Inloggen

Archief

Meldingsplicht gedetacheerde werknemer later in werking

Per 18 juni treedt de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie in werking. Per die datum moet namelijk de handhavingsrichtlijn 2014/67/EU in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. De in de wet opgenomen meldingsplicht treedt echter later in werking
Een belangrijke maatregel uit de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (Stb 2016, 219) is de invoering van een meldingsplicht. Iedere dienstverlener moet zich melden zodat beter zichtbaar wordt welke partijen diensten verrichten in Nederland. De meldingsplicht geldt ook als de dienstverlener de werkzaamheden laat verrichten door zelfstandigen. Van die melding moet de dienstverrichter voorafgaand aan de werkzaamheden aan de dienstontvanger een schriftelijk of elektronisch afschrift geven. De dienstontvanger dient deze te controleren en eventuele onjuistheden te melden. Het niet of onvoldoende nakomen van deze verplichtingen door de dienstverrichter en dienstontvanger kan worden beboet. De meldingplicht en de daaraan verbonden boetes zullen op een later tijdstip in werking treden. De meldingsplicht moet worden ondersteund met een digitaal meldingssysteem. Dit systeem is echter nog in ontwikkeling. Tot die tijd is het niet mogelijk om digitaal te melden. Ook andere maatregelen die samenhangen met de meldingsplicht (de informatievoorziening aan cao-partijen en door hen opgerichte organisaties die zich met cao-naleving bezighouden) zullen later in werking treden. Tijdens de parlementaire behandeling was in een nota van wijziging aan het wetsvoorstel toegevoegd de mogelijkheid om bij cao af te wijken van de ketenregeling in geval van seizoensarbeid. Dit onderdeel van de wet, dat niet samenhangt met de implementatie van de handhavingsrichtlijn, treedt per 1 juli 2016 in werking. Bron: Stb. 17-06-2016, nr. 219

Niet alleen informatie, maar ook praten over beloning bestuurders

Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel ingediend dat grotere ondernemingen verplicht om minimaal een keer per jaar met de ondernemingsraad te overleggen over de beloningen binnen de onderneming. Doel van de wetswijziging is bevoegdheden van ondernemingsraden inzake de beloningen van bestuurders uit te breiden
Achtergrond van het wetsvoorstel is de als onevenredig ervaren stijgingen van de beloningen van bestuurders die de afgelopen laren verscheidene malen tot maatschappelijke en politieke onvrede hebben geleid. Het wetsvoorstel versterkt de positie van de ondernemingsraad in die zin dat een jaarlijks gesprek tussen de bestuurder en de ondernemingsraad over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen, inclusief die van het bestuur, verplicht wordt gesteld. In de WOR is nu opgenomen dat de ondernemer ten behoeve van de bespreking van de algemene gang van zaken ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad schriftelijke informatie verschaft over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen, waaronder ook het bestuur en de toezichthouders. Het wetsvoorstel versterkt de positie van de ondernemingsraad op dit punt door in het overlegartikel (art. 23 WOR) toe te voegen dat ondernemingen waarin in de regel ten minste 100 personen werkzaam zijn, ten minste eenmaal per jaar in de overlegvergadering de hiervoor genoemde arbeidsvoorwaardelijke regelingen aan de orde komen. In dat overleg moeten niet alleen de regelingen zelf aan de orde komen, maar ook de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen ten opzichte van het voorgaande jaar per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen. Bron: TK 2015-2016, 34 494, nrs. 2 en 3

Inhoudingen op WML: wat kan straks nog

Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit besluit worden een versoepeling op het verbod op inhoudingen op het wettelijk minimumloon uitgewerkt.
In de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is een verbod opgenomen op inhoudingen op het wettelijk minimumloon. Na kritiek op dit onderdeel van de WAS zegde de minister eerder dit jaar toe dat hij in een algemene maatregel van bestuur een uitzondering wil opnemen voor huisvestingskosten en kosten voor de zorgverzekering (dit is met name voor arbeidsmigranten van belang) en voor werknemers in de sociale werkvoorziening. Ook kondigde hij verder uitstel aan van dit onderdeel van de WAS tot 1 januari 2017. In het nu gepubliceerde ontwerpbesluit is opgenomen dat een werknemer aan de werkgever een schriftelijke volmacht kan geven om uit het uit te betalen loon betalingen in zijn naam te verrichten. Zonder deze schriftelijke volmacht is de betaling op grond van de WML beboetbaar. Het moet dan gaan om kosten voor huisvesting en zorgverzekering. Daarbij geldt een bovengrens van 25% van het voor de werknemer geldende bruto minimumloon per betalingstermijn in geval van huisvestingskosten, en per betalingstermijn ten hoogste het bedrag van de geraamde gemiddelde nominale premie in geval van de zorgverzekering. In het besluit is verder aangegeven dat vergoedingen voor reiskosten, huisvesting of voeding die een gedetacheerde werknemer (art. 1 lid 1, Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie) maakt in verband met zijn detachering, niet tot het loon behoren. Voor arbeidsbeperkte werknemers die werkzaam zijn in een beschutte werkomgeving zal de werkgever, na verleende schriftelijke volmacht, namens de werknemer uit het te betalen minimumloon betalingen kunnen doen ter zake van de huur, kosten van nutsvoorzieningen, premie zorgverzekering, lokale heffingen (o.a rioolheffing, ozb, waterschapsbelasting). Bron: Min SZW 13-06-2016

Kostenvergoeding bij bezwaar tegen afdracht

Volgens de Hoge Raad kan een kostenvergoeding ook aan de orde zijn indien een inhoudingsplichtige bezwaar maakt tegen een afdracht loonheffingen, ook al is hier geen sprake van een daadwerkelijke beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Een vof met tientallen vennoten exploiteert een koeriersdienst. De vennoten zijn als chauffeur werkzaam voor de vof. De Belastingdienst stelt een boekenonderzoek naar hun fiscale positie in. De inspecteur neemt het standpunt in dat de chauffeurs in dienstbetrekking zijn van de vof. De vof moet vanaf april 2013 aangiften loonheffingen indienen en kan bezwaar maken tegen de afdracht. De vof maakt bezwaar tegen de afdracht over april 2013 en verzoekt om integrale vergoeding voor gemaakte en nog te maken kosten in de bezwaarfase. Op 7 augustus 2013 stelt de vof de inspecteur in gebreke wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Op 20 augustus 2013 doet de inspecteur uitspraak en wijst het bezwaar toe. Het boekenonderzoek is nog niet afgerond en daarom kan de Belastingdienst geen inhoudelijk oordeel geven over de ingediende aangifte loonheffingen. De vof mag daarom geen vertrouwen aan deze toewijzing ontlenen voor de bezwaren na tijdvak april 2013. De kostenvergoeding wijst de inspecteur af. Voor Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag is in geschil of de inspecteur heeft geweigerd om uitspraak op bezwaar te doen en of de vof recht heeft op een kostenvergoeding en een dwangsom. Het hof oordeelde dat de inspecteur niet heeft geweigerd om uitspraak op bezwaar te doen door niet inhoudelijk op het bezwaar in te gaan. Doordat hij binnen twee weken na de ingebrekestelling uitspraak heeft gedaan, heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom. Ook is er geen recht op vergoeding van de kosten in de bezwaarfase. Hij heeft daarop pas recht wanneer het gaat om kosten die hij redelijkerwijs moest maken in verband met de behandeling van zijn bezwaar tegen een door de Belastingdienst genomen besluit voor zover dat wordt herroepen wegens een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. Bezwaar tegen de afdracht is geen bezwaar tegen een door de Belastingdienst genomen besluit. De Hoge Raad oordeelt dat de kostenvergoeding ook geldt in de situatie van bezwaar tegen de afdracht loonheffingen, ook al is hier geen sprake van een daadwerkelijke beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het ontbreken van een beschikking sluit niet uit dat een naderhand gebleken onjuiste voldoening of afdracht van belasting ook te wijten kan zijn geweest aan een aan de inspecteur toerekenbare onrechtmatigheid. De vof heeft zich in deze neergelegd bij de eis van de inspecteur om aangifte loonheffingen te doen. De inspecteur heeft uitspraak gedaan zonder in te gaan op de gronden van dat bezwaar. Hierdoor moet ervan worden uitgegaan dat sprake is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De door belanghebbende gemaakte kosten dienen te worden vergoed. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond. Bron: HR 10-06-2016

Wetgever moet alert blijven op hoogte box 3 heffing

De Hoge Raad heeft op 10 juni 2016 geoordeeld dat de Belastingdienst in 2011 een fictief rendement op vermogen van 4% kon rekenen in de inkomstenbelasting. Maar de wetgever moet wel alert blijven op de hoogte van de box 3-heffing. Is een rendement van 4% over een langere periode niet meer haalbaar, dan zal de wet moeten worden aangepast.
De zaak was aangespannen door een man die vond dat de rendementsheffing die hij moest betalen over zijn woning in strijd was met Europese regels. In box 3 van de inkomstenbelasting wordt sinds 2001 uitgegaan van een fictief rendement van 4%, waarover 30% belasting wordt geheven. Dat leidt per saldo tot een heffing van 1,2% van de waarde van het vermogen. De Hoge Raad ziet geen reden om de box 3-heffing voor het jaar 2011 ongeldig te verklaren. De wetgever mocht destijds uitgaan van een geschat rendement op vermogen van 4%, aldus de Hoge Raad. Maar de Hoge Raad geeft aan dat als duidelijk wordt dat een opbrengst van 4% (gerekend over een langere periode) niet meer haalbaar is, de wetgever de wet wel moet aanpassen. Een rendement van 4% kon destijds met gemak worden gehaald. Inmiddels is met name de rente op spaartegoeden veel lager dan 4% - en inmiddels zelfs lager dan de te betalen belasting van 1,2%. Advocaat-generaal Niessen heeft daarin onlangs aanleiding gevonden om een zeer kritisch advies aan de Hoge Raad te geven. Hij adviseert om de regeling van box 3 ongeldig te verklaren en de wetgever een termijn te geven waarbinnen hij die regeling moet aanpassen. Staatssecretaris Eric Wiebes laat in een reactie weten het daarmee eens te zijn. "We kunnen Nederlanders niet belasten op een rendement van 4 procent op een moment dat dat niet meer haalbaar is." Het kabinet is bezig met aanpassing van de regels. Bron: HR 10-06-2016

© lArcade 2024