Inloggen

Archief

Risico van celstraf verhoogt immateriële schadevergoeding

Soms kan de uitkomst van een fiscale beroepsprocedure de hoogte van een straf in een strafprocedure beïnvloeden. In dat geval heeft de belanghebbende recht op een hogere schadevergoeding dan normaal bij een overschrijding van de redelijke termijn.



Een man wordt ervan verdacht valse koerslijsten te hebben gebruikt bij het indienen van BPM-aangiftes vanwege de inschrijving van 73 auto’s. Daardoor raakt hij verwikkeld in een fiscale procedure tegen een naheffingsaanslag BPM en in een strafrechtzaak. De man dient een bezwaarschrift in tegen de naheffingsaanslag. Daarop verlaagt de inspecteur de aanslag van € 141.385 tot een bedrag van € 75.933. In de beroepsprocedure ziet Rechtbank Noord-Nederland voldoende reden om de naheffingsaanslag verder te verlagen. Daardoor komt de aanslag uiteindelijk te staan op € 66.802. Vervolgens is de vraag hoe hoog de proceskostenvergoedingen zijn in verband met het bezwaar en beroep.
De rechtbank constateert dat de gemachtigde van de man in verband met de 73 auto’s veel werkzaamheden heeft moeten verrichten bij het verlenen van rechtsbijstand. Het gebruik van de normale, forfaitaire methode levert dan een te lage vergoeding op. De rechtbank stelt daarom zelf het bedrag als vergoeding voor de kosten van bezwaar op € 2.500. Aangezien de inspecteur al een kostenvergoeding van € 795 heeft toegekend, moet hij nog € 1.705 bijbetalen.
Voor wat betreft de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase zijn de partijen het erover eens dat de wegingsfactor ‘zeer zwaar’ hier van toepassing is. Zij zijn het ook eens over de proceshandelingen en stellen het aantal punten op drie. De proceskostenvergoeding met betrekking tot de beroepsprocedure bedraagt daardoor drie punten x wegingsfactor 2 x tarief van € 759 = € 4.554.
Verder vordert de man een immateriële schadevergoeding van € 15.000 vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de normale regels zou hij recht hebben op een vergoeding van € 2.000. De man claimt echter bijzonder te hebben geleden onder de trage bezwaar- en beroepsprocedure. Zou hij namelijk geen succes hebben gehad in de bezwaarprocedure, dan had de strafrechter hem negen tot twaalf maanden gevangenisstraf kunnen opleggen. Bij het opleggen van straffen voor fiscale fraude kijkt de rechter immers naar het benadelingsbedrag. Bij een benadelingsbedrag van € 70.000 tot en met € 125.000 ligt een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden op de loer. De rechtbank heeft wel enig begrip voor de argumenten van de man. Het geclaimde bedrag van € 15.000 vindt de rechter veel te hoog, maar een immateriële schadevergoeding van € 3.000 is wel op zijn plaats.

Bron: Rb. Noord-Nederland 01-07-2022 (gepubl. 26-07-2022)

Belastingdienst kan bezwijken onder lichte bewijslast

Een weigering om informatie te verschaffen over buitenlandse banktegoeden kan leiden tot omkering van de bewijslast. Maar een lichte bewijslast voor de Belastingdienst is nog altijd een bewijslast. Dat een lichte bewijslast soms te zwaar is voor de fiscus, blijkt uit een recente zaak voor Rechtbank Noord-Nederland.


Wanneer de inspecteur vermoedt dat een Nederlandse man minstens twee bankrekeningen in Italië aanhoudt, vraagt hij die man om daarover nadere inlichtingen te geven. In plaats van inlichtingen, krijgt de Belastingdienst een tegenvraag. De man meent namelijk dat de Belastingdienst beschikt over de relevante gegevens van alle binnen- en buitenlandse rekeningen van burgers en ondernemingen. De man verlangt daarom dat de fiscus hem volledig informeert met betrekking tot de relevante digitale data voor het gebruik in de aangifte. De inspecteur werpt tegen dat de man de meeste informatie over zijn Italiaanse tegoeden heeft. De fiscus besluit de man een navorderingsaanslag IB 2008 op te leggen ter behoud van rechten. Daarop begint de man een bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank vindt dat gezien de omstandigheden van de zaak voor de fiscus slechts een lichte bewijslast geldt.
Maar de inspecteur faalt in het leveren van voldoende bewijs. Hij maakt wel aannemelijk dat de man in 2008 twee Italiaanse bankrekeningen heeft aangehouden. Per 31 december 2008 bedragen de saldi van deze tegoeden in totaal echter slechts € 7.316,01. Daarmee blijft het box 3-vermogen van de man ruim onder het heffingvrij vermogen. Vervolgens wijst de Belastingdienst er nog op dat iemand op 3 april 2014 vanaf een Luxemburgse bankrekening € 204.178,44 heeft overgemaakt naar de Italiaanse rekening van de man. Maar daarmee is nog niet bewezen dat de man al in 2008 gerechtigd is geweest tot dit overgeboekte bedrag. Daarom mag de Belastingdienst niet navorderen, zo oordeelt de rechtbank.

Bron: Rb. Noord-Nederland 30-06-2022 (gepubl. 27-07-2022)

© lArcade 2024