Inloggen

Archief

Fiscale vergrijpboete werkt ook door bij faillissement

Indien een rechtspersoon of diens bestuurder een fiscale vergrijpboete krijgt opgelegd, dan kan dat ook gevolgen krijgen bij een faillissement, zo blijkt uit het op 3 september ingediende wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod. Het opleggen van een fiscale vergrijpboete is volgens dit wetsvoorstel ook een reden om een bestuurder in geval van een faillissement een bestuursverbod op te leggen.
Het wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod maakt onderdeel uit van het wetgevingsprogramma ‘Herijking Faillissementsrecht’ en is gericht op een effectievere bestrijding van faillissementsfraude. Door dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om aan een malafide bestuurder van een rechtspersoon voor maximaal vijf jaar een bestuursverbod op te leggen. De curator of het Openbaar Ministerie kan hiertoe een verzoek indienen bij de rechtbank. De bedoeling is dat een malafide bestuurder verhinderd wordt zijn activiteiten te blijven voortzetten. Met name in geval van fraudeleuze activiteiten trachten malafide bestuurders hun activiteiten te maskeren met een web van rechtspersonen en steeds nieuwe ondernemingen op te starten die ze vervolgens failliet laten gaan. Van belang is dat de bestuurder een bijzonder verwijt treft, wil een bestuursverbod kunnen worden opgelegd. Hierbij gaat het om zaken die zich hebben voorgedaan in de drie jaar voorafgaand aan het faillissement. Behalve een onherroepelijke fiscale vergrijpboete wegens opzet of grove schuld van de rechtspersoon of diens bestuurder indien voor een te laag bedrag aangifte is gedaan, een aanslag te laag is vastgesteld of de verschuldigde belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn is betaald, gaat het om zaken als (doelbewuste) handelingen waardoor schuldeisers aanmerkelijk zijn benadeeld, tekortschieten in de nakoming van informatie- of medewerkingsverplichtingen jegens de curator, betrokkenheid bij een eerder faillissement. Wordt een bestuursverbod opgelegd, dan kan de betrokkene tot maximaal vijf jaar niet als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon worden benoemd, dan wel aanblijven als bestuurder of commissaris bij een rechtspersoon. Het bestuursverbod wordt geregistreerd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bron: Min VenJ, 03-09-2014

Advertentieruimte op internetsites en btw

Indien een in Nederland gevestigde ondernemer reclamediensten verricht voor in het buitenland gevestigde afnemers, moet hij wel kunnen aantonen dat de afnemers ook daadwerkelijk ondernemer zijn. Het ging in dit geval om advertenties op internetsites voor de verhuur of verkoop van (vakantie)huizen in het buitenland.
Een onderneming biedt op internetsites aan verhuurders/verkopers die een (vakantie)huis in het buitenland te huur of te koop aanbieden de mogelijkheid om te adverteren. In 2006 wordt bij de onderneming een boekenonderzoek gehouden, waarvan de Belastingdienst een rapport heeft opgesteld. Op vragen van de onderneming geeft de Belastingdienst aan dat het aanbieden van advertentieruimte op een site is aan te merken als een reclamedienst. Verder is aangegeven dat verhuurders van vakantiehuizen voor de btw-heffing worden aangemerkt als ondernemers en dat alleen aan binnenlandse verhuurders btw in rekening hoeft te worden gebracht. De Belastingdienst heeft ten aanzien van in het buitenland wonende of gevestigde ondernemers een gedragslijn aangegeven die door de onderneming is gevolgd. In juni 2010 heeft de inspecteur aan de adviseur van de onderneming laten weten dat men met ingang van 1 januari 2010 geen rechten meer kan ontlenen aan datgene wat in het controlerapport uit 2006 is afgesproken, omdat de regelgeving met betrekking tot de plaats van dienst met ingang van 1 januari 2010 is gewijzigd. De inspecteur heeft in november 2011 een naheffingsaanslag btw opgelegd. Deze heeft betrekking op afnemers die hebben verklaard dat zij in het buitenland zijn gevestigd, maar niet beschikken over een btw-nummer. Voor de rechtbank stelt de onderneming dat de afnemers, die een in het buitenland gelegen (vakantie)huis te koop of te huur aanbieden, als zodanig ondernemer zijn en dat zij op basis van de door hun opgegeven informatie in het buitenland zijn gevestigd. Er hoeft dan geen Nederlandse btw in rekening te worden gebracht voor de verrichte reclamediensten. Zouden de diensten als bemiddeling bij de verkoop/verhuur van onroerende zaken moeten worden aangemerkt, dan hoeft ook geen Nederlandse btw in rekening te worden gebracht, omdat de (vakantie)huizen zich buiten Nederland bevinden. Volgens de rechtbank moeten de activiteiten van de bv worden aangemerkt als reclamediensten. Op basis van de wet is de plaats van dienst de plaats waar de ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Is de afnemer van de reclamedienst een in het buitenland gevestigde ondernemer en ligt de plaats van dienst in het buitenland, dan hoeft in Nederland geen btw-heffing plaats te vinden. De onderneming moet dan ook aantonen dat de afnemers buiten Nederland gevestigde ondernemers zijn. Hiervoor is niet voldoende dat de afnemers bereid zijn € 94 te betalen om te mogen adverteren. Of de afnemers over een btw-nummer beschikken is niet bepalend. Ook op andere wijze kan worden aangetoond dat sprake is van ondernemerschap. Echter een verklaring van de afnemers dat zij in het buitenland zijn gevestigd en beschikken over een buitenlands correspondentie- en factuuradres is volgens de rechter niet voldoende. De conclusie is dan ook dat de naheffingsaanslag btw terecht is opgelegd. Bron: Rb. Den Haag 31-07-2014

Werknemer niet aangeworven uit het buitenland

Onder bepaalde voorwaarden komt een werknemer in aanmerking voor de 30%-regeling. Een van de voorwaarden is dat de werknemer uit een ander land moet zijn aangeworven. Een Duitser die tijdens zijn studie in Nederland woonde en stage liep, komt niet voor de 30%-regeling in aanmerking omdat hij niet uit een ander land is aangeworven.
Een Duitser studeert vanaf september 2007 in Nederland en volgt hier ook een traineeprogramma. Daarna start hij in oktober 2009 (ook in Nederland) een bachelor studie. Vanaf oktober 2009 woont hij in Nederland en vanaf 9 november 2009 staat hij ook onafgebroken ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie. Op 30 augustus 2011 solliciteert hij bij een Nederlandse inhoudingsplichtige en treedt daar per 1 december 2011 in dienst. De inspecteur wijst het verzoek om toepassing van de 30%-regeling af omdat de werknemer niet uit een ander land is aangeworven. De man gaat in bezwaar en beroep en, na door de rechtbank in het ongelijk te zijn gesteld, belandt de zaak bij Hof Amsterdam. Het hof deelt de mening van de inspecteur. Onder bepaalde voorwaarden zijn vergoedingen die een inhoudingsplichtige aan een ingekomen werknemer verstrekt ter zake van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst tot ten hoogste 30% van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten als vrije vergoeding voor extraterritoriale kosten aan te merken. Een ingekomen werknemer is een door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven werknemer met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Degene die een arbeidsovereenkomst aangaat met een inhoudingsplichtige op een tijdstip waarop hij zijn woonplaats buiten Nederland heeft en niet - anders dan in situaties als opleiding of stage - in Nederland werkzaam is, kan worden aangemerkt als ‘door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven’. Situaties als opleiding of stage blijven buiten beschouwing bij de beoordeling of een werknemer ten tijde van de aanwerving in Nederland werkzaam was. Maar het is niet zo, dat de periode dat een aangeworven werknemer woonachtig is in Nederland tijdens zijn stage of studie in Nederland niet in aanmerking dient te worden genomen. Ook het hof komt tot de conclusie dat de werknemer niet uit een ander land is aangeworven. Bron: Hof Amsterdam, 21-08-2014

Stukloon: onderbetaling vaak moeilijk vast te stellen

Uit onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, uitgevoerd door Panteia, blijkt dat onderbetaling vaak moeilijk is vast te stellen indien een werknemer stukloon ontvang.
Volgens de onderzoekers van Panteia ontvangen minimaal 155.000 arbeidskrachten in Nederland stukloon. Dit betreft zelden werknemers met een (vast) arbeidscontract, maar komt vooral voor bij arbeidskrachten die werken op basis van een overeenkomst van opdracht of als arbeidskracht. Het aantal arbeidskrachten met stukloon neemt volgens deskundigen al jaren af door mechanisering en automatisering. Maar in een aantal sectoren is het een hardnekkig verschijnsel en is er zelfs sprake van een toename, omdat de arbeid nauwelijks is te vervangen door machines (bijvoorbeeld in de tuinbouw en vis- en vleesverwerking), of omdat er door vraaguitval en/of toegenomen concurrentie druk is ontstaan op de winsten van bedrijven (bijvoorbeeld in de post- en koeriersdiensten). Uit het onderzoek blijkt dat werkgevers de productienorm zelfstandig vaststellen en deze ook niet toetsen. Standaarden voor productienormen komen nauwelijks voor. Doordat werkgevers de productienorm zelfstandig vaststellen, komt het voor dat de productienorm tussen vergelijkbare bedrijven kan verschillen. Dit komt bijvoorbeeld voor in de bezorgsectoren. Het ontbreken van duidelijke normen leidt er toe dat onderbetaling vaak moeilijk kan worden vastgesteld en berekend. Overigens verschillen de ervaringen per sector. Werkgevers en arbeidskrachten in de vlees- en vissector bijvoorbeeld achten de betaling via stukloon het meest wenselijk om zoveel mogelijk te produceren respectievelijk te verdienen. Over het algemeen hebben de arbeidskrachten in deze sectoren naar eigen zeggen de mogelijkheid om via stukloon ruim boven het minimumloon te verdienen. De onderzoekers constateren in sommige sectoren ook verborgen stukloon, bijvoorbeeld in de postsector en schoonmaak: officieel is er geen stukloon, maar er geldt wel een productienorm per uur. Haalt men die niet dan maakt een werknemer overuren die de werkgever niet uitbetaalt. Bron: Min SZW 2-09-2014

Bond beticht werkgevers van onderbetaling uitzendkrachten

De onderhandelingen voor de cao Pluimveeverwerkende industrie zijn maandag, kort na de start van de onderhandelingen vorige week, opgeschort. Dit naar aanleiding van een rapport van FNV Bondgenoten over de onderbetaling van flexkrachten in de branche. Voor de werkgevers (Nepluvi) was dit aanleiding om het cao-overleg op te schorten.
Volgens de vakbond worden uitzendkrachten in de sector structureel onderbetaald. Ook zouden werkgevers de cao-afspraken niet of nauwelijks naleven. Het team Handhaving en Naleving FNV deed de afgelopen drie maanden onderzoek bij tien middelgrote tot grote bedrijven in de pluimveeverwerkende industrie. Bij deze bedrijven werkt ruim de helft van alle werknemers in de sector. Uit het onderzoek zou blijken dat de meerderheid van de uitzendkrachten een uurloon heeft dat lager is dan het wettelijke minimumloon. Dat komt omdat de werkgevers voor een uitzendkracht het eerste half jaar het uurloon berekenen op basis van een 40-urige werkweek, terwijl dit in de sector na aftrek van de arbeidstijdverkorting moet gebeuren op basis van een 37,5 urige werkweek. Andere uitzendkrachten zouden in de verkeerde functiegroep zijn ingeschaald of geen periodieken ontvangen. Onderzochte uitzendkrachten die langer dan 26 weken werken, zouden geen geen arbeidstijdverkorting krijgen of in plaats daarvan een hoger loon. Voor de beloning van de vaste medewerkers zijn in het onderzoek geen grote problemen ontdekt. Wel zou er sprake zijn van een structurele overschrijding van de werktijden. Mede naar aanleiding van dit onderzoek wil de FNV met de werkgeversorganisatie in de Pluimveeverwerkende industrie afspraken maken over gelijk loon voor gelijk werk, betere naleving van de cao-afspraken, terugdringen van flexwerk en reparatie van onderbetaling. Volgens de werkgevers schendt FNV Bondgenoten bestaande afspraken en gaat de vakbond in het zwartboek over de pluimveevleessector bewust uit van onjuiste informatie. De werkgevers stellen dat in de cao is geregeld dat uitzendkrachten de eerste 26 weken 40 uur per week werken en niet korter. Door de inspectie-instellingen die de uitzendbureaus controleren op de NEN 4400 + regeling wordt ook van 40 uur uitgegaan, aldus de werkgevers. Nepluvi wil in het overleg over de nieuwe cao alleen met serieuze en betrouwbare partners onderhandelen en heeft daarom het overleg opgeschort. Bron: FNV Bondgenoten, 1-09-2014; Food Holland, 1-09-2014

© lArcade 2024