Inloggen

Archief

Maak parkeervak bij oplaadpunt vrij na laden

Nadat een elektrische auto aan een laadpaal is opgeladen, doet de bestuurder er goed aan de auto te verwijderen van het gereserveerde parkeervak. Als de auto langdurig met een volle batterij bij een laadpunt staat, kan de gemeente een sanctie opleggen.
Een parkeerambtenaar in Noordwijk merkt op dat bij een laadpaal een elektrische auto staat geparkeerd, waarvan de batterij al vol is. Praktisch twee uur later neemt de parkeerambtenaar nog eens polshoogte. Hij constateert dat de auto nog steeds op dezelfde plek staat en niet aan het opladen is. In de gemeente is het, op basis van een plaatselijke verordening, verboden om een parkeerplaats, die is gereserveerd voor opladen, langdurig bezet te houden voor andere doeleinden. De ambtenaar legt de kentekenhouder van de auto, een nv, een boete op van € 95 vanwege dit zogenoemde paalkleven. De nv tekent vervolgens beroep aan tegen deze sanctie. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden stelt voorop dat sprake is van parkeren met als doel het opladen van elektrische voertuigen als men het voertuig echt oplaadt. Is de batterij eenmaal vol? Dan vindt het parkeren dus niet meer plaats met het doel van opladen. Vervolgens gaat het hof na of een boetematiging hier gepast is. De nv stelt dat men niet mag verwachten dat een bestuurder de hele tijd bij zijn auto blijft om te zien of deze al is opgeladen. Het hof wijst die stelling van de hand. Bij het opladen heeft een bestuurder immers meestal wel een idee hoe lang dat duurt. Verder is van belang dat de auto zo’n twee uur zonder te laden heeft gestaan in een parkeervak dat is gereserveerd voor opladen. Het hof bestempelt dat als langdurig bezet houden. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de boete te matigen, laat staan te vernietigen. Het hof verklaart het beroep van de nv ongegrond. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-03-2022 (gepubl. 11-04-2022)

Internetconsultatie coronabelastingschulden

Het kabinet wil met de internetconsultatie inzicht krijgen in de mogelijke knelpunten bij de aflossing van coronabelastingschulden van het bedrijfsleven. Aanleiding is motie Mulder die op 26 januari 2022 is aangenomen in de Tweede Kamer.
In deze motie wordt de regering verzocht om te overleggen met het bedrijfsleven, zoals de horeca, kappers enzovoort, om een oplossing te vinden voor de problemen die spelen bij het aflossen van uitgestelde belastingschulden. Per 1 april 2022 moeten ondernemers, die uitstel van betaling van belastingschulden hebben gekregen in verband met de coronapandemie, nieuw opkomende betalingsverplichtingen weer tijdig voldoen. Vanaf begin april krijgen zij een brief met een overzicht van de tot en met 31 januari 2022 opgebouwde belastingschuld en de voorwaarden van de betalingsregeling. In juli volgt een brief met de definitieve hoogte van de totale coronaschuld die onder de betalingsregeling valt en het bijbehorende te betalen maandbedrag. Ook wordt het handelingsperspectief beschreven in het geval dat de ondernemer zijn schuld niet kan aflossen. Met een internetconsultatie wil het kabinet inzicht krijgen in de mogelijke knelpunten. Om met ondernemers in overleg te gaan en hen gelegenheid te geven voor hun zienswijze, is een aantal vragen geformuleerd. Via de internetconsultatie worden betrokkenen uitgenodigd om op deze vragen te reageren. Zo wil de overheid/Belastingdienst een nog beter beeld krijgen hoe ze door de coronacrisis getroffen ondernemers kan ondersteunen. Na afloop van de internetconsultatie zal eind mei een consultatieverslag op de website van de internetconsultatie worden gepubliceerd. Vervolgens zullen resultaten worden besproken in een Ronde Tafel-sessie met een representatieve afvaardiging vanuit bedrijfsleven en overheid. De consultatie staat open tot 9 mei 2022. Bron: MvF 05-04-2022, internetconsultatie: https://www.internetconsultatie.nl/coronabelastingschuld/b1

Vergrijpboete vergt overtuigend bewijs Belastingdienst

De Hoge Raad heeft bepaald dat de inspecteur pas een vergrijpboete mag opleggen als hij overtuigend aantoont dat de belastingplichtige dat vergrijp heeft begaan.
De Belastingdienst legt een bv een vergrijpboete op vanwege haar schuld aan het te weinig betalen van een aanslagbelasting. Hof Den Bosch vindt dat terecht omdat de inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de bv. De Hoge Raad verwerpt in eerste instantie daartegen gerichte klachten van de bv. Maar de Hoge Raad casseert uiteindelijk ambtshalve de hofuitspraak, omdat het hof een verkeerd uitgangspunt hanteert. Gelet op het EVRM is voor het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit onvoldoende dat de fiscus de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden aannemelijk maakt. De Belastingdienst moet die feiten en omstandigheden overtuigend aantonen (doen blijken). De Hoge Raad merkt met het oog op de verwijzingsprocedure bovendien het volgende op. In het kader van de vraag of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft het hof geoordeeld dat de bv ‘zich ervan bewust moet zijn geweest’ dat te weinig belasting zou worden geheven. Voor wat betreft ‘de vereiste aangifte’ geldt dat de woorden ‘zich ervan bewust moest zijn’ iets anders betekenen dan ‘weten’. In dat kader betekenen deze woorden dat, zelfs als de aangifteplichtige niet wist dat door inhoudelijke gebreken in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting achterwege zou blijven, hij zich daarvan in de desbetreffende omstandigheden wel bewust had moeten zijn. Dat wil hier zeggen dat hij dit had behoren te weten. Onduidelijk is of het hof deze maatstaf voor ogen heeft gehad. De Hoge Raad vernietigt dan ook de hofuitspraak met betrekking tot de boetebeschikking. Maar de vaststelling wat de aangifteplichtige omtrent de juistheid van zijn aangifte had moeten weten, is niet voldoende om te oordelen dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Voor de aanwezigheid van voorwaardelijke opzet moet vaststaan dat hij: wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat te weinig belastingheffing zou plaatsvinden, en deze kans ook nog eens bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bron: Hoge Raad 08-04-2022

Boekverlies uit korte VOF met bv is inderdaad aftrekbaar

Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigt dat iemand voor korte tijd een VOF met zijn eigen bv kan aangaan en daarbij een boekverlies op zijn woning lijdt zonder dat sprake is van fraus legis.
Op 1 januari 2009 begint een vrouw een eenmanszaak, die zij op 1 juli 2011 ruisend in een nieuwe holding inbrengt. Tien dagen later vindt de oprichting van een werkmaatschappij plaats. De holding en de werkmaatschappij vormen zowel voor de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting een fiscale eenheid (FE). Binnen de FE brengt de holding haar activiteiten onder in de werkmaatschappij. De vrouw koopt op 30 september 2011 in privé een bouwkavel. Zij geeft dit kavel in haar aangifte IB/PVV op als een eigen woning in aanbouw. De bouw van de woning begint overigens rond april 2013. Medio mei van dat jaar richt de vrouw een VOF op, waarbij zij en de werkmaatschappij de vennoten zijn. De vrouw brengt haar arbeid in, terwijl de woning in aanbouw buitenvennootschappelijk vermogen is. De aankoop- en bouwkosten van de grond en woning bedragen in totaal € 639.028 en zijn geactiveerd. De vrouw verkoopt haar aandeel in de VOF in december 2014 aan de holding. De opheffing van de VOF vindt plaats op 31 december 2014. De vrouw verbindt daar de volgende gevolgen aan. De woning in aanbouw gaat van de ondernemingssfeer over naar de privésfeer. Volgens de vrouw lijdt zij daarbij een aftrekbaar boekverlies van € 262.028 dat is ontstaan door de waardedruk bewoond. Zij geeft dit boekverlies ook op in haar aangifte IB/PVV. De Belastingdienst weigert deze aftrek. Wanneer de vrouw in beroep gaat, stelt Rechtbank Noord-Nederland haar in het gelijk. Maar de Belastingdienst laat het daarbij niet zitten en gaat in hoger beroep. Het hof stelt ten eerste vast dat de woning voor de vrouw een bron van inkomen is geweest. De VOF tussen de vrouw en de werkmaatschappij heeft een reëel karakter gehad. Zelfs als de vrouw zou weten dat de woning in bewoonde staat binnen afzienbare tijd met boekverlies zal overgaan naar haar privévermogen, blijft de VOF het karakter van bron behouden. Bij het bepalen van de objectieve voordeelsverwachting moet volgens het hof de fiscale afwaardering buiten beschouwing blijven. Verder bevestigt het hof dat de woning keuzevermogen vormt. De woning is namelijk niet splitsbaar en het zakelijk gebruik is meer dan 10%. De vrouw heeft de woning daarom tot haar ondernemingsvermogen mogen rekenen. Daarna gaat het hof in op de vraag of sprake is van fraus legis. De fiscus beweert dat de vrouw bewust voor korte tijd haar onderneming korte tijd als IB-onderneming heeft gedreven om vervolgens door te staken een boekverlies te creëren. Daarin valt inderdaad een fiscaal motief, aldus het hof. Toch is geen sprake van fraus legis, aangezien de sfeerovergang niet in strijd is met het doel en strekking van de wet. Bovendien maakt de inspecteur niet aannemelijk dat al van tevoren bekend is geweest dat de VOF maar een korte bestaansperiode zou kennen. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-03-2022 (gepubl. 01-04-2022)

Door bv aan derden verhuurd pand geen tbs-inkomen

Is een dga eigenaar van een pand? Maar staat zijn bv op de huurnota’s als verhuurder? Dan is de bv te beschouwen als een soort bemiddelaar. Het pand behoort voor de dga tot zijn box 3-inkomen en is geen tbs-inkomen.
In 2009 koopt een dga een kantoorpand van zijn bv voor € 2 miljoen. De koopsom wordt omgezet in een geldlening. Het kantoorpand wordt verhuurd aan derden. Op de huurnota’s staat de bv als verhuurder vermeld. De dga heeft ook een schuld in rekening-courant aan zijn bv van € 5,5 miljoen. In 2017 heeft de dga na verkoop van privébezittingen ongeveer € 2,5 miljoen afgelost. De schuldpositie is daardoor teruggelopen tot circa € 3,5 miljoen. De dga heeft in zijn aangiften IB het pand eerst in box 3 aan. In de aangiften 2013 en 2014 geeft de dga het pand als tbs-inkomen aan. De Belastingdienst legt navorderingsaanslagen op vanwege verkapte winstuitdelingen en corrigeert het tbs-inkomen. De Belastingdienst meent dat het pand in box 3 thuishoort. Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of het pand in box 3 thuishoort of niet. Ook zijn de navorderingsaanslagen vanwege verkapte winstuitdelingen in geschil. De inspecteur krijgt van de rechtbank gelijk. Het kantoorpand moet de dga in box 3 aangeven. Uit niets blijkt dat er sprake is van verhuur van de dga aan zijn bv. De bv treedt op als een soort bemiddelaar. De rechtbank oordeelt dat schuldtoename in de jaren 2011 en 2013 winstuitdelingen zijn. Het inkomen van de dga is te laag om de schulden af te kunnen lossen. De dga en de vennootschap moeten zich ook van deze vermogensverschuiving bewust zijn geweest. De inspecteur stelt voor 2014 ten onrechte dat de gehele schuld van de dga aan zijn bv van € 5,6 miljoen een uitdeling is. Omdat de inspecteur geen subsidiair standpunt heeft ingekomen, komt de gehele correctie van € 5,6 miljoen te vervallen. De inspecteur kan wel een beroep doen op interne compensatie. De pensioenvoorziening in eigen beheer wordt tot het loon uit vroegere arbeid gerekend. De pensioenvoorziening in eigen beheer is feitelijk voorwerp van zekerheid geworden door de enorme schulden van de dga aan zijn bv. En dat heeft afkoop van het pensioen tot gevolg. Bron: Rb. Gelderland 08-02-2022 (gepubl. 30-03-2022)

© lArcade 2024