Inloggen

Archief

30%-regeling effectief?

Volgens de Algemene Rekenkamer is het onduidelijk of de 30%-regeling de beoogde effecten sorteert. De effectiviteit van de regeling is nooit door het ministerie van Financiën onderzocht.
De 30%-regeling voorziet in een forfaitaire vergoeding van extraterritoriale werknemers die beschikken over een schaarse specifieke deskundigheid. De vergoeding bedraagt maximaal 30% van het brutoloon. Volgens de Algemene Rekenkamer is het onduidelijk of deze regeling wel enig effect sorteert. Financiën heeft nooit onderzocht of de 30%-regeling leidt tot het aantrekken van werknemers met een schaarse, specifieke deskundigheid en of de regeling bijdraagt aan een aantrekkelijk Nederlands vestigingsklimaat. Ook is nooit onderzocht of er negatieve effecten kunnen optreden, zoals verdringing van Nederlandse werknemers. Ook is niet onderzocht of op andere manieren en tegen dezelfde kosten meer mensen met schaarse, specifieke deskundigheid hadden kunnen worden aangetrokken, dan wel of het vestigingsklimaat op andere manieren had kunnen worden verbeterd. Sinds 2012 geldt er een minimumsalarisnorm voor de regeling, maar het ministerie heeft nooit onderzocht in hoeverre werknemers met minimaal dat salaris (in 2016: € 36.889) inderdaad over een specifieke deskundigheid beschikken. Ook de hoogte van de onbelaste vergoeding – 30% van het brutoloon – is volgens de Rekenkamer niet onderbouwd. Onbekend is of dit overeenkomt met de werkelijke extra kosten voor werknemers die uit het buitenland zijn aangeworven. De Algemene Rekenkamer is ook kritisch over of de beoogde besparing met de aanpassing van de regeling in 2012 wel is behaald. Destijds zijn onder meer de salarisnorm, het 150 kilometercriterium en een langere terugkijkperiode voor de kortingsregeling ingevoerd. De bedoeling was dat dit een besparing moest opleveren van € 38 miljoen in 2014, oplopend tot € 78 miljoen structureel vanaf 2010. Echter in 2014 waren de kosten van de regeling € 100 miljoen hoger dan in 2011. Ogenschijnlijk is die besparing dus verre van gerealiseerd, al is dat niet zeker: er is namelijk nooit een raming gemaakt van de kostenontwikkeling zónder besparingsmaatregelen. Bron: Algemene Rekenkamer, 18-05-2016

Schilderwerkgevers zoeken alternatief voor vakbonden

De werkgeverspartij bij de cao Schilders, OnderhoudNL, gaat op zoek naar een andere partij om de cao mee af te sluiten, nu FNV en CNV Vakmensen het eindbod definitief hebben afgewezen.
Het cao-eindbod van de werkgevers is door de leden van FNV en CNV Vakmensen massaal afgewezen. De bonden gaan nu zogenoemde driekwartsvergaderingen in de verschillende regio’s organiseren. Als daar 75% van de leden kiest voor actie, dan volgt een ultimatum richting werkgevers. Volgens OnderhoudNL heeft met name het optreden van FNV met een oplopende reeks van onvolledige en onjuiste berichtgevingen, de indruk gewekt dat deze bond moedwillig aanstuurde op een ‘nee’ tegen het op 12 april jl. voorgelegde eindbod. De werkgevers stellen voorstander te zijn van een cao, maar deze mag volgens hen geen blok aan het been zijn, een belemmering vormen voor een gezonde bedrijfsvoering én oudere medewerkers in een kwetsbare positie dwingen. OnderhoudNL wil nu onderzoeken of met een andere partij tot gemoderniseerde cao-afspraken kan worden gekomen. Voor OnderhoudNL staat daarbij voorop dat een objectieve voordracht van cao-voorstellen door een neutrale partij een veel grotere groep werknemers zal aanspreken en dus echt meer draagvlak zal creëren voor een modern en realistisch pakket aan arbeidsvoorwaarden. Bron: OnderhoudNL, 18-05-2016

Non-activiteitsregeling terecht aangemerkt als RVU

Volgens de Hoge Raad werd een non-activiteitsregeling van de provincie Zeeland terecht aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding (RVU), nu de regeling alleen openstond voor werknemers van 57 jaar en ouder.
In het kader van een bezuinigingsoperatie kunnen ambtenaren van de provincie Zeeland van 57 jaar en ouder vanaf 2013 gebruik maken van een non-activiteitsregeling. Zij behouden hun dienstverband maar krijgen non-activiteitsverlof tot het moment waarop zij de AOW-leeftijd bereiken. Werknemers zijn niet verplicht om van de regeling gebruik te maken. Gedeputeerde Staten was genoodzaakt om de regeling in te voeren, omdat er geen reëel ander instrument dan vrijwillige uitstroom voldoende zou bijdragen om het personeel te reduceren. Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de non-activiteitsregeling aangemerkt als RVU in de zin van de Wet LB 1964. Doel en intentie van de regeling doen hier niet aan af. De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of er sprake is van een RVU, de beweegredenen van de werkgever niet van belang zijn. Het gaat erom of de uitkeringen bedoeld zijn ter overbrugging van het inkomen tot aan de pensioendatum. Het beroep van de Provincie Zeeland op het standpunt van de staatssecretaris van Financiën in het besluit van 8 december 2005 faalt eveneens. Volgens de provincie staat bij de kwalitatieve benadering uit dit besluit voorop de vraag wat het doel en de intentie waren om de uitkeringen toe te kennen, en niet de (latere) uitwerking. De Hoge Raad oordeelt dat volgens het besluit art. 32ba Wet LB 1964 niet wordt toegepast in geval van een reorganisatie om het personeelsbestand te verminderen, waarbij niet de intentie bestaat om (alleen) ouderen te ontslaan. In deze casus is dit wel het geval. Alleen ouderen van 57 jaar of ouder komen voor de non-activiteitsregeling in aanmerking. Het besluit biedt geen steun aan de opvatting dat de mogelijkheid bestaat dat ook deze non-activiteitsregeling niet wordt aangemerkt als RVU door het doel en de intentie die aan de regeling ten grondslag liggen. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Bron: HR 13-05-2016

Aanpassing wettelijk minimumloon per 1 juli 2016

Op 18 mei heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de nieuwe bedragen voor het minimumloon per 1 juli 2016 in de Staatscourant gepubliceerd. Deze verhoging vindt tweemaal per jaar plaats, per 1 januari en per 1 juli. Ditmaal bedraagt de verhoging 0,83%.
Het wettelijk minimumloon voor werknemers van 23 jaar en ouder bij een volledig dienstverband bedraagt per 1 juli 2016 per maand € 1.537,20. Per week wordt het wettelijk minimumloon per 1 juli € 354,75 en per dag € 70,95. Het minimumjeugdloon is van deze bedragen afgeleid volgens een staffelingspercentage variërend van 85% voor een 22-jarige tot 30% voor een 15-jarige. De minimumjeugdlonen worden dus ook per 1 juli 2016 aangepast. In een Kamerbrief kondigde minister Asscher onlangs een aanpassing van de minimumjeugdlonen aan - onder andere verlaging van de leeftijdsgrens voor het minimumloon voor volwassenen en aanpassing van de staffel - maar deze aanpassingen zullen pas in 2017 hun beslag krijgen. Een landelijk wettelijk minimum uurloon kent de wet nog niet. In de Kamerbrief schreef de minister wel dat hij de mogelijkheden van een wettelijk minimum uurloon wil onderzoeken. Nu er nog geen wettelijk minimum uurloon is, kan het minimum uurloon per sector verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in de desbetreffende sector is afgesproken voor een volledige dienstbetrekking. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 dan wel 40 uur per week. U vindt het voor uw bedrijf geldende uurloon door het minimumloon per week te delen door de normale arbeidsduur per week voor uw bedrijf. Let op: volgens het nieuwe handhavingsbeleid van de Inspectie SZW wordt bij de beoordeling of in een bedrijf het minimumloon wordt betaald niet meer uitgegaan van een werkweek van 40 uur per week, maar van de werkelijke normale wekelijkse arbeidsduur in de bedrijfstak. Bron: Stcrt 18-05-2016, nr. 24815

Betalingsonmacht voor rechtspersoon geen verschoningsgrond

Betalingsonmacht kan een verschoningsgrond zijn voor het niet betalen van griffierecht. De Hoge Raad heeft hier richtlijnen voor opgesteld. Een vennootschap die een beroep doet op betalingsonmacht vangt echter bij Hof Arnhem-Leeuwarden bot: de richtlijnen gelden alleen voor natuurlijke personen, een rechtspersoon kan hier geen beroep op doen.
Een vennootschap stelt hoger beroep in tegen een uitspraak van de rechtbank. De griffier wijst de belanghebbende op de verschuldigdheid van griffierecht. Bij aangetekende brief wordt de vennootschap in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen 28 dagen bij te schrijven. Daarbij wijst de griffier erop dat bij niet-tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht wordt niet binnen 28 dagen betaald, waarna het hof het hoger beroep niet ontvankelijk verklaart. Hiertegen tekens de bv verzet aan. Er volgt een uitnodiging voor mondelinge behandeling van de zaak, maar ter zitting van het hof verschijnt er niemand namens de vennootschap. In verzet voert de vennootschap aan dat zij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen. Tenzij redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroep in verzuim is geweest, leidt niet (tijdige) betaling van het griffierecht tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overweegt het volgende. In een arrest overweegt de Hoge Raad dat in gevallen waarin de heffing van griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, geen sprake is van verzuim. In een ander arrest geeft de Hoge Raad richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht. Deze richtlijnen zien echter uitsluitend op een geval waarbij een natuurlijk persoon een beroep doet op betalingsonmacht. De richtlijnen gelden niet voor een rechtspersoon. Een beroep op betalingsonmacht levert daarom in dit geval geen verschoningsrecht op voor het niet betalen van het griffierecht. Het hof verklaart het verzet ongegrond. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-05-2016

© lArcade 2024