Inloggen

Archief

Hoedanigheid aandeelhouder beslissend

De Hoge Raad heeft aangegeven dat als de hoofdelijk aansprakelijkheid van een dga voor een geldlening van zijn bv, voortvloeit uit het feit dat hij aandeelhouder is van de bv, het uit die hoofdelijke aansprakelijkheid voortvloeiende verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht.
Een bv heeft in december 2004 een bedrag van € 200.000 bij een bank geleend. De enig aandeelhouder is medeondertekenaar van de overeenkomst en hoofdelijk aansprakelijk. Omdat de bv haar verplichtingen niet kan nakomen, spreekt de bank de aandeelhouder aan. Na onderhandelingen spreekt men af dat de aandeelhouder € 160.000 betaalt. Dit bedrag leent de aandeelhouder bij de bank. Als zekerheid heeft de aandeelhouder aan de bank een recht van hypotheek verstrekt op zijn woonhuis. De kosten voor het afsluiten bedroegen € 4.764. In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2007 claimt hij een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 164.764. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is sprake van een zakelijke regresvordering. Vaststaat dat de geldlening is aangegaan met een onafhankelijke derde. Op het moment van aangaan van de geldlening was nog geen sprake van een onzakelijke lening. Ook is er geen sprake van een situatie waarin duidelijk was dat de vennootschap het ontvangen krediet in de toekomst niet zou kunnen terugbetalen. De omstandigheid dat geen overeenkomst van borgtocht is gesloten tussen aandeelhouder en de vennootschap en de omstandigheid dat de aandeelhouder geen vergoeding heeft bedongen voor de door hem verstrekte zekerheden, maken naar het oordeel van het hof nog niet dat daardoor de geldlening een onzakelijk karakter had. De Hoge Raad is het niet met deze uitspraak eens. Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat als een aanmerkelijkbelanghouder zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor een geldverstrekking aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, en dat hoofdelijk aansprakelijk stellen slechts kan worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, zal het eventueel uit die hoofdelijke aansprakelijkheid voortvloeiende verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gebracht. Voor de vraag of de aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijkheid in dit geval moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, is beslissend of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Dit heeft het hof gezien de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad miskend. Dat geen sprake is van een situatie waarin duidelijk was dat de vennootschap het ontvangen krediet in de toekomst niet zou kunnen terugbetalen, sluit niet uit dat een onafhankelijke derde niet (tegen een vergoeding) bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Bij de beantwoording van deze vraag is niet van belang dat de desbetreffende lening bij een derde is gesloten. De uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden wordt vernietigd. Hof Den Bosch moet onderzoeken of de aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijkheid door de aandeelhouder moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig. Bron: HR 17-10-2014

‘Bij sociaal plan blijft kantonrechtersformule uitgangspunt’

Volgens vicevoorzitter Piet Fortuin van CNV Vakmensen moeten werkgevers niet denken dat ze vanaf 1 juli 2015 op een goedkope manier van hun werknemers af kunnen: ‘werkgevers moeten zich niet rijk rekenen met de transitievergoeding. Bij een sociaal plan blijft voor ons de kantonrechtersformule nog steeds het uitgangspunt’, alsdus Fortuin.
Fortuin reageert hiermee op signalen dat werkgevers reorganisaties mogelijk gaan uitstellen tot na 1 juli 2015, omdat ze denken hiermee veel geld te kunnen besparen. Fortuin geeft aan dat bij onderhandelingen over een sociaal plan voor CNV Vakmensen de kantonrechtersformule het uitgangspunt blijft voor de hoogte van de ontslagvergoeding, ook na 1 juli 2015. Als er sprake is van een winstgevend bedrijf dat een vestiging reorganiseert of zelfs sluit ‘met als enige motief om nóg meer winst te kunnen maken’, dan wil de vakbond zelfs verder gaan dan de neutrale toepassing (c=1) van de kantonrechtersformule. Overigens laat de vakbondsbestuurder weten dat er zeker ook goede elementen aan de transitievergoeding zitten, bijvoorbeeld voor de begeleiding van werk-naar-werk. Maar in onderhandelingen blijft de kantonrechtersformule uitgangspunt. ‘ Werkgevers moeten dus vanaf 1 juli volgend jaar niet rekenen op goedkope ontslagrondes.’ Bron: CNV Vakmensen, 17-10-2014

Transportbedrijven in de problemen door naheffing WVA onderwijs?

Naar aanleiding van berichtgeving in de pers hebben de Tweede Kamerleden Van Meenen, Geurts, Omtzigt en Lucas vragen gesteld over de naheffing door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs. Volgens berichten in het NRC zouden transportbedrijven die hun personeel bijscholingscursussen aanboden hierdoor in de problemen komen.
Volgens brancheorganisatie TLN zouden de bedrijven geconfronteerd zijn met hoge naheffingen als gevolg van ‘getouwtrek tussen het onderwijsveld en de Belastingdienst’ en kans lopen failliet te gaan. De betreffende transportbedrijven konden hun personeel bij enkele MBO-instellingen goedkoop laten bijscholen. De bedrijven claimden vervolgens de afdrachtvermindering onderwijs. Bij aanvang zouden de cursussen aan de kwaliteitseisen voldoen, maar omdat volgens TLN achteraf enkele opleidingen niet meer aan de wetgeving zouden voldoen, zouden de bedrijven geconfronteerd zijn met naheffingen en boeten. En dat terwijl, aldus TLN, de betrokken bedrijven ‘te goeder trouw’ waren. De Kamerleden willen onder meer van de staatssecretaris weten of de Belastingdienst wel over de specifieke kennis beschikt om de opleidingsprogramma’s te kunnen beoordelen. Verder wil men weten in hoeverre een werkgever verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van het onderwijs, als de opleiding te goeder trouw is aangegaan omdat deze gebaseerd is op een kwalificatiedossier, met een crebo-nummer dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is afgegeven? Ook willen de Kamerleden weten of er meer sectoren zijn, waar bedrijven geconfronteerd worden met dit soort naheffingen. De afdrachtvermindering onderwijs is per 1 januari 2014 afgeschaft en vervangen door de minder breed toepasbare subsidieregeling praktijkleren. De Belastingdienst controleert wel intensief of de afdrachtvermindering in voorgaande jaren wel terecht is toegepast. In geval de afdrachtvermindering ten onrechte is toegepast vordert de Belastingdienst na, eventueel vermeerderd met boeten. Bron: NRC 11-10-2014; TK 17-10-2014

Niet alle afspraken gebruikelijk loon dga opgezegd

Uit de Nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2015 blijkt dat niet alle afspraken met dga’s over het gebruikelijk loon per 1 januari 2015 worden opgezegd. Afspraken waarbij het gebruikelijk loon gelijk of lager is dan het standaardbedrag worden niet opgezegd. Wel komt het verplichte overgangsrecht te vervallen.
In tegenstelling tot wat kan worden afgeleid uit de Memorie van toelichting bij het Belastingplan 2015, worden niet alle afspraken per 1 januari 2015 opgezegd. Afspraken waarbij een gebruikelijk loon gelijk aan of lager dan het standaardbedrag is afgesproken, worden niet collectief opgezegd. Alleen de overige afspraken worden opgezegd. Ook zal de wettelijk verplichte overgangsregeling vervallen. Dat zal worden geregeld in de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 2015, die op korte termijn naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Voor afspraken die worden opgezegd mag de inhoudingsplichtige de afspraak blijven toepassen mits het afgesproken loon wordt verhoogd tot 75/70e van het loon in 2014 en de feiten en omstandigheden gelijk blijven. Een nieuwe afspraak is pas nodig wanneer de inspecteur of de inhoudingsplichtige contact opneemt voor het maken van een nieuwe afspraak of wanneer de geldigheidsduur van de oorspronkelijke afspraak verlopen is. Als een inhoudingsplichtige de 75/70-fictie toepast gedurende de looptijd van de opgezegde afspraak, en de inspecteur geen contact heeft opgenomen en de feiten en omstandigheden gelijk blijven, zal de inspecteur het loon niet corrigeren. Bij de overgangsregeling zou dit wel hebben gekund. Deze tegemoetkoming geeft dus meer zekerheid aan de inhoudingsplichtigen. Bovendien is op deze manier geen sprake meer van een verzwaring van de bewijslast als een dga het loon bij toepassing van de 75/70-fictie uit de overgangsregeling te hoog vindt. De inhoudingsplichtige is immers niet verplicht om de 75/70-fictie van de tegemoetkoming toe te passen. Inhoudingsplichtigen zonder afspraak en inhoudingsplichtigen die geen gebruik willen maken van de 75/70-fictie moeten zelf de nieuwe gebruikelijkloonregeling toepassen. Onder de nieuwe gebruikelijkloonregeling zal het in veel gevallen voor de hand liggen dat voor bedragen boven € 44.000 een verhoging tot 75/70e plaatsvindt, omdat de doelmatigheidsmarge volledig is toegepast. Voor inhoudingsplichtigen zonder afspraak of inhoudingsplichtigen met opgezegde afspraken die ervoor kiezen de 75/70-fictie niet toe te passen, zijn de reguliere mogelijkheden voor de inspecteur met betrekking tot het corrigeren van de hoogte van het in aanmerking te nemen loon van toepassing. Het kan een signaal zijn voor de Belastingdienst als geen verhoging plaatsvindt. Bron: MvF 17-10-2014

CJIB-gegevens en een rittenadministratie

Aan Hof Arnhem-Leeuwarden werd de vraag voorgelegd of de inspecteur gebruik mag maken van gegevens van het CJIB om te beoordelen of een rittenadministratie aan de eisen voldoet. Het hof heeft deze vraag niet beantwoord, omdat de rittenadministratie ook zonder deze gegevens al zodanige gebreken vertoonde dat deze niet werd geaccepteerd.
Aan een directeur wordt in 2008 een auto ter beschikking gesteld door zijn werkgever. De directeur heeft in 2006 verzocht om een Verklaring geen privégebruik auto en die ook gekregen. Ter controle van de verklaring geen privégebruik stuurt de inspecteur in november 2009 een vragenformulier en een rittenadministratie op. De directeur stuurt het ingevulde vragenformulier terug samen met een rittenadministratie. Aan de rittenregistratie kleven een aantal gebreken. Uiteindelijk vraagt de inspecteur de directeur opheldering te geven over twintig signaleringen van weggebruik met auto’s van de directeur in de periode 2006-2009 die niet in de rittenadministratie zijn verwerkt. De inspecteur heeft gegevens over verkeersovertredingen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) gekregen, waaruit blijkt dat de directeur in 2008 twee keer een overtreding heeft begaan tijdens ritten die niet in de rittenadministratie zijn opgenomen. De gebreken in de rittenadministratie zijn voor de inspecteur voldoende om een naheffingaanslag LB op te leggen. Voor het hof voert de directeur aan dat de inspecteur heeft gehandeld met strijd met het Europese Verdrag voor Rechten van de Mens (EVRM) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door gebruik te maken van de gegevens van het CJIB. Het hof geeft aan dat zij niet ingaat op de stelling dat de inspecteur in strijd is met het EVRM en de Wbp heeft gehandeld door gebruik te maken van de gegevens van het CJIB. Volgens het hof blijkt uit de feiten en omstandigheden dat ook zonder de twee signaleringen van het CJIB de rittenadministratie niet aan de eisen voldoet. Zo heeft de directeur onder andere in de kilometeradministratie over 2008 alleen de namen en de plaatsnamen vermeld van bedrijven die zijn bezocht, niet de adressen en zijn per rit de begin- en eindstand van de kilometerteller niet altijd genoteerd (de directeur noteert per dag uitsluitend de eindstand van de kilometerteller). Ook zijn de gegevens van de digitale agenda (waarop de rittenadministratie is gebaseerd) niet bewaard. De rittenadministratie is dus niet controleerbaar. Verder zijn bezoeken aan de garage niet genoteerd. De directeur gaf ook aan dat de auto na beëindiging van de werkzaamheden dagelijks werd gestald bij het bedrijf, maar het hof acht het net als de inspecteur aannemelijk dat de directer toch toegang tot de auto had. Hof Arnhem-Leeuwarden 07-10-2014

© lArcade 2024