de herziening met betrekking tot onroerende zaken geschiedt telkens voor een tiende gedeelte van de voorbelasting op basis van de voor het boekjaar geldende gegevens. De herziening moet dus plaatsvinden bij de aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar. Dit betekent dat de wettelijke bepalingen ervan uitgaan dat wegens herziening met betrekking tot een bepaald boekjaar te betalen omzetbelasting in één keer, aan het einde van het boekjaar verschuldigd wordt. De overnemer is dus in geval van herziening het volledige ‘jaarbedrag’ aan herzienings-btw verschuldigd en niet slechts het deel vanaf het moment van overname. Bron: HR 8-08-2014

© lArcade 2024