Inloggen

Archief

Uitvoering Aanbestedingswet schiet tekort

Volgens de ondernemersorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland schiet de uitvoering van de Aanbestedingswet nog duidelijk te kort. Zij stellen dit naar aanleiding van de evaluatie van de wet.
Volgens de ondernemers blijkt uit de evaluatie dat het het de aanbestedende diensten ontbreekt aan professionaliteit. Dit leidt ertoe dat enkel naar de prijs wordt gekeken, terwijl wel van de ondernemers wordt gevraagd een offerte conform EMVI op te stellen. Hierdoor wordt er bij de gunning geen aandacht besteed aan innovatieve oplossingen. Ondernemers verrichten hierdoor veel werk, en dus kosten, voor niks. Ook is volgens VNO-NCM en MKB-Nederland de Daarnaast is de positie van het mkb nog niet verbeterd. Dit was een van de doelstellingen van de wet. Verder komt uit de evaluatie naar voren dat contracten niet op gelijkwaardige basis worden opgelegd. Dit zorgt ervoor dat de betrokken ondernemers nagenoeg ongelimiteerde risico’s lopen. De ondernemers noemen het voorbeeld van architecten die vaak al de hele opdracht moeten uitwerken, waarbij ze na het mislopen van de opdracht kunnen fluiten naar de gemaakte kosten. Waar de ondernemersorganisaties wel tevreden over zijn is het verlengen van de minimumtermijn tussen de laatste nota van inlichtingen en de uiterste termijn voor inschrijvingen van zes dagen naar tien dagen. Ondernemers krijgen hierdoor meer tijd om hun offerte aan te passen. Ook het uitstellen het verplicht elektronisch aanbesteden is een succes voor de ondernemers. Bron: MKB Nederland, 15-07-2015

Leeftijdsafhankelijke verlofvormen op de terugweg

Ontziemaatregelen voor oudere werknemers, waarbij zij op grond van hun leeftijd extra verlof krijgen, zijn op de terugweg. Dat concludeert werkgeversvereniging AWVN op basis van onderzoek onder haar leden. Bij 15% van de werkgevers zijn ‘ontziemaatregelen’ al verleden tijd, bij een derde staan ze nu op de cao-agenda om aan te pakken en 15% geeft aan dit onderwerp op de agenda te zullen plaatsen.
Driekwart van de werkgevers in het onderzoek kent nog steeds een regeling, waarin extra vakantie-uren worden toegekend op basis van leeftijd. Deze regelingen gelden ook voor nieuw aan te trekken medewerkers als die aan de (leeftijds)criteria voldoen. Verlofvormen voor ouderen werknemers worden in industriële sectoren vaker toegepast dan in dienstverlenende sectoren. In de financiële dienstverlening zijn de regelingen voor ouderenverlof daarentegen al helemaal verdwenen. Waar een ouderenregeling van kracht is, is 45 jaar de gemiddelde leeftijd waarop de oudere medewerker in aanmerking komt voor extra verlof op basis van een ouderenregeling. De leeftijd waarop de medewerker in aanmerking komt voor het maximum aantal vrije uren is gemiddeld 60 jaar. Bovenop dergelijke algemene regelingen heeft een derde van de werkgevers een regeling waaraan oudere werknemers vrijwillig kunnen deelnemen, bijvoorbeeld het recht op onbetaald verlof. Ontziemaatregelen staan sinds enige jaren ter discussie. Volgens werkgevers maken ze de loonkosten voor oudere werknemers onnodig duur en drukken ze de productiviteit van vijftigplussers. Omdat de pensioenleeftijd van werknemers stijgt, doet zich dit verschijnsel steeds sterker voor. Meer dan de helft van de ondernemingen in het onderzoek met een leeftijdgerelateerde verlofregeling geeft aan dat het leeftijdsverlof in de praktijk leidt tot problemen in de planning. Dit wordt meestal opgevangen door extra diensten (overwerk) voor andere medewerkers (52%) en het inhuren van uitzendkrachten (50%). Ook wordt wel verlof van (jongere) medewerkers ingetrokken of doorgeschoven. AWVN adviseert om de collectief geldende ontziemaatregelen voor oudere medewerkers om te zetten in bijvoorbeeld keuzebudgetten voor alle medewerkers. In organisaties waar geen ruimte is voor een loonsverhoging kan door een dergelijke uitruil toch loonruimte ontstaan, terwijl de arbeidsmarktpositie van ouderen verbetert. In veel recent afgesloten cao’s is daadwerkelijk een dergelijke ruil gedaan met daarnaast een overgangsregeling voor ‘zittende gevallen’. Bron: AWVN 10-07-2015

Relatief veel belasting op arbeid

Nederland heft in vergelijking met andere Europese landen relatief veel belasting op arbeid. Binnen de EU staan de Nederlandse belasting- en premieontvangsten uit arbeid op de tweede plaats. De belasting op kapitaal heeft juist een relatief laag aandeel in de belastingontvangsten. Bij elkaar betalen belastingplichtigen in Nederland relatief echter niet meer of minder aan de fiscus dan de gemiddelde Europeaan, zo blijkt uit onderzoek van het CBS.
De belasting op arbeid is in Nederland relatief hoog: 57,5% van de belastingontvangsten (inclusief sociale premies) bestond in 2012 uit belastingen op arbeid. Binnen de Europese Unie kent alleen Zweden een groter aandeel van belastingen op arbeid in de totale belastingontvangsten. Naast belastingen op arbeid (zoals het grootste deel van de loon- en inkomstenbelasting en de sociale premies) worden belastingen geheven op consumptie en op kapitaal. De belastingen op consumptie (btw en accijnzen) vormden 28,3% van de belastingontvangsten in 2012. Dit is vrijwel gelijk aan het gemiddelde van de Europese Unie. De resterende 14,2% bestond uit belastingen op kapitaal (o.a. vennootschapsbelasting en vermogensbelasting). Daarmee scoorde Nederland ruim onder het EU-gemiddelde van 20,8%. Een hoog aandeel in de belastingontvangsten betekent niet per se dat in Nederland meer belasting wordt betaald dan in andere landen. De totale belasting- en premiedruk is relatief namelijk niet bijzonder hoog. De totale belasting- en premiedruk kwam in Nederland in 2012 uit op 39%, wat Nederland een middenmoter binnen de Europese Unie maakt. Bron: CBS 6-07-2015

Eén fiscale regeling voor innovatie

Het kabinet wil de S&O afdrachtvermindering en de Research & Development Aftrek (RDA) samenvoegen tot één fiscale regeling. De nieuwe geïntegreerde regeling wordt een afdrachtvermindering in de loonheffing met als grondslag alle R&D-kosten.
De WBSO bestaat al sinds 1994 en betreft een afdrachtvermindering in de loonheffing voor de loonkosten die samenhangen met onderzoek en ontwikkeling. In 2012 is daarnaast de Research & Development Aftrek (RDA) gekomen voor de overige kosten voor R&D. De RDA is vormgegeven als een extra aftrekpost voor de winstbelasting (IB en Vpb). In een brief aan de Kamer schrijft minister Kamp van Economische Zaken nu dat het kabinet beide regelingen wil samenvoegen tot één fiscale regeling die wordt verrekend met de loonheffing. Vanuit het bedrijfsleven was gewezen op enkele nadelen van de RDA-regeling, die ten koste gaan van de effectiviteit van de regeling. Zo is bijvoorbeeld het netto RDA-voordeel gerelateerd aan de hoogte van de winst, waardoor op het moment van investeren geen zekerheid is over het exacte fiscale voordeel. Ook wordt het RDA-voordeel bij voorwaartse verliesverrekening pas in latere jaren genoten, waardoor de ondernemer dit moet voorfinancieren. De geïntegreerde regeling wordt een afdrachtvermindering in de loonheffing met als grondslag alle R&D-kosten (loonkosten, overige kosten en uitgaven). Besloten is hierbij de naam WBSO te handhaven. De geïntegreerde regeling wordt op dezelfde wijze verrekend als bij de huidige afdrachtvermindering voor S&O. Voor bedrijven die nu van beide regelingen gebruik maken, betekent dit, dat ze nu nog maar één beschikking hoeven aan te vragen. De bedoeling is dat dat de geïntegreerde regeling wordt opgenomen in Belastingplan 2016 en in werking treedt op 1 januari 2016. Bron: Min EZ 7-07-2014

Geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel

Een beroep op het vertrouwensbeginsel bij een telefonische toezegging is lastig, zeker als alleen de eigen notities als bewijs aanwezig zijn. Een dga slaagt hier toch in. Uit zijn administratie blijkt dat hij consciëntieus notities maakte van al zijn gesprekken met de fiscus én conform de toezegging handelde.
Bij een boekenonderzoek wordt geconstateerd dat een bv ten onrechte in de jaren 2008 tot en met 2010 geen bijtelling voor het privégebruik van de aan de dga ter beschikking gestelde auto in de aangiften loonheffing heeft verwerkt. Uit praktisch oogpunt kiest de inspecteur ervoor de correcties te verwerken in de inkomstenbelasting. De dga gaat in bezwaar en beroep tegen de hem opgelegde (navorderings-)aanslagen IB. Hij betwist de bijtelling vanwege privégebruik en stelt onder meer dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. In 2004 zou hij van een medewerker van de fiscus de toezegging hebben gekregen dat bijtelling achterwege kan blijven als hij voor de privékilometers de auto zou huren van zijn bv tegen zakelijke condities en dit ook kan aantonen. Hof Arnhem-Leeuwarden begint met het punt van het vertrouwensbeginsel (slaagt dit beroep, dan kan behandeling van de overige punten achterwege blijven). De Belastingdienst betwist de toezegging: hierover is niets terug te vinden in de systemen. Het hof acht het echter wel aannemelijk dat die toezegging is gedaan: de dga heeft aantekeningen van telefoongesprekken met de inspecteur overgelegd en hieruit blijkt, volgens het hof, dat de dga op consciëntieuze wijze verslag doet, niet alleen van dit gesprek maar ook van andere gesprekken. Ook hebben de dga en zijn bv sinds 2004 gehandeld conform de gestelde toezegging. Dat die toezegging niet in de systemen van de Belastingdienst is vastgelegd, doet volgens het hof niet ter zake. De inspecteur voert nog aan dat er in 2006 een wetswijziging is geweest (de bijtelling ging van de IB-sfeer naar de LB-sfeer), waardoor oude toezeggingen zijn komen te vervallen. Dit standpunt verwerpt het hof: die wetswijziging was voor onderhavige kwestie niet relevant. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 2-06-2015

© lArcade 2024