Inloggen

Archief

Eén premie WGA-vast en -flex

Werkgevers krijgen volgend jaar te maken met een wijziging in de premieheffing WGA. Als gevolg van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid ZW-gerechtigden (Wet BEZAVA), wordt per 1 januari 2017 de premie voor WAGA-vast en -flex samengevoegd.
Eén van de maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid ZW-gerechtigden is dat werkgevers vanaf 1 januari 2017 moeten kiezen voor publieke verzekering of voor eigenrisicodragen voor hun totale WGA-lasten van vast en tijdelijk personeel (vangnetters). Dit betekent dat er in de publieke verzekering vanaf 1 januari 2017 één premie gaat gelden voor samengevoegde WGA-vast- en WGA-flex-risico’s. Voor kleine werkgevers heeft de samenvoeging in de premiestelling geen invloed op de hoogte van de WGA-premie. Zij betalen een sectorale premie voor zowel WGA-vast als WGA-flex. Na de samenvoeging betalen ze een sectorale WGA-totaalpremie. Deze premie is, op afrondingsverschillen na, een optelsom van de sectorale WGA-vastpremie en de sectorale WGA-flexpremie. Voor middelgrote en grote werkgevers kunnen wel premiegevolgen optreden. Vanaf 1 januari 2017 betalen grote en middelgrote werkgevers die voor de WGA publiek verzekerd zijn, één (gedeeltelijk) gedifferentieerde premie die gebaseerd is op hun WGA-vast- en WGA-flex-risico. Tot 1 januari 2017 zijn de individuele gedifferentieerde premiecomponenten voor WGA-vast en WGA-flex elk gemaximeerd op vier maal de gemiddelde premie voor WGA-vast respectievelijk WGA-flex. Daarnaast is er een minimumpremie die een vierde van de gemiddelde WGA-vast respectievelijk WGA-flex premie bedraagt. De minimum- en maximumpremie voor de WGA-totaalpremie wordt op dezelfde manier vastgesteld. Door de samenvoeging kan de premie voor individuele werkgevers toch hoger of lager uitpakken. Bron: Min SZW 29-04-2016

BIZ-heffing: alleen als is voldaan aan de dwingende voorwaarden

Indien in een uitvoeringsovereenkomst BIZ-bijdrage tussen de gemeente en het uitvoerende orgaan dwingend wordt voorgeschreven dat per jaar een begroting en een activiteitenplan moeten worden overlegd, dan komt een aanslag BIZ-heffing in aanmerking voor vernietiging als in een bepaald jaar niet aan die vereisten wordt voldaan.
In een gemeentelijke verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor een BI-zone is onder meer bepaald dat onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ een directe belasting wordt geheven ter bestrijding van de kosten, die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Deze belasting wordt gedurende een periode van 5 jaar jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. In een uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en de stichting die verantwoordelijk is voor de uitvoering, wordt onder meer bepaald dat dat de stichting ten behoeve van de subsidie jaarlijks een begroting en een activiteitenplan indient voor het betreffende gebied. Volgens een winkelierster in de aangewezen BI-zone is voor het jaar 2015 ten onrechte een aanslag BIZ-bijdrage 2015 aan haar opgelegd. De BIZ-bijdrage is in strijd met het bepaalde in de wet, de verordening en de uitvoeringsovereenkomst omdat geen concreet activiteitenplan is ingediend. Volgens de rechtbank gaat de wet ervan uit dat tussen de gemeente en de stichting een uitvoeringsovereenkomst wordt gesloten waarin dwingend is vastgelegd welke activiteiten moeten worden verricht waarvoor de uit de BIZ-bijdragen gevormde subsidie moet worden aangewend (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3425, r.o. 2.3.1). De stichting heeft wel een begroting overlegd, maar niet gebleken is dat een activiteitenplan 2015 is opgesteld en ingediend. Door geen activiteitenplan voor 2015 in te dienen heeft de stichting niet gehandeld conform de dwingende voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst. Alleen daarom al bestaat er volgens de rechtbank geen wettelijke grondslag voor het heffen van een BIZ-bijdrage. Het argument dat activiteiten volgen uit de begroting en de activiteiten jaarlijks worden vermeld op een relevante internetsite, is niet voldoende. De wijze van presenteren van de activiteiten, is naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang met de voor 2015 door de stichting ingediende begroting, onvoldoende concreet en inzichtelijk en daarmee onvoldoende toetsbaar en afdwingbaar. In de uitvoeringsovereenkomst is immers specifiek bepaald dat naast een begroting jaarlijks ook een activiteitenplan moet worden ingediend. Dat de gemeente genoegen neemt met deze werkwijze is ook niet voldoende. De aanslag BIZ-heffing wordt vernietigd. Bron: Rb. Den Haag 5-04-2016

Overheids-cao’s stuwen loonstijging

Vorige maand zijn er 17 cao’s tot stand gekomen met gemiddeld een hogere loonafspraak dan in de eerste maanden van 2016. Deze stijging is grotendeels toe te schrijven aan de loonafspraken in twee overheids-cao’s (primair onderwijs en voortgezet onderwijs).
De door werkgevers en werknemers in april afgesloten cao’s kennen een loonafspraak van 1,76 procent. Dat is ruim boven het gemiddelde van 1,5 procent van de eerdere maanden van het jaar. De beide onderwijs-cao’s bevatten echter een loonafspraak van 2,5 procent of meer. Deze loonafspraken vloeien voort uit het zogenoemde ‘loonruimteakkoord’ dat het kabinet vorig jaar sloot met onder meer met de CNV-bonden voor overheids- en onderwijspersoneel en De Unie (FNV en Aob waren niet van de partij). Afgezien van de uitschieters bij de overheid is de trend in het cao-jaar volgens AWVN een voortzetting van de afgelopen twee jaar en daarbij opmerkelijk stabiel. Loonafspraken in de marktsector bevinden zich vrijwel allemaal op de bandbreedte tussen 1,0 en 2,0 procent. In 2016 lopen 418 cao’s af, voor 2 miljoen werknemers. Inmiddels hebben cao-partijen sinds 1 december 2015 voor 1,4 miljoen werknemers een nieuw akkoord bereikt. Bron: AWVN, 10-05-2016

Loondoorbetaling ten onrechte opgeschort

Een werkgever kan indien een arbeidsongeschikte werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie, bijvoorbeeld door niet op de afspraken met de bedrijfsarts te verschijnen, als sanctie de loondoorbetaling stopzetten. Heeft de werknemer echter een geldig excuus – bijvoorbeeld omdat hij/zij niet in staat is om te reizen – en wordt dit gemeld, dan kan die sanctie niet zonder meer worden opgelegd.
Een werkneemster is sinds 25 maart 2013 in dienst bij een schoonmaakbedrijf in de functie van ‘algemeen schoonmaakster’. Op 15 januari 2015 is zij in verband met haar zwangerschap arbeidsongeschikt geworden. Na de bevalling van haar kind op 24 mei 2015 heeft zij bevallingsverlof genoten en aansluitend is zij – vanwege haar arbeidsongeschiktheid – sinds 3 augustus 2015 niet meer op het werk verschenen. Op 28 augustus 2015 heeft de werkgever de loondoorbetaling opgeschort omdat de werkneemster niet zou hebben meegewerkt aan haar re-integratie. De werkneemster stelt dat zij sinds 3 augustus 2015 arbeidsongeschikt is en niet in staat was om te reizen. Al met al stelt zij dat zij (voldoende) heeft meegewerkt om zich te laten controleren. Zij vindt de opstelling van de werkgever onbegrijpelijk dat zij eerst maar moet reizen naar de bedrijfsarts zodat die kan vaststellen of zij kan reizen. De werkneemster stelt recht te hebben op loondoorbetaling. De werkgever heeft aan de opschorting van de loondoorbetaling ten grondslag gelegd dat de werkneemster niet voldoet aan haar re-integratieverplichtingen, nu zij niet is verschenen op het op 28 augustus 2015 geplande gesprek bij ‘Verzuimfocus’ en ook geen gehoor heeft gegeven aan oproepen om bij de bedrijfsarts te verschijnen. Volgens de kantonrechter heeft de werkgever ten onrechte besloten om met ingang van 28 augustus 2015 de salarisdoorbetaling op te schorten. In voldoende mate is namelijk gebleken dat de werkneemster vanaf 3 augustus 2015 arbeidsongeschikt was en ook heeft zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om te reizen. Zij heeft zich telkens afgemeld voor de afspraken met de bedrijfsarts. Niet wordt ingezien waarom niet is overgegaan tot een huisbezoek, gelet op de door de werkneemster aangegeven klachten en beperkingen. Volgens de kantonrechter kan dus niet worden geconcludeerd dat de werkneemster niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, zodat daarmee de grondslag voor de opschorting van de loondoorbetaling is komen te vervallen. Bron: Rb. Midden-Nederland, 22-04-2016

Weer minder faillissementen

Het aantal failliet verklaarde bedrijven is in april opnieuw gedaald. Vorige maand zijn er 15 faillissementen minder uitgesproken dan in maart 2016. In maart bedroeg de daling 88. De meeste faillissementen zijn opnieuw uitgesproken in de handel.
Het aantal uitgesproken faillissementen, voor zittingsdagen gecorrigeerd, piekte in mei 2013. Daarna is er sprake van een dalende trend en bereikte het aantal faillissementen in augustus 2015 het laagste niveau sinds oktober 2008. Vervolgens liep het aantal faillissementen zes maanden lang bijna onafgebroken op. In maart en april daalde het aantal faillissementen echter weer, tot onder het niveau van oktober 2015. De trend sinds augustus 2015 is onduidelijk. Het aantal faillissementen in de eerste vier maanden is wel een vijfde lager dan in dezelfde periode van vorig jaar. Niet gecorrigeerd voor zittingsdagen zijn er 355 bedrijven en instellingen (exclusief eenmanszaken) in april 2016 failliet verklaard. De meeste faillissementen zijn uitgesproken in de handel, namelijk 73. Bij de financiële instellingen kwam het aantal faillissementen uit op 60. De handel en de financiële dienstverlening behoren tot de bedrijfstakken met de meeste bedrijven. Bron: CBS 10-05-2016

© lArcade 2024