Inloggen

Archief

Fors minder faillissementen

Het aantal failliet verklaarde bedrijven is aanzienlijk gedaald. In maart 2016 zijn er 386 faillissementen uitgesproken, 93 minder dan in februari. Deze daling volgt op een halfjaar van bijna onafgebroken stijgingen. De meeste faillissementen betroffen ondernemingen in de handel.
Mei 2013 kende een piek in het aantal faillissementen. Daarna was er sprake van een dalende trend tot augustus 2015. Het aantal faillissement per maand (gecorrigeerd naar het aantal zittingsdagen) bereikte toen het laagste niveau sinds oktober 2008. In de maanden erna liep het aantal faillissementen weer op, maar in maart daalde het weer tot net iets onder het niveau van oktober 2015. De trend sinds augustus 2015 is onduidelijk. Het aantal faillissementen in de eerste drie maanden is wel een vijfde lager dan in dezelfde periode van vorig jaar. Niet gecorrigeerd voor zittingsdagen zijn er 436 bedrijven en instellingen (exclusief eenmanszaken) in maart 2016 failliet verklaard. De meeste faillissementen zijn uitgesproken in de handel (94), gevolgd door financiële instellingen (72). Beide behoren tot de bedrijfstakken met de meeste bedrijven. Relatief gezien zijn de meeste bedrijven failliet verklaard in de horeca (20). Bron: CBS 8-04-2016

Minder ontslagvergunningen aangevraagd en verleend in 2015

In 2015 zijn bij het UWV aanmerkelijk minder ontslagvergunningen aangevraagd dan in het jaar daarvoor. Ook heeft het UWV minder ontslagvergunningen verleend. Dit heeft te maken met het economisch herstel, maar ook met de Wet werk en zekerheid, waardoor per 1 juli 2015 het ontslagrecht ingrijpend is gewijzigd.
In 2015 werden in totaal 34.389 ontslagvergunningen aangevraagd. In 2014 betrof dat aanmerkelijk meer: 47.284. De afname zit hem met name in het aantal aangevraagde ontslag vergunningen vanwege bedrijfseconomische redenen. In 2015 werden 28.285 aanvragen ingediend voor ontslag om bedrijfseconomische redenen; het jaar daarvoor betrof dit 40.462 aanvragen. UWV geeft in het begin april gepubliceerde jaarverslag aan dat de aantrekkende economie heeft geleid tot minder aanvragen. Daarnaast lijken werkgevers en werknemers vaker te proberen er zelf uit te komen. Het aantal ontslagaanvragen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid nam vorig jaar iets toe ten opzichte van het jaar daarvoor: van 4.554 in 2014 naar 4.968 in 2015. Wel schrijft het UWV in haar jaarverslag dat na 1 juli er een daling optrad in het aantal aanvragen. Een verklaring hiervoor wordt niet gegeven, maar mogelijk hangt dit samen met de wijziging in het ontslagrecht waardoor bij ontslag bij langdurige arbeidsongeschiktheid een transitievergoeding verschuldigd kan zijn. Daarnaast werden in 2015 1.136 ontslagvergunningen aangevraagd vanwege een andere ontslaggrond dan bedrijfseconomisch of arbeidsongeschiktheid. Circa twee derde van de in 2015 ingediende ontslagvragen betroffen aanvragen volgens oud-recht (BBA), de overige volgens nieuw recht WWZ. Per 1 juli 2015 kunnen werkgevers bij het UWV alleen nog terecht voor een ontslagvergunning om bedrijfseconomische gronden of vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid; voor de overige ontslaggronden is een gang naar de kantonrechter noodzakelijk. Het aantal verleende ontslagvergunning is ook fors teruggelopen: van 23.551 in 2014 naar 17.804 in 2015. Het aantal verleende ontslagvergunningen om bedrijfseconomische gronden bedroeg in 2015 17.804, een afname van ruim 27%. Het aantal verleende vergunningen vanwege arbeidsongeschiktheid nam met minder dan 4% af naar 3.644 in 2015. Het aantal ontslagvergunningen voor overige gronden nam met bijna 50% af tot 487. Overigens leidde minder dan de helft van de in 2015 afgehandelde aanvragen (in totaal 37.030) tot een ontslagvergunning. In circa 11% van de gevallen werd de vergunning afgewezen en in bijna een derde van de gevallen werd de aanvraag door de werkgever ingetrokken. Bron: UWV 6-4-2016

Aanpassing faillissementsrecht: eerste wetsvoorstellen aangenomen

De Eerste Kamer heeft op 5 april de eerste wetsvoorstellen aangenomen in het kader van de herijking van het faillissementsrecht. Het betreft de Wet civielrechtelijk bestuursverbod en de Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude.
Het eerste wetsvoorstel regelt een civielrechtelijk bestuursverbod voor malafide bestuurders. Als de rechter een bestuursverbod oplegt kan een malafide bestuurder maximaal vijf jaar geen rechtspersoon meer besturen - of daar commissaris zijn. Dit moet verhinderen dat malafide bestuurders hun activiteiten kunnen blijven voortzetten en hun fraudeleuze activiteiten maskeren via een web van rechtspersonen of door steeds nieuwe ondernemingen op te richten en deze vervolgens failliet te laten gaan. Het civielrechtelijke bestuursverbod kan eenvoudiger worden opgelegd dan het al bestaande strafrechtelijke bestuursverbod. Het civielrechtelijk bestuursverbod kan worden opgelegd aan bestuurders die door de rechter aansprakelijk zijn gesteld voor hun handelen of nalaten in het faillissement, of die ‘doelbewust’ schuldeisers hebben benadeeld. Ook onherroepelijke belastingboetes, verwijtbare betrokkenheid bij eerdere faillissementen of het dwarsbomen van de curator kan de aanleiding vormen. De wet Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude voorziet in nieuwe strafbaarstellingen, bijvoorbeeld van overtreding van de administratieplicht. Ook het voorafgaand aan het faillissement doen van buitensporige uitgaven dan wel het geven van toestemming daarvoor, met als gevolg dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, wordt een strafbaar feit. Beide aangenomen wetten vormen samen met nog een derde voorstel – de Wet versterking positie curator – de ‘fraudepijler’ binnen het programma voor herijking van het faillissementsrecht. In totaal telt dit programma zeven wetsvoorstellen, naast faillissementsfraude gericht op de reorganisatie van ondernemingen en de modernisering van het faillissementsrecht. Bron: Sconline.nl 5-04-2016

Cao-lonen stijgen verder

De cao-lonen zijn in het eerste kwartaal van 2016 gestegen met 1,8%. In 2015 gingen de lonen in Nederland nog gemiddeld met 1,4% omhoog. Vooral bij de overheid was de loonstijging in het eerste kwartaal van 2016 hoog. Sinds de tweede helft van 2014 ligt de gemiddelde cao-loonstijging boven de inflatie. In het eerste kwartaal bedroeg de inflatie 0,6%.
De contractuele loonkosten (cao-lonen plus werkgeverspremies) stegen in het eerste kwartaal van 2016 met 1,9%. In 2015 was de contractuele loonkostenstijging iets lager dan de stijging van de cao-lonen. Het eerste kwartaal ligt de stijging van de contractuele loonkosten weer iets boven die van de cao-lonen doordat werkgevers meer bijdragen aan WAO- en WW-premies. De stijging van de contractuele loonkosten is nog enigszins afgeremd door lagere pensioenpremies bij het ABP, de werkgeversheffing Zorgverzekeringswet en premies bij verschillende sectorfondsen. De lonen bij de overheid stegen met 3,1% sneller dan bij de particuliere (1,6%) en de gesubsidieerde sector (1,3%). Dit komt voornamelijk door de loonontwikkeling van de cao’s bij Defensie, Politie, Rijk en Rechterlijke macht. Daarentegen is de stijging van de contractuele loonkosten bij de overheid weer lager dan bij de andere sectoren doordat de werkgeverspremie voor pensioenfonds ABP is verlaagd. Overigens heeft het cijfer voor de ontwikkeling van de cao-lonen en contractuele loonkosten slechts betrekking op een deel van de overheids-cao’s. Bij meer van de helft van de overheids-cao’s is nog geen akkoord bereikt. Bron: CBS 7-4-2016

Schatting gebruikelijk loon was willekeurig

Een dga wordt geconfronteerd met een omkering van de bewijslast omdat de Belastingdienst stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Die omkering van de bewijslast ontslaat volgens Rechtbank Gelderland de inspecteur echter niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen.
Een ondernemer is enig aandeelhouder en directeur in een in 2004 opgerichte bv. Die bv heeft deelnemingen in verschillende vennootschappen. In 2009 houdt de Belastingdienst een boekenonderzoek bij de ondernemer. De controlerend ambtenaar stelt haar onder meer vragen over het privégebruik van een aantal in de vennootschap aanwezige auto’s en over het gebruikelijk loon. De dga en haar adviseur beantwoorden de vragen niet en zij leveren niet de gevraagde stukken aan. De inspecteur corrigeert de aangiften inkomstenbelasting over 2006 en 2007. Daarbij gaat de inspecteur ervan uit dat zij (in)direct aanmerkelijk belanghouder is en werkzaamheden verricht voor acht vennootschappen. Voor elk van deze vennootschappen telt de inspecteur het gebruikelijk loon ad € 320.000 in totaal per jaar bij. Voor Rechtbank Gelderland is in geschil of de aanslagen inkomstenbelasting over 2006 en 2007 naar het juiste bedrag zijn opgelegd. De inspecteur stelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de dga de vereiste aangiften niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat die stelling juist is, omdat de dga als professioneel handelend ondernemer er zich van bewust had moeten zijn dat zij een te laag inkomen in haar aangiften inkomstenbelasting heeft aangegeven. De dga heeft wel aangetoond dat zij voor een aantal vennootschappen geen werkzaamheden heeft kunnen doen: uit uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat die vennootschappen in 2006, c.q. 2007 nog niet bestonden danwel zij geen directeur was. De rechtbank stelt het gebruikelijk loon daarom vast op een veel lager bedrag (5 x 39.000 en 4 x 39.000). De omkering van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. Doordat de inspecteur geen enkel bewijs heeft geleverd dat de ondernemer in de onderhavige jaren een (in)direct belang had in die vennootschappen is de schatting willekeurig geweest. Bron: Rb. Gelderland 24-03-2016

© lArcade 2024