Inloggen

Archief

Achteraf opgestelde, maar volledige urenstaat voldoet

De Belastingdienst accepteert een (geruime tijd) achteraf opgestelde urenstaat vaak
niet als bewijs voor het voldoen aan het urencriterium. Rechtbank Noord-Holland oordeelt
dat een achteraf opgestelde urenstaat wel voldoet mits zij maar gedetailleerd is.

Een vrouw die schoonheidsbehandelingen geeft en producten verkoopt, wil over het jaar
2017 de zelfstandigenaftrek en startersaftrek toepassen. De inspecteur is echter niet
ervan overtuigd dat de onderneemster voldoet aan het vereiste urencriterium. Hij vindt
onder meer de urenstaat die de vrouw heeft overlegd, te globaal en onvoldoende gespecificeerd.
Maar de rechtbank stelt dat de onderneemster niet alle afzonderlijke uren volledig
hoeft te doen blijken. Zij hoeft evenmin voor alle afzonderlijke uren naast de vermelding
in de urenstaat aanvullend bewijs over te leggen. De rechtbank meent dat de werkzaamheden
die in de urenstaat zijn vermeld, voldoende specifiek zijn. Dat de urenstaat achteraf
is opgemaakt, doet op zich afbreuk aan de bewijskracht. Maar dat wordt voldoende gecompenseerd
door de gedetailleerdheid van de urenstaat en de steun die is geleverd met de overige
overlegde stukken. Daarom oordeelt de rechtbank dat de vrouw recht heeft op de zelfstandigenaftrek
en startersaftrek.

Bron: Rb. Noord-Holland 25-05-2023 (gepubl. 31-05-2023)

Fiscus moet voor aanmaning gebruikte bezorger specificeren

Als de ontvanger een postvervoerbedrijf inschakelt om een aanmaning te versturen,
moet hij dit bedrijf specifiek kunnen benoemen.

Op 6 september 2019 stuurt de ontvanger van de belastingen per post een dwangbevel
naar een man die in Slowakije woont. Dit dwangbevel betreft een belastingaanslag en
een boetebeschikking. In het dwangbevel heeft de ontvanger € 154 aan betekeniskosten
in rekening gebracht. De Slowaakse man dient op 23 september 2019 per brief een bezwaarschrift
in tegen de betekeningskosten. Op 25 november 2019 stelt hij de Belastingdienst in
gebreke vanwege het niet tijdig beslissen op dit bezwaarschrift. De fiscus ontvangt
deze brief op 3 december 2019. De ontvanger verklaart het bezwaarschrift vervolgens
op 12 december 2019 ongegrond. Maar de man begint op 27 december 2019 een beroepsprocedure
vanwege het niet tijdig beslissen van de Belastingdienst. De ontvanger stuurt de man
op 27 januari 2020 per aangetekende post een kopie van de uitspraak op bezwaar. Daarop
gaat de man op 9 maart 2020 in beroep tegen deze uitspraak op zijn bezwaarschrift.

Niet prematuur, maar niet-ontvankelijk Uiteindelijk belandt het geschil tussen de man en de ontvanger voor de Hoge Raad.
De Hoge Raad bevestigt dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk
is. De man heeft namelijk in ieder geval op 5 februari 2020 de uitspraak op bezwaar
ontvangen. Overigens heeft de man de ontvanger niet prematuur in gebreke gesteld.
Voor de vraag of een bezwaarschrift prematuur is, is namelijk niet de datum van verzending
maar de datum van ontvangst relevant.

Wie van de twee postvervoerders? Verder stelt de ontvanger in deze procedure dat hij de man op 18 mei 2018 al een eerdere
aanmaning heeft gestuurd. De man betwist echter deze verzending. Daardoor moet de
ontvanger die verzending aannemelijk maken. Daartoe moet hij onder andere aannemelijk
maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden. Maar
het verzendrapport maakt melding van twee postvervoerbedrijven, zonder te specificeren
aan welk van deze postbedrijven de aanmaning is aangeboden. Het gevolg is dat de ontvanger
niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eerdere aanmaning correct is bekendgemaakt aan
de man. Daarom vernietigt de Hoge Raad de betekeniskosten. Hof Arnhem-Leeuwarden moet
onderzoeken of de ontvanger de man een dwangsom moet betalen vanwege het niet-tijdig
beslissen.

Bron: Hoge Raad 26-05-2023

© lArcade 2024