Inloggen

Archief

Vaker recht op compensatie transitievergoeding

De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak bepaald dat werkgevers ook recht hebben op compensatie van een betaalde transitievergoeding als de verplichte termijn van loondoorbetaling bij ziekte vóór 1 juli 2015 is verstreken terwijl het dienstverband na 1 juli 2015 wordt beëindigd.


Een werknemer die wordt ontslagen of waarvan het contract niet wordt verlengd heeft recht op een transitievergoeding. In sommige situaties kan de werkgever compensatie krijgen voor de betaalde vergoeding. Dit geldt bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid of bedrijfsbeëindiging. Bij langdurige arbeidsongeschiktheid kan de werkgever met terugwerkende kracht compensatie aanvragen voor dienstverbanden die zijn geëindigd op of na 1 juli 2015.
Werknemers hadden recht op een transitievergoeding als de verplichte termijn van loondoorbetaling bij ziekte (twee jaar of 104 weken) vóór 1 juli 2015 was verstreken en het dienstverband op of na 1 juli 2015 was beëindigd. Werkgevers die een transitievergoeding hadden betaald, kregen in deze situatie echter geen compensatie voor de vergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 juni 2022 bepaald dat werkgevers recht hebben op compensatie van de transitievergoeding als de verplichte termijn van loondoorbetaling bij ziekte vóór 1 juli 2015 is verstreken. Het ging in deze zaak om compensatie voor beëindiging van een slapend dienstverband. De werknemer is op 8 april 2013 wegens ziekte uitgevallen. Tot 7 april 2015 bestond voor de werkgever een loondoorbetalingsverplichting. In 2018 wordt de dienstbetrekking beëindigd en krijgt de werknemer een transitievergoeding. De werkgever verzoekt het UWV om compensatie van de betaalde transitievergoeding. Hoewel de werkgever aan de voorwaarden voor compensatie voldoet, stelt het UWV de vergoeding op nihil omdat de loondoorbetalingsverplichting eindigt voor ingang van de wet waarin recht bestaat op een transitievergoeding (1 juli 2015). Volgens de Centrale Raad van Beroep volgt uit het feit dat voor 1 juli 2015 nog geen sprake was van verschuldigdheid van een transitievergoeding echter niet dat de compensatie reeds om die reden op € 0 dient te worden vastgesteld. Uit de regeling en de parlementaire geschiedenis blijkt dat uitdrukkelijk wordt aangesloten bij de beëindiging dan wel niet voorzetting van het dienstverband op of na 1 juli 2015 en niet bij het einde van de tweejaarstermijn van het opzegverbod wegens ziekte. Verder wordt benadrukt dat het doel van de compensatieregeling is om werkgevers te stimuleren ‘slapende dienstverbanden’ te beëindigen door cumulatie van kosten voor de werkgever te compenseren. De uitleg door UWV is dan ook niet juist en moet een nieuwe beslissing nemen.
Op dit moment onderzoekt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gevolgen van de uitspraak. Heeft men naar aanleiding van deze uitspraak al (opnieuw) een aanvraag ingediend? Dan kan UWV mogelijk niet voldoen aan de genoemde beslistermijn in de ontvangstbevestiging. UWV neem de aanvraag in behandeling zodra duidelijk is hoe deze moet worden afgehandeld.

Bron: UWV.nl 27-07-2022; CRvB 01-06-2022

Te verwachten wijzigingen voor ondernemers op Prinsjesdag

Staatssecretaris Van Rij heeft onder andere in de voorjaarsnota en in een brief aan de Tweede Kamer begin juni aangegeven welke maatregelen hij in het pakket Belastingplan 2023 wil opnemen. De verwachting is dat de volgende wijzigingen voor ondernemers op Prinsjesdag worden voorgesteld.


Afschaffing fiscale oudedagsreserveHet kabinet wil de FOR afschaffen. Dat zal gebeuren door per 1 januari 2023 de fiscaal gefacilieerde opbouw van de FOR te stoppen. Een ondernemers zal de FOR die hij vóór die datum heeft opgebouwd nog wel kunnen afwikkelen.

Afbouw zelfstandigenaftrekHet is de bedoeling dat met ingang van 2023 de zelfstandigenaftrek in zes stappen van € 650 wordt afgebouwd. Daarna vindt nog een verdere afbouw plaats in twee stappen van € 605 naar uiteindelijk € 1.200 in 2030.

Afschaffing middelingsregelingHet kabinet wil per 1 januari 2023 de middelingsregeling afschaffen. Het laatste tijdvak waarover men kan middelen zal dus bestaan uit de jaren 2022, 2023 en 2024.

Invoering progressief tarief in boxDe inkomsten uit aanmerkelijk belang (ab) worden per 2024 belast tegen een progressief tarief. Het inkomen uit ab tot en met € 67.000 zal onder een tarief van 26% vallen. Het meerdere valt onder een tarief van 29,5%.

Afbouw van algemene heffingskorting bij hoog verzamelinkomenDe huidige algemene heffingskorting bedraagt € 2.888 minus 6,007% van het inkomen uit werk en woning voor zover dat meer bedraagt dan € 21.317. De algemene heffingskorting is echter nooit negatief. Het Belastingplan 2023 bevat een maatregel om de algemene heffingskorting afhankelijk te maken van het verzamelinkomen. Dat betekent dat de inkomens uit box 2 en box 3 ook gaan meetellen.

Stapsgewijze afschaffing inkomensafhankelijke combinatiekortingOnder voorwaarden kan een IB-ondernemer recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). In het coalitieakkoord is de afschaffing van de IACK per 1 januari 2025 aangekondigd. Maar deze afschaffing zal stapsgewijs plaatsvinden. Bovendien blijven ouders met kinderen die zijn geboren vóór 2025 hun recht op de IACK houden.

Verkleining eerste schijf vennootschapsbelastingNu is het tarief van de vennootschapsbelasting 15% voor de eerste € 395.000 aan fiscale winst en 25,8% over de rest. De wetgever wil deze eerste schijf per 1 januari 2023 terugbrengen tot € 200.000.

Lachgas onder normaal tarief Op 1 juni 2021 oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat de levering van patronen met lachgas, die waren gebruikt in slagroomspuitbussen, onder het verlaagde btw-tarief vielen. Omdat lachgas in de praktijk ook wordt gebruikt als recreatief roesmiddel, wil het kabinet dat de levering van lachgas altijd is belast tegen het normale tarief. Het Belastingplan 2023 zal daartoe een maatregel bevatten.

Btw-nultarief voor zonnepanelen op woningenEU-lidstaten mogen een btw-nultarief gaan toepassen op de levering en installatie van zonnepanelen op onder meer woningen. Het kabinet wil deze mogelijkheid graag benutten. Dankzij een btw-nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen op woningen. Particuliere zonnepaneelhouders hebben daardoor geen belang meer bij het terugvragen van de btw over deze zonnepanelen. Vaak hoeven zij zich dan ook niet meer aan te melden voor de kleineondernemersregeling. In de meeste gevallen zullen zonnepanelen daardoor op woningen zijn te installeren zonder btw-druk en -verplichtingen.

Bron: MvF 03-06-2022 en 20-05-2022

Verstrek informatie over ploffer of betaal dwangsom

Een btw-ondernemer moet nogal wat informatie verstrekken tijdens een onderzoek door de Belastingdienst naar carrouselfraude. Als de ondernemer niet meewerkt, kan de fiscus de voorzieningenrechter vragen om die ondernemer een last onder dwangsom op te leggen.


Een bv handelt in elektronische apparatuur. Zij levert een groot deel van deze apparatuur aan afnemers in andere EU-lidstaten. Op 19 februari 2021 brengt de Belastingdienst een bedrijfsbezoek aan de bv omdat in die markt (carrousel)fraude geregeld voorkomt. De dga van de bv krijgt een waarschuwingsbrief die hem oproept alle nieuwe leveranciers en afnemers voorafgaand aan de eerste transactie te melden aan de fiscus. De bv heeft in 2019 en 2020 ook al soortgelijke brieven ontvangen. Later in het jaar hoort de Belastingdienst van verschillende buitenlandse belastingautoriteiten dat de bv over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 voor miljoenen heeft geleverd aan ploffers, waaronder een Spaanse rechtspersoon. Daarom besluit de inspecteur in een boekenonderzoek de aangiftes omzetbelasting over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 te controleren.
De medewerkers van de Belastingdienst vragen de dga van de bv en de dga van een handelsagent van de bv om inzage in gegevens op de laptop en mobiele telefoons die zij bij zich hebben. Daarnaast wil de inspecteur dat de bv alle transactiegegevens van negen afnemers, alle correspondentie en andere informatie rond die transacties digitaal levert. Eerst krijgt de bv tot 10 december 2021 de tijd om deze informatie te leveren, maar op verzoek wordt deze termijn verlengd. Wanneer de bv blijft weigeren om de gevraagde informatie te verstrekken, begint de fiscus een procedure bij de voorzieningenrechter. De inspecteur wil dat de civiele rechter de bv, haar handelsagent en hun dga’s (de gedaagden) veroordeelt tot het leveren van de eerder gevraagde informatie. Daarnaast verzoekt hij de rechter om de gedaagden een last onder dwangsom op te leggen.
Rechtbank Midden-Nederland willigt het verzoek van de Belastingdienst in. De rechtbank meent dat hier sprake is van een spoedeisend belang. De inspecteur moet namelijk het onderzoek voortvarend afwikkelen, maar kan dat alleen als hij tijdig de gevraagde informatie ontvangt. Verder nemen de mogelijkheden om te controleren af naarmate meer tijd verstrijkt. De rechtbank verwacht ook dat de bodemprocedure in het voordeel van de fiscus zal uitpakken. De plicht om de fiscus van informatie te zien gaat immers ver. De privacywetgeving is volgens de rechtbank hier geen belemmering bij het opvragen van de informatie. De gedaagden moeten dan ook de informatie alsnog overleggen. Zij verbeuren een dwangsom van € 5.000 voor iedere overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. De rechtbank stelt daarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 200.000 per gedaagde.

Bron: Rb. Midden-Nederland 28-07-2022 (gepubl. 09-08-2022)

Verstrek informatie over ploffer of betaal dwangsom

Een btw-ondernemer moet nogal wat informatie verstrekken tijdens een onderzoek door de Belastingdienst naar carrouselfraude. Als de ondernemer niet meewerkt, kan de fiscus de voorzieningenrechter vragen om die ondernemer een last onder dwangsom op te leggen.


Een bv handelt in elektronische apparatuur. Zij levert een groot deel van deze apparatuur aan afnemers in andere EU-lidstaten. Op 19 februari 2021 brengt de Belastingdienst een bedrijfsbezoek aan de bv omdat in die markt (carrousel)fraude geregeld voorkomt. De dga van de bv krijgt een waarschuwingsbrief die hem oproept alle nieuwe leveranciers en afnemers voorafgaand aan de eerste transactie te melden aan de fiscus. De bv heeft in 2019 en 2020 ook al soortgelijke brieven ontvangen. Later in het jaar hoort de Belastingdienst van verschillende buitenlandse belastingautoriteiten dat de bv over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 voor miljoenen heeft geleverd aan ploffers, waaronder een Spaanse rechtspersoon. Daarom besluit de inspecteur in een boekenonderzoek de aangiftes omzetbelasting over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 te controleren.
De medewerkers van de Belastingdienst vragen de dga van de bv en de dga van een handelsagent van de bv om inzage in gegevens op de laptop en mobiele telefoons die zij bij zich hebben. Daarnaast wil de inspecteur dat de bv alle transactiegegevens van negen afnemers, alle correspondentie en andere informatie rond die transacties digitaal levert. Eerst krijgt de bv tot 10 december 2021 de tijd om deze informatie te leveren, maar op verzoek wordt deze termijn verlengd. Wanneer de bv blijft weigeren om de gevraagde informatie te verstrekken, begint de fiscus een procedure bij de voorzieningenrechter. De inspecteur wil dat de civiele rechter de bv, haar handelsagent en hun dga’s (de gedaagden) veroordeelt tot het leveren van de eerder gevraagde informatie. Daarnaast verzoekt hij de rechter om de gedaagden een last onder dwangsom op te leggen.
Rechtbank Midden-Nederland willigt het verzoek van de Belastingdienst in. De rechtbank meent dat hier sprake is van een spoedeisend belang. De inspecteur moet namelijk het onderzoek voortvarend afwikkelen, maar kan dat alleen als hij tijdig de gevraagde informatie ontvangt. Verder nemen de mogelijkheden om te controleren af naarmate meer tijd verstrijkt. De rechtbank verwacht ook dat de bodemprocedure in het voordeel van de fiscus zal uitpakken. De plicht om de fiscus van informatie te zien gaat immers ver. De privacywetgeving is volgens de rechtbank hier geen belemmering bij het opvragen van de informatie. De gedaagden moeten dan ook de informatie alsnog overleggen. Zij verbeuren een dwangsom van € 5.000 voor iedere overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. De rechtbank stelt daarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 200.000 per gedaagde.

Bron: Rb. Midden-Nederland 28-07-2022 (gepubl. 09-08-2022)

Mogelijke onterving stiefkinderen rechtvaardigt geen dwaling

Twee partners met ieder kinderen uit een eerder huwelijk benoemen elkaars kinderen als mede-erfgenamen. Na het overlijden van de ene partner onterft de overgebleven partner zijn stiefkinderen. In beginsel kunnen die stiefkinderen dan niet vorderen dat de nalatenschap van hun eigen ouder alleen aan henzelf toekomt.


Een echtpaar trouwt in gemeenschap van goederen. Zij krijgen drie dochters. De vader verdeelt zijn nalatenschap in zijn testament volgens de toenmalige ouderlijke boedelverdeling. Na zijn overlijden krijgen zijn dochters onderbedelingsvorderingen op hun moeder waarover zij rente moet vergoeden. De moeder gaat in 2020 een geregistreerd partnerschap aan met een man die uit een eerder huwelijk twee kinderen heeft. De geregistreerde partners nemen in hun testamenten naast hun eigen kinderen de stiefkinderen op als erfgenamen. Wanneer de vrouw overlijdt, aanvaardt haar partner de nalatenschap zuiver, evenals zijn positie als executeur. De man en zijn stiefdochters voeren vervolgens onderling overleg. Zij stellen uiteindelijk de geldvorderingen van de stiefdochters uit de nalatenschap van hun vader op de nalatenschap van hun moeder vast op € 17.500 per kind.
Door een vergissing van de notaris komen de stiefdochters te weten dat op 19 juli 2021 aan hun stiefvader een brief is gestuurd met onder andere een ontwerp testament. In dat ontwerp testament worden de eerdere uiterste wilsbeschikkingen van de man herroepen. Alleen zijn eigen zoon en dochter zullen dan nog zijn erfgenamen zijn. De stiefdochters starten daarop een civiele procedure. Zij vorderen onder andere een wijziging van de rechtsgevolgen van het testament van hun moeder. Door deze wijziging moeten hun stiefbroer en stiefzus geen rechten meer kunnen ontlenen aan het testament van de vrouw. De stiefdochters van de man beweren dat hun moeder haar stiefkinderen niet tot erfgenaam had benoemd als zij had geweten dat haar partner haar kinderen zou onterven.
Maar Rechtbank Gelderland wijst deze vordering af. Om te beginnen ontkent de man zijn testament te hebben gewijzigd of daartoe een voornemen te hebben. De situatie die de stiefdochters vrezen, doet zich dus niet voor. Maar los daarvan is de vordering niet vatbaar voor toewijzing. Men kan een uiterste wilsbeschikking alleen met een beroep op dwaling vernietigen als deze is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Bovendien zou de erflater deze beschikking nooit hebben gemaakt als hij zich bewust was van de onjuistheid van de veronderstelling. Deze veronderstelling moet daarnaast zijn opgenomen in de uiterste wilsbeschikking. Maar de vrouw heeft in haar testament niet gesteld dat zij ervan uitging dat haar partner zijn testament niet zou aanpassen. Evenmin heeft zij in haar testament aangegeven dat zij haar stiefkinderen heeft aangewezen als erfgenamen bij wijze van tegenprestatie voor het aanwijzen als erfgenamen van haar kinderen door de man.

Bron: Rb. Gelderland 06-07-2022 (gepubl. 27-07-2022)

© lArcade 2024