Inloggen

Archief

Huishoudens brengen merendeel milieubelastingen op

Vorig jaar werd er € 24,6 miljard aan milieubelastingen en milieuheffingen door de overheid geïncasseerd. Het grootste deel hiervan (twee derde) werd opgebracht door huishoudens.
De overheid inde in 2015 iets meer dan € 20 miljard aan milieubelastingen en ruim € 4,5 miljard aan milieuheffingen. Milieubelastingen komen in de algemene middelen van de overheid en zijn vooral gekoppeld aan het bezit en gebruik van auto’s en het energieverbruik. Het betreft de volgende belastingen en accijnzen: Motorrijtuigenbelasting: 5,5 miljard Energiebelasting: 4,5 miljard Accijns op brandstof: 7,9 miljard BPM: 1,5 miljard Milieuheffingen worden opgelegd om specifieke milieudiensten te financieren. Het betreft hoofdzakelijk de volgende heffingen: afvalstoffenheffing: 1,8 miljard rioolrechten: 1,5 miljard afvalwaterheffing: 1,2 miljard. Daarnaast wordt aan diverse kleinere milieubelastingen en –heffingen ca. € 0,8 miljard geïnd. De meeste heffingen worden opgebracht door huishoudens. Hoewel producenten verantwoordelijk zijn voor 80% van de uitstoot van broeikasgassen, betalen zij nog niet de helft van de belastingen op energie. Dit betekent dat huishoudens, die nog geen vijfde bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen, meer dan de helft betalen. Dit komt mede doordat de tarieven van de energiebelasting hoger zijn voor kleinverbruikers zoals huishoudens en lager voor grootverbruikers zoals producenten. Het aandeel van de milieubelastingen en -heffingen in de totale belastingopbrengsten kwam in 2015 uit op 15,7%. Dit percentage daalt al vier jaar op rij. In 2011 bedroeg het aandeel milieubelastingen en -heffingen in de totale belastingopbrengsten nog 17,1%. De opbrengst van milieubelastingen en -heffingen nam wel jaarlijks toe, maar de totale belastingopbrengsten groeiden harder. Vergeleken met andere Europese landen is het aandeel van de milieubelastingen in Nederland hoog. In 2014 maakten de ontvangen milieubelastingen en -heffingen 9% uit van alle ontvangen belastingen inclusief sociale premies. Het gemiddelde van de 28 landen in de Europese Unie was 6,4 procent. Bron: CBS 10-08-2016

Klein deel zzp’ers met korte werkweek wil meer werken

Ruim honderdduizend zzp’ers heeft een werkweek van niet meer dan 12 uur. Toch wil slechts een klein deel hen, 30%, meer uren werken. Zzp’ers met een kleine werkweek zijn gemiddeld ouder dan zzp’ers met een werkweek van meer uren. Ook beschikt een groot deel van hen over aanvullende inkomsten, zoals een (vroeg)pensioen.
Het aantal zzp’ers met een werkweek van minder dan 12 uur is tussen 2004 en 2015 gegroeid van 76.000 naar 112.000. 60% van hen is tussen de 55 en 75 jaar (32% zelfs ouder dan 65). Bij de deeltijd zzp’ers met meer uren en de voltijd-zzp’ers ligt dat percentage aanmerkelijk lager: respectievelijk 34% en 24%. Voor alle drie de groepen geldt dat ze hoger zijn opgeleid dan gemiddeld. Van de ‘kleine’ zzp’ers heeft 43% ten minste een hbo-opleiding voltooid. Bij de overige deeltijd-zzp’ers is dit 47% en bij de voltijders 37%. Van de gehele beroepsbevolking heeft 34% minimaal hbo. Van de zzp’ers die minder dan 12 uur werken vindt de meerderheid de omschrijving werkende of werkloze niet het beste bij hen passen. Ruim een kwart ziet zichzelf als gepensioneerde en 17% omschrijft zichzelf als huisvrouw of -man. Van degenen die zich werkende (26%) of werkloze (11%) noemen geeft een meerderheid (54%) aan meer uren te willen werken. Een op de vijf kleine zzp’ers is in 2015 ook daadwerkelijk meer uren gaan werken dan in 2014. Ruim tien jaar terug was dat percentage aanmerkelijk lager: in 2004 ging slechts 10% van kleine zzp’ers meer uren werken dan in 2003. Ruim de helft van de kleine zzp’ers bleef ook in 2015 minder dan twaalf uur per week werken. Een kwart stopte als zzp’er, de helft van hen was daarna niet meer actief op de arbeidsmarkt. Kleine zzp’ers haalden in 2014 uit hun eigen onderneming een inkomen van gemiddeld € 8.900. Voor de helft van hen was het inkomen uit onderneming echter lager dan € 2.800. Deeltijd-zzp’ers met een grotere werkweek verdienden gemiddeld € 21.400, bij voltijders lag dat inkomen op gemiddeld € 38.300. Met hun overige inkomstenbronnen erbij opgeteld beschikten kleine zzp’ers echter over een persoonlijk bruto inkomen van gemiddeld € 31.100, net iets hoger dan het totale gemiddelde inkomen van zzp’ers met een werkweek van 12 tot 35 uur (gemiddeld € 29.600). Dit komt doordat kleine zzp’ers naar verhouding veel meer aanvullende inkomsten hebben dan andere zzp’ers. Meestal betreft dit een (vervroegd) pensioen. Voor 42% van de kleine zzp’ers is hun werk als zelfstandige de voornaamste inkomensbron, voor 39% is dat een pensioen. Bron: CBS 9-08-2016

Voormalig schoolgebouw nog geen woning

Met ingang van 15 juni 2011 geldt voor de verkrijging van woningen een verlaagd tarief van 2% Overdrachtsbelasting. In een recente uitspraak heeft Rechtbank Noord-Nederland aangegeven dat voor toepassing van dit verlaagde tarief er op moment van levering het onroerend goed al bestemd moet zijn voor bewoning.
Op 23 december 2014 verkoopt een gemeente een voormalig schoolgebouw voor € 58.000. Over de koopsom heeft de nieuwe eigenares 6% overdrachtsbelasting voldaan. Al in oktober had zij de sleutels en is zij begonnen met een verbouwing (o.a. vaste trap, zolderraam). Tot oktober 2014 was dit karakteristieke pand uit de dertiger jaren in gebruik was als peuterspeelzaal. Op Funda was het pand aangeboden onder vermelding ‘Bestemming wonen en werken, mits goedkeuring van de gemeente’. Bij de kenmerken stond vermeld: ‘Eengezinswoning, vrijstaande woning (bedrijfs- of dienstwoning)’. In de begin november getekende koopovereenkomst was opgenomen dat de koper bekend is met het voornemen van B&W om de bestemming van het pand te wijzigen van ‘maatschappelijk’ in ‘wonen’. Dit wordt nogmaals bevestigd in een mail van een medewerker van de gemeente aan de nieuwe eigenares. Hierin schrijft de medewerker dat gebruik voor wonen/werken strikt formeel gezien nog in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de gemeente bereid is het bestemmingsplan aan te passen. Tegen de bij de koop betaalde 6% overdrachtsbelasting gaat de nieuwe eigenares in bezwaar en beroep. Volgens de eigenares is het 2%-tarief van toepassing omdat de gemeente het pand had aangeboden als ‘voormalig schoolgebouw’ met ‘bestemming wonen en werken’. Ook was het pand geschikt voor bewoning. De inspecteur bestrijdt dit. Volgens hem was het pand ten tijde van de levering naar zijn aard niet bestemd voor bewoning omdat de bestemming nog niet was gewijzigd. Ook zou uit de foto’s op Funda blijken dat de onroerende zaak naar zijn aard niet was bestemd voor bewoning. De rechtbank overweegt dat de onroerende zaak voorafgaand aan de verkrijging door de nieuwe eigenares nooit bestemd en/of in gebruik is geweest als woning. Bovendien had de onroerende zaak ten tijde van de overdracht geen woonbestemming. Dat de gemeente voornemens was de bestemming te wijzigen doet daar niet aan af. Evenmin is relevant dat de onroerende zaak ook vóór de verbouwing geschikt was om in te wonen, nu vereist is dat de onroerende zaak naar zijn aard bestemd was om in te wonen. Uit de Memorie van toelichting bij art. 14 van de Wet BRV volgt volgens de rechtbank dat een onroerende zaak die geen woning is, maar daartoe wordt verbouwd, niet onder het 2% tarief valt. Dit betekent dat terecht 6% overdrachtsbelasting op aangifte is voldaan. Bron: Rb. Noord-Nederland 7-07-2016 (publ. 25-07-2016)

Juli 2016: minder faillissementen uitgesproken

In juli zijn er 16 faillissementen minder uitgesproken dan in de maand daarvoor. In juni was er nog sprake van een stijging. De meeste faillissementen in juli zijn net als in juni uitgesproken in de handel.
Het aantal uitgesproken faillissementen, voor zittingsdagen gecorrigeerd, piekte in mei 2013. Daarna is er sprake van een dalende trend. Augustus vorig jaar bereikte het aantal faillissementen het laagste niveau sinds oktober 2008. Vervolgens liep het aantal faillissementen zes maanden lang bijna onafgebroken op, om daarna weer drie maanden te dalen. In juni was er sprake van een toename, maar in juli daalt het aantal faillissementen weer. Het aantal voor zittingsdagen gecorrigeerde faillissementen fluctueert. Dalingen en stijgingen volgen elkaar op. Sinds mei 2013 is de trend dalend. In de eerste zeven maanden van 2016 is het aantal faillissementen bijna een vijfde lager dan in dezelfde periode van vorig jaar. Niet gecorrigeerd voor zittingsdagen zijn er 346 bedrijven en instellingen (exclusief eenmanszaken) in juli 2016 failliet verklaard. De meeste faillissementen zijn uitgesproken in de handel (64). Bij de financiële instellingen kwam het aantal faillissementen uit op 52. De handel en de financiële dienstverlening behoren tot de bedrijfstakken met de meeste bedrijven. Relatief gezien werden er in juli veel faillissementen uitgesproken in de vervoer- en opslagsector en de horeca. Bron: CBS 8-8-2016

Grote premieverschillen bij WGA-ERD verzekeringen

Er zijn enorme verschillen in de premies die verzekeringsmaatschappijen aan werkgevers vragen in hun offertes voor het verzekeren van het eigen risico bij arbeidsongeschiktheid van hun werknemers. Door een marktonderzoek te doen, kunnen werkgevers daardoor vele euro’s besparen – al snel oplopend tot meer dan een ton.
Adviesbureau Mercer vergeleek de offertes die verzekeraars aan zijn relaties hebben uitgebracht om eigenrisicodrager te worden/blijven voor de WGA. Daaruit bleek dat de verschillen tussen de duurste en de goedkoopste offerte vaak meer dan 200% bedragen. Veel verzekeraars sturen momenteel de eerste offertes voor de verzekeringspremies voor volgend jaar. Veel bedrijven laten het echter na om de markt te onderzoeken, en kiezen ervoor om gewoon te blijven zitten waar ze zitten. Uit het onderzoek blijkt dat het loont om twee of drie concurrerende offertes aan te vragen. Voor één onderneming met bijna tweehonderd werknemers bedroeg het verschil in premiestelling meer dan € 90.000. Een indicatie van de UWV-premie is ook een belangrijk onderdeel voor een onderneming om een goede beslissing te nemen. Het advies om een volledig onderzoek inclusief de premiestelling van het UWV uit te laten voeren, lijkt een open deur. Toch moeten veel bedrijven eraan herinnerd worden. Dit is schrijnend in het licht van de grote veranderingen die er op stapel staan door de samenvoeging van de WGA vast en flex. Mercer wijst erop dat werkgevers straks één WGA-verzekering moeten afsluiten voor vast of flex. Een onderzoek onder HR-managers van grote bedrijven eerder dit jaar wees uit dat toen maar liefst bijna een derde nog niet op de hoogte was van die veranderingen. Een complicerende factor is dat verzekeraars extreem streng zijn geworden in het beoordelen van de aanvragen. Enerzijds is er tijdsdruk, terwijl de ruimte voor fouten of ontbrekende gegevens minimaal is. Dat komt doordat verzekeraars voor het eerst een premie moeten afgeven voor de flex krachten en in de afgelopen jaren flinke verliezen hebben geleden doordat het risico verkeerd was ingeschat. Al met al is het volgens Mercer voor bedrijven nu een race tegen de klok – zeker voor bedrijven die hun administratie en verzuimmanagement niet goed voor elkaar hebben. Bron: Mercer 2-08-2016

© lArcade 2024