Inloggen

Archief

Geen onderneming als paprikaplukker

Een uitzendondernemer die in de moeilijke crisisjaren ook aan de slag gaat als onder meer paprikaplukker verdiende daarmee een loon uit dienstbetrekking. Dat hij daarvoor en daarna, en deels tijdens die werkzaamheden, ook nog een onderneming dreef, deed daar niet aan af.
Een man voert in zijn aangiften over de jaren 2010 tot en met 2012 zijn inkomsten uit werkzaamheden in de tuinbouwsector op als winst uit onderneming. Het was vooral werkzaam geweest bij paprikakwekerijen waar hij werkzaamheden deed als het plukken, sorteren en snijden van paprika’s. In de periode daarvoor was het ook actief in de agrarische sector met een uitzendbureau (eenmanszaak) maar vanwege de economische crisis was hij nadien in de sector aan de slag gegaan als zzp’er. De Inspecteur heeft in 2013 bij de man een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van zijn aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2012en naar aanleiding daarvan geconcludeerd dat er geen sprake was van ondernemerschap. Volgens de inspecteur moesten zijn inkomsten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. De man zelf stelt dat er sprake was van winst uit onderneming. Hij voert hiervoor aan dat hij voldoende zelfstandig was ten opzichte van zijn opdrachtgevers, meerdere opdrachtgevers had, streeft naar continuïteit van zijn ‘onderneming’, € 17.000 heeft geïnvesteerd en ondernemersrisico loopt. De rechtbank stelde in deze zaak dat het aan de paprikaplukker was om aannemelijk te maken dat sprake was van ondernemerschap. Alle door de paprikaplukker aangevoerde argumenten hiertoe waren gemotiveerd door de inspecteur bestreden. Ook de stelling van de man dat het destijds beschikte over een VAR-wuo en dus ondernemer was, overtuigde de rechtbank niet: een VAR-WUO werd namelijk in beginsel zonder nader onderzoek op basis van door de aanvrager verstrekte gegevens afgegeven. De rechtbank is voorts van oordeel dat de inspecteur zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. Daarbij is allereerst in aanmerking genomen dat paprikaplukker de werkzaamheden bij de opdrachtgever persoonlijk heeft verricht en dat de opdrachtgever hem daarvoor ook heeft betaald. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de door hem verrichte werkzaamheden onder dezelfde condities zijn verricht als door bij de opdrachtgever in loondienst werkzame werknemers. De stelling dat bij de beoordeling ook het feit moet worden betrokken dat hij in het verleden met een uitzendbureau in de sector actief was en dus ondernemer was, vindt bij de rechtbank geen gehoor. Ook in hoger beroep bij Hof Den Haag is het oordeel niet anders. Het hof beoordeeld de werkzaamheden van de man aan de hand van de drie elementen van een dienstbetrekking (persoonlijke arbeid, gezagsverhouding, loon) en komt tot de conclusie was er sprake was van loon uit dienstbetrekking. Dat hij daarnaast nog een uitzendbureau exploiteerde waarmee hij in eerdere en in latere jaren winst uit onderneming heeft gegenereerd, doet hier niet aan af. Bron: Hof Den Haag 13-04-2016

Gebruikelijkloonregeling: versoepeling voor innovatieve startups

Vanaf 2017 wil het kabinet een extra investering van € 50 miljoen doen in faciliteiten voor innovatieve start- en scale-ups. Een groot deel van dit bedrag zal worden besteed aan een versoepeling van de gebruikelijkloonregeling voor dga's van innovatieve startups.
In de begeleidende brief bij het Belastingplan 2016 was al aangekondigd dat het kabinet per 2017 structureel € 50 miljoen beschikbaar wil stellen voor fiscale maatregelen ter stimulering van startups/mkb. In een Kamerbrief van 24 mei 2016 geeft minister Kamp van Economische Zaken aan hoe het kabinet dit bedrag wil gaan invullen. Het grootste deel van dit bedrag – € 27 miljoen – gaat naar een versoepeling van de gebruikelijkloonregeling voor dga’s van innovatieve startups. Ondernemingen die binnen de WBSO als starter zijn aangemerkt kunnen het fiscaal belastbare loon van hun dga stellen op het minimumloon. Een bedrijf is starter voor de WBSO als het maximaal vier jaar inhoudingsplichtig is en maximaal in twee eerdere jaren S&O-verklaringen heeft ontvangen. Dga’s van innovatieve startups kunnen dus maximaal drie jaar gebruik maken van deze regeling. Voor de onderneming is het voordeel dat zo meer geld beschikbaar is om te kunnen groeien. Ook is overleg met de fiscus over een lager gebruikelijk loon van de dga niet nodig. Deze maatregel wil het kabinet in 2017 in werking laten treden. Het restant van het budget zal worden besteed aan een co-investeringsregeling voor durfkapitaal. In zo’n regeling investeert de overheid met een private investeerder mee. Een belangrijke eis hierbij is dat de maatregel complementair moet zijn aan bestaande instrumenten. Bron: Min EZ 24-05-2016

Persoonlijker, eerlijker en transparanter

Het Nederlandse pensioenstelsel moet in de toekomst persoonlijker, eerlijker en transparanter worden. De Sociaal Economische Raad (SER) presenteerde op 20 mei 2016 het rapport 'Persoonlijke pensioenvermogens met collectieve risicodeling'. Het is de derde variant voor een moderner pensioenstelsel, waarin elke Nederlander persoonlijk pensioen gaat opbouwen, maar waarbij de risico's worden collectief gedeeld.
Het rapport is een vervolg op het advies over de toekomst van het pensioenstelsel van vorig jaar, waarin vier varianten om ons pensioenstelsel te ontwikkelen en te versterken werden onderzocht. De raad stelde toen vast dat de variant ‘persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling’ een interessante, maar nog onbekende variant kan zijn voor de toekomst. In het rapport wordt die variant verkend. De onderzochte variant behoudt de sterke punten van het huidige stelsel, zoals collectiviteit en gezamenlijk delen van risico’s. Maar dat gebeurt dan wel binnen een pensioencontract op basis van persoonlijk pensioenvermogen. In zo’n contract is het voor deelnemers transparant hoeveel pensioen zij hebben opgebouwd. Tevens is er meer mogelijkheid voor maatwerk, zonder dat de collectiviteit wordt losgelaten. De SER heeft onderzocht hoe risico’s kunnen worden gedeeld binnen een regeling op basis van persoonlijk pensioenvermogen. Volgens ondernemersorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland is het huidige pensioenstelsel nog veelal te afhankelijk van de rente, dat menig pensioenfonds dreigt uit te hollen. De werkgevers zijn over alle drie varianten (IV-A, IV-B en IV-C) positief, omdat deze een brug slaan tussen de bestaande collectieve regelingen en meer individuele regelingen. Het opbouwen van een persoonlijk pensioenvermogen is niet alleen noodzakelijk om de pensioenen 'generatieproof' te maken, maar kan ook voor meer vertrouwen in pensioenen zorgen. De pensioenopbouw wordt voor iedere deelnemer immers inzichtelijker. Maar, stellen VNO-NCW en MKB-Nederland, in alle varianten moeten de verdeelregels vooraf wel duidelijk zijn. En ook is het belangrijk dat verliezen niet kunnen worden doorgeschoven op toekomstige generaties. In een meer individueel stelsel komen deelnemers er echter niet alleen voor te staan. Ook werkgevers hechten waarde aan collectieve beleggingen, zodat risico's worden gespreid. Dat moet ervoor zorgen dat deelnemers meer in staat zijn om een beter en stabieler pensioenresultaat te behalen. VNO-NCW en MKB-Nederland benadrukken de urgentie van een gemoderniseerd pensioenstelsel. Ze bepleiten dat een modern pensioenstelsel beter aansluit op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (mensen wisselen steeds vaker van baan), eenvoudiger, transparanter en eerlijker is en stabielere premies bevat. Ook vakbond CNV verwelkomt het SER-rapport. Volgens de vakbond kan een toekomstbestendig pensioenstelsel niet zonder collectiviteit, solidariteit en de verplichtstelling. Die elementen ziet de bond in de verkenning terug. Vakbond FNV laat in een eerste reactie weten dat een eerlijker pensioenstelsel begint met meer echte banen en toekomstgerichte aanpassingen. De SER gaat de komende maanden met alle belanghebbenden over de toekomst van het pensioenstelsel om tafel. Bron: SER 20-05-2016

Wettelijk scholingsrecht OR vaak onvolledig benut

Het wettelijk scholingsrecht van de OR wordt in de praktijk vaak niet volledig benut. Dit blijkt uit de SBI Formaat MonitOR 2015-2016. 31% van de OR-leden heeft in 2015 minder scholing heeft gevolgd dan in 2014. Daarentegen verwacht bijna de helft van de OR's komend jaar meer scholing te volgen dan in 2015.
Leden van een ondernemingsraad hebben volgens de Wet op de ondernemingsraden (WOR) een zelfstandig recht op minimaal vijf scholingsdagen per jaar. Leden van door de OR formeel ingestelde commissies hebben recht op minimaal drie scholingsdagen per jaar. Wanneer u als OR-lid in één of meer commissies zit, heeft u dus recht op minimaal acht dagen voor scholing per jaar. OR-leden hebben in 2015 gemiddeld echter maar 2,6 dagen scholing gevolgd met de hele OR en/of met een OR-commissie en daarnaast nog 1,1 dag individuele scholing. Bijna de helft van de OR's vraagt vooraf toestemming aan de bestuurder om gebruik te maken van scholing. Dat op zich is opmerkelijk, omdat de OR een wettelijk recht heeft op scholing. Nog veel opmerkelijker is dat bij een derde van de OR’s het wel eens voorkomt dat de bestuurder de OR weigert om gebruik te maken van de aangevraagde scholing! Ook moeten veel OR’s steeds weer in gesprek met de bestuurder over scholing, omdat maar liefst 58% van de OR's geen vooraf vastgesteld scholingsbudget heeft. Bron: Managementonline.nl 19-05-2016

Lichte daling werkloosheid

De werkloosheid is de afgelopen drie maanden licht gedaald. Met gemiddeld duizend werklozen per maand minder kwam de werkloosheid in april uit op 572.000. Dat is 6,4% van de beroepsbevolking tegen 6,5% in januari. In april vorig jaar was dit nog 7,0%. UWV telde eind april 461.000 WW-uitkeringen.
In april 2015 was nog 7,0% van de beroepsbevolking werkloos tegen 6,4% in april van dit jaar. Alleen onder 15- tot 25-jarige mannen steeg de werkloosheid in een jaar tijd van 10,8 naar 12,0%. Deze stijging betrof scholieren en studenten die veelal een baan zoeken voor een paar uur per week. Bij jonge vrouwen nam de werkloosheid in dezelfde periode af van 11,1 naar 10,4%. Van de 12,7 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar had 65,7% – bijna 8,4 miljoen mensen (4,5 miljoen mannen, bijna 3,9 miljoen vrouwen) – in april betaald werk. De overige 4,4 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar zijn er 572.000 werkloos en 3,8 miljoen mensen zijn niet op zoek naar of niet direct beschikbaar voor werk. In deze laatste groep zijn vrouwen met 2,2 miljoen in de meerderheid. UWV verstrekte in de eerste vier maanden van dit jaar 188.000 nieuwe WW-uitkeringen, 26.000 minder (-12%) dan in dezelfde periode van 2015. Vanuit alle sectoren nam het aantal nieuwe WW-uitkeringen af, met uitzondering van het grootwinkelbedrijf. Opvallend is de sterke daling van het aantal nieuwe uitkeringen vanuit de sector zorg en welzijn (-26%). UWV telde eind april 461.000 lopende WW-uitkeringen, bijna 10.000 minder (-2%) dan in maart. Onder jongeren tot 25 jaar nam het aantal uitkeringen af met bijna 7%. Alle sectoren met uitzondering van het grootwinkelbedrijf laten in april, vergeleken met maart, een daling zien van het aantal lopende WW-uitkeringen. Bron: CBS 19-05-2016

© lArcade 2024