Inloggen

Archief

Verdeling eigen woning te herzien bij iedere navordering

Ook al ziet een navorderingsaanslag niet op de inkomsten uit eigen woning, toch betekent
zo’n aanslag dat fiscale partners hun verdeling van die inkomsten mogen herzien.

Twee echtgenoten hebben samen een eigen woning. Bovendien drijft de vrouw samen met
haar zus een onderneming. Het betreft een maatschap die onder andere groente-, wortel-
en knolgewassen teelt. De vrouw geeft in haar aangiftes inkomstenbelasting over 2014
en 2015 haar aandeel in de maatschap niet op. Haar echtgenoot krijgt het negatieve
saldo aan inkomen uit eigen woning toebedeeld. Naderhand laat de vrouw de Belastingdienst
weten per abuis haar winstaandeel in twee aangiftes niet te hebben opgegeven. Ook
vraagt zij samen met haar echtgenoot om een andere verdeling van het negatieve inkomen
uit eigen woning. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen wijst de inspecteur
echter het verzoek om een andere verdeling af. Hij stelt dat voor wat betreft de verdeling
van de eigen woning de aanslagen onherroepelijk vaststaan. De vrouw begint daarop
een beroepsprocedure.

Navorderingsaanslag mag op ander inkomen zien Hof Den Haag haalt uit de wettekst dat fiscale partners hun gekozen verdeling van
gemeenschappelijke inkomsten mogen wijzigen zolang de navorderingsaanslag nog niet
onherroepelijk vaststaat. Daarbij maakt het volgens het hof niet uit of de navorderingsaanslag
betrekking heeft op gemeenschappelijke inkomsten of niet. In dit geval is de navorderingaanslag
opgelegd in verband met de verhoging van de winst uit onderneming. Maar deze omstandigheid
sluit dus niet uit dat de echtgenoten de verdeling van het inkomen uit eigen woning
wijzigen.

Bron: gerechtshof Den Haag 7 juni 2023.

Meer zzp’ers treffen voorzieningen tegen arbeidsongeschiktheid

Zelfstandig ondernemers lijken iets meer rekening te houden met het risico dat zij
arbeidsongeschikt raken. Volgens het CBS en TNO had 65% van alle zzp’ers aan het begin
van dit jaar een financiële voorziening getroffen, een lichte stijging ten opzichte
van 2021.

Dit blijkt uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid, een tweejaarlijks onderzoek van het
CBS en TNO waar 6.800 zzp’ers aan meededen.

Twee derde van de zelfstandig ondernemers (67%) geeft in 2023 aan een of meerdere
voorzieningen te hebben getroffen voor het geval zij arbeidsongeschikt zouden raken.
Het aandeel dat zich voor dit inkomensrisico indekt is hiermee sinds 2019 (60%) en
2021 (64%) verder toegenomen

Van de zelfstandig ondernemers met personeel (zmp’ers) heeft 75% een of meerdere voorzieningen
getroffen, onder zelfstandig ondernemers zonder personeel (zzp’ers) is dat 65%. Onder
mannen (69%) is het aandeel dat voorzieningen heeft getroffen hoger dan onder vrouwen
(62%). Ondernemers die 55 jaar of ouder zijn (62%) hebben minder vaak voorzieningen
getroffen voor arbeidsongeschiktheid dan ondernemers tussen de 15 en 45 jaar (68%)
en 45 tot 55 jaar (71%). Naar sector is het percentage ondernemers met voorzieningen
voor arbeidsongeschiktheid relatief hoog in de bouw (77%) en de zorg (76%) en lager
in de handel (58%) en recreatie (59%).

Ten opzichte van 2019 en 2021 zeggen zelfstandig ondernemers met name vaker spaargeld
of beleggingen te hebben. Dat is in 2023 dan ook de voorziening voor arbeidsongeschiktheid
die door zelfstandig ondernemers het vaakst wordt genoemd. Verder heeft 24% van de
ondernemers zelf een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten voor hun werk als
ondernemer. Dat is juist een fractie lager dan in eerdere jaren. Een derde geeft aan
geen enkele voorziening getroffen te hebben tegen inkomensderving bij arbeidsongeschiktheid.
Zelfstandig ondernemers zijn tevens gevraagd of ze voorzieningen hebben getroffen
voor hun pensioen. Hiervoor geldt in 2023 dat met 86% een grote meerderheid een of
meerdere voorzieningen heeft getroffen, wat een toename betekent ten opzichte van
2019 (83%) en 2021 (84%). In de landbouw en de zorg (beide 92%) hebben de meeste ondernemers
voorzieningen getroffen, in de recreatie (78%) de minste.

Bron: CBS, 12 juli 2023

Meer statushouders aan het werk

Om meer statushouders aan werk te helpen, trekt het kabinet de komende drie jaar
€ 37,5 miljoen uit, vooral bestemd voor regionale verbinders, proeven met startbanen
en een subsidieregeling voor werkgevers om het makkelijker te maken om statushouders
aan te nemen.

Regionale verbinders gaan aan de slag met het creëren van extra mogelijkheden voor
statushouders om aan het werk te komen, verkennen welke projecten er al lopen, welke
goed werken en hoe die opgeschaald kunnen worden.  

Statushouders krijgen bij vestiging in de gemeente een betaalde baan aangeboden waardoor
ze direct kunnen participeren en de taal leren op de werkvloer. Door middel van vier
proeven met een aantal gemeenten onderzoeken SZW, gemeenten, VNG en Divosa wat goed
werkt om de arbeidsmarktpositie van statushouders te verbeteren.

Subsidie voor werkgevers Voor werkgevers komt € 10,5 miljoen beschikbaar voor maatwerkbegeleiding van statushouders
op de werkvloer. Daarmee kunnen statushouders begeleid worden bij bijvoorbeeld de
inrichting van hun werkzaamheden op de werkvloer en omgang met collega’s. Werkgevers
lopen er nu vaak tegenaan dat zij niet de tijd en de kennis hebben om statushouders
intensief en met kennis van hun cultuur te ondersteunen. Deze maatwerkbegeleiding
helpt de werkgevers bij deze hobbels, waardoor ze vaker een tijdelijk contract willen
omzetten naar een vast contract.

Bron: Ministerie SZW, 11 juli 2023.

Bouwwerk op perceel niet-woning kan aanhorigheid woning zijn

Een onroerende zaak kan onderdelen bevatten die geen woning zijn, terwijl andere onderdelen
en hun aanhorigheden wel kwalificeren als woning voor de overdrachtsbelasting.

Een vrouw en een man willen een onroerende zaak kopen. Het betreft een perceel met
boerderijwoning, voormalige agrarische opstallen, ondergrond, erf landbouwgrond en
verdere aanhorigheden. De vrouw en de man vragen de gemeente om de bestemming van
de onroerende zaak te wijzigen van agrarisch naar wonen. Zij willen namelijk een paardenpension
voor maximaal 15 paarden bij de woning realiseren. De gemeente is onder voorwaarden
bereid mee te werken. Zo moet een sanering van het agrarische bedrijf en sloop van
overtollige bedrijfsbebouwing plaatsvinden. De vrouw en de man kopen op 16 juli 2020
de onroerende zaak voor € 480.000. Tussen hen en de Belastingdienst ontstaat een geschil
over het toe te passen tarief overdrachtsbelasting. Maar niet in geschil is dat het
lage tarief voor woningen in ieder geval geldt voor het woonhuis en de tuin. Het geschil
belandt voor rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Primair standpunt van de fiscus Het primaire standpunt van de fiscus luidt dat de bouwwerken die op het perceel zijn
opgericht overwegend zijn bestemd zijn als niet-woningen. Het object van verkrijging
is namelijk een agrarisch bedrijfsobject, waarvan een bedrijfswoning onderdeel uitmaakt
en een perceel landbouwgrond. De inspecteur bestempelt het perceel waarop de verschillende
bouwwerken staan geheel als niet-woning, met uitzondering van de bedrijfswoning. Hij
meent dat men daarom niet meer toekomt aan de vraag of en in welke mate de bouwwerken
op het perceel een aanhorigheid vormen bij het bouwwerk dat kwalificeert als een woning.

Woning kan staan op een perceel dat geen woning is De rechtbank verwerpt het primaire standpunt van de fiscus. Voor de heffing van overdrachtsbelasting
is een woning een onroerende zaak die op het moment van de juridische overdracht naar
haar aard bestemd is voor bewoning. Een aanhorigheid is (een deel van) een onroerende
zaak dat behoort bij een hoofdgebouw, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar
is. Dat neemt niet weg dat op een perceel dat geen woning vormt onroerende zaken kunnen
staan die wel kwalificeren als woning voor de overdrachtsbelasting. De enkele omstandigheid
dat bepaalde onderdelen van een onroerende zaak geen woning vormen, sluit niet uit
dat er aanhorigheden zijn bij het deel dat wel kwalificeert als woning. De maatstaf
of een bouwwerk ‘naar zijn aard’ als woning is bestemd is een andere dan of (een deel
van) een onroerende zaak als aanhorigheid bij een woning is aan te merken, aldus de
rechtbank.

Niet voldaan aan voorwaarden voor aanhorigheid Ondanks de verwerping van het primaire standpunt van de inspecteur verklaart de rechtbank
het beroep van de kopers ongegrond. Zij maken namelijk niet aannemelijk dat de andere
bouwwerken op het perceel aanhorigheden van de bedrijfswoning zijn. Van deze bouwwerken
is niet te zeggen dat zij deel uitmaken van de woning, daarbij in gebruik of daaraan
dienstbaar zijn. Maar de fiscus moet de kopers wel een immateriële schadevergoeding
betalen, omdat de redelijke termijn is verstreken.

Bron: rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 juli 2023.

Internetconsultatie Wet Meer zekerheid flexwerkers

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een internetconsultatie gestart
over de wet Meer zekerheid flexwerkers. In de wet staan strengere regels voor tijdelijke
contracten en een versterking van de positie van oproep- en uitzendkrachten.

Oproepcontracten In dit wetsvoorstel worden nulurencontracten afgeschaft. Er komen (vaste en tijdelijke)
basiscontracten met een minimumaantal uur waarvoor werkenden worden ingeroosterd en
betaald krijgen. Ook wordt er een norm gesteld aan de extra beschikbaarheid. Daardoor
is er buiten afgesproken werktijden geen verplichting om te komen werken. Om werkgevers
te stimuleren mensen op een basiscontract te laten doorstromen naar een vast contract,
is het voornemen om het basiscontract voor onbepaalde tijd onder de lage WW-premie
te brengen.

Tijdelijke contracten Het doel van de wet is ook ‘draaideurconstructies’ voorkomen. Na drie jaar of na drie
aaneengesloten tijdelijke contracten bij dezelfde werkgever verdient een werknemer
een vast contract. Dit is geregeld in de zogenoemde ketenbepaling. Gebeurt dat niet,
dan geldt een tussenpoos van vijf jaar waarna een werkgever weer iemand tijdelijk
in dienst kan nemen. De termijn van vijf jaar geldt straks ook bij fase A en B bij
uitzenden.

Uitzendkrachten Uitzendkrachten en werknemers bij hetzelfde bedrijf moeten ten minste hetzelfde verdienen
voor hetzelfde werk en gelijkwaardig worden behandeld. Daarnaast worden de meest onzekere
uitzendfasen verkort: fase A gaat van 78 weken naar 52 weken en fase B van zes contracten
in vier jaar naar zes contracten in twee jaar. Na deze periode moet de uitzendkracht
een vast contract krijgen bij het uitzendbureau.

Uitzonderingen Voor scholieren en studenten met een bijbaan gelden straks andere regels. Zo mogen
zij op oproepbasis blijven werken en zo hun werk mee laten veren met bijvoorbeeld
toetsweken en vakanties. Verder blijft voor scholieren van 18 jaar en ouder en studenten
met een bijbaan straks een korte onderbrekingstermijn van zes maanden gelden. Dit
geldt ook voor scholieren en studenten die uitzendwerk doen in zowel Fase A als Fase
B.

Ook voor seizoensarbeid blijft een uitzondering gelden. Per cao kan een onderbrekingstermijn
van drie maanden worden afgesproken voor functies die maximaal negen maanden per jaar
kunnen worden uitgeoefend. Denk aan functies die afhankelijk zijn van een seizoen,
zoals in de culturele sector of sport. De internetconsultatie staat open tot en met
4 september 2023.

Bron: Ministerie van SZW 10-07-2023.

© lArcade 2024