Inloggen

Archief

Onzakelijke lening verhoogt verkrijgingsprijs aandelen

Bezit een dga minder dan 100% van de aandelen in een bv? En verstrekt hij aan deze
bv een onzakelijke lening en scheldt hij deze op een later moment kwijt? Dan mag de
dga de verkrijgingsprijs van de aandelen in de bv met het volledige bedrag van de
onzakelijke kwijtgescholden lening verhogen.

Een dga heeft alle aandelen in een holding (hierna: bv1). Deze holding houdt 50% van
de aandelen in een andere bv (hierna: bv2). De andere 50% van de aandelen zijn in
handen van de kinderen van de dga. Bv1 heeft een onzakelijke lening verstrekt aan
bv2 van € 1.050.000. Deze onzakelijke lening is bij de dga en zijn echtgenote aangemerkt
als een uitdeling door bv1 en vervolgens als inkomen uit aanmerkelijk belang. Bv2
heeft per einde 2013 en 2014 een hoog negatief vermogen.

Gevolgen kwijtschelding onzakelijke lening De rechtbank heeft in een andere zaak met dezelfde dga (zie Mogelijkheid incasso
vordering maakt lening onzakelijk) geoordeeld dat sprake is van een onzakelijke lening
van € 1.050.000 door bv1 aan bv2. Dat heeft geleid tot een verkapte winstuitdeling
door bv1 aan de dga. De kwijtschelding van een onzakelijke lening is een informele
kapitaalstorting. Het verlies dat de aanmerkelijkbelanghouder lijdt door deze kwijtschelding
vloeit voort uit het door hem in zijn hoedanigheid van aandeelhouder aanvaarde debiteurenrisico.
En dit berust op aandeelhoudersmotieven.

Geen schenking aan overige aandeelhouders van bv2 De rechtbank honoreert het beroep van de dga op het Verzamelbesluit aanmerkelijk
belang. Hierin staat dat kwijtschelding van een onzakelijke lening een informele kapitaalstorting
is. Ook als de aandeelhouder niet alle aandelen in de bv heeft. Het is niet aannemelijk
volgens de rechtbank dat de informele kapitaalstorting door de dga heeft geleid tot
een hogere waarde van de aandelen in bv2 dan nihil. Het vermogen bleef ook na de informele
kapitaalstorting nog negatief. De kinderen zijn dus door de informele kapitaalstorting
niet verrijkt, er is dan ook geen sprake van een schenking. De dga mag er volgens
voornoemd besluit van uitgaan dat zijn verkrijgingsprijs met het gehele bedrag van
de informele kapitaalstorting is verhoogd. In 2016 kan hij dus dat bedrag bij de liquidatie
van bv2 in aftrek brengen.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-09-2023.

Relatief lage borg is snel zakelijk

Als een dga borg staat voor een bedrag dat laag is vergeleken met de winstprognoses,
is al gauw sprake van een zakelijke borgstelling.

Een man is in 2014 statutair directeur en enig aandeelhouder van een bv die weer aandelen
in verschillende (klein)dochtervennootschappen binnen een groep houdt. De groep van
vennootschappen houdt zich bezig met het ontwikkelen en bouwen van hijskranen. Een
bank heeft de groep in 2006 € 2 miljoen uitgeleend. Dit krediet is gebruikt om de
bedrijfsuitoefening en een overname van een eerder afgesloten kredietfaciliteit bij
een andere bank te financieren. De dga heeft zich voor € 150.000 borg gesteld. In
2011 en 2012 vinden verhogingen van de kredietlimiet plaats. Op 18 februari 2013 gaat
de groep failliet en ruim een jaar later betaalt de dga € 60.000 aan de bank. Hij
wil dit bedrag aftrekken als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Maar de
Belastingdienst weigert deze aftrek, omdat de borgstelling niet zakelijk zou zijn.
Het geschil belandt uiteindelijk voor Hof Amsterdam.

Groep was levensvatbaar Het hof verlangt van de inspecteur dat hij aannemelijk maakt dat de dga door borg
te staan een risico heeft genomen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen
als daar geen winstafhankelijke vergoeding tegenover stond. Volgens het hof is de
inspecteur daarin niet geslaagd. In het kader van het verstrekken van het krediet
is de levensvatbaarheid van de groep doorgelicht. Uit een rapport blijkt dat voor
de volgende jaren een positieve winstverwachting heeft bestaan. De onderneming heeft
ook voldoende buffer gehad voor tegenslag. Bovendien is het bedrag van de borgstelling
gering ten opzichte van de omzet- en exploitatieprognose. Het hof oordeelt daarom
dat de borgstelling zakelijk was. De dga mag daarom het afwaarderingsverlies aftrekken.

Bron: Hof Amsterdam 16-05-2023 (gepubl. 18-10-2023).

Berekeningswijze voor het BUA drempelbedrag

De staatssecretaris van Financiën een besluit gepubliceerd waarin een uitleg op de
website van de Belastingdienst wordt beëindigd inzake het in aftrek brengen van de
eigen bijdrage voor personeelsverstrekkingen, relatiegeschenken of andere giften op
het totaal van de uitgaven bij de berekening van het BUA drempelbedrag.

In art. 4 lid 1 van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 is de wijze
van berekening opgenomen om vast te stellen of het drempelbedrag van € 227 voor de
toepassing van het BUA wordt overschreden. Op de website van de Belastingdienst is
met betrekking tot deze berekeningswijze aangegeven dat het bedrag van een te betalen
eigen bijdrage voor personeelsverstrekkingen, relatiegeschenken of andere giften in
aftrek mag worden gebracht op het totaal van de uitgaven dat wordt getoetst aan het
drempelbedrag. Deze aftrek van de eigen bijdrage is echter niet voorzien in art. 4
lid 1 van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968. De uitleg op de website
van de Belastingdienst wordt om die reden beëindigd met ingang van 1 januari 2024.
Dit besluit is met ingang van 17 oktober 2023 in werking getreden en vervalt met ingang
van 1 januari 2024.

Bron: MvF 06-10-2023.

Kleine werkruimte maakt van woning geen keuzevermogen

Gebruikt een ondernemer een werkruimte in zijn woning voor zijn onderneming? Maar
beslaat de werkruimte nog geen 10% van de woning? Dan is de woning in principe verplicht
privévermogen.

Een vrouw drijft via een eenmanszaak een tandartsenpraktijk. De praktijk is gevestigd
in een pand waarvan de tandarts de volledige eigendom heeft. Zij heeft het gehele
pand aangemerkt als ondernemingsvermogen. Sinds 28 maart 2013 participeert de vrouw
als maat in een andere tandartsenpraktijk. Ook deze praktijk is gevestigd in een pand
dat eigendom van de vrouw is. Dit tweede pand is eveneens voor 100% ondernemingsvermogen.
Samen met haar partner, met wie zij onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd, koopt
de tandarts in 2015 een woning. Vanuit de woning zijn beide tandartspraktijken binnen
een half uur bereikbaar. In de jaren 2015, 2016 en 2017 gebruikt de tandarts een werkkamer
en bijbehorende kast voor minstens 90% voor haar onderneming. Deze werkruimte beslaat
7,75% van de woning. Volgens de tandarts is de woning voor haar keuzevermogen en daarmee
aan te wijzen als ondernemingsvermogen. Zij wil dan ook de afschrijving over die woning
aftrekken.

Geen bewijs van zakelijk garagegebruik De inspecteur weigert de aftrek van de afschrijving. Hij gelooft niet dat de vrouw
de woning voor minder dan 90% gebruikt voor privédoeleinden. In dat geval is geen
sprake van keuzevermogen. De tandarts gaat in beroep. Maar zij weet voor hof Arnhem-Leeuwarden
niet aannemelijk te maken dat zij de woning voor minstens 10% zakelijk gebruikt. De
inspecteur betwist haar stelling dat ook de praktijkmanager gebruik maakt van de kantoorruimte.
Maar zelfs bij gebruik door de praktijkmanager is geen groter deel van de woning in
gebruik voor de onderneming. De tandarts stelt ook dat zij de garage uitsluitend gebruikt
om haar auto van de zaak te stallen. Zij overlegt echter geen (fotografisch) bewijs
tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stelling door de fiscus. Dat de vrouw
volgens haar beroepsregels binnen een half uur op haar tandartspraktijken moet kunnen
zijn, brengt het hof niet op andere gedachten. De woning is verplicht privévermogen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 26-09-2023 (gepubl. 06-10-2023).

Vooral kleine bedrijven worstelen met coronabelastingschulden

Er kloppen in toenemende mate bij de Belastingdienst bedrijven aan, die worstelen
met betaling van hun belastingschuld. Staatssecretaris Van Rij licht de stand van
zaken van de coronabelastingschuld toe.

De verwachting is dat in de komende periode mogelijk meer bedrijven een saneringsverzoek
zullen indienen en dat het aantal faillissementen zal stijgen. Betaalachterstand komt
het meeste voor bij het kleinbedrijf.

De uitstaande schuld binnen de betalingsregeling is per 25 september 2023 nog € 13,2
miljard: ongeveer 28% van het totale bedrag waarvoor oorspronkelijk uitstel is verleend.
Er zijn 27.000 betalingsregelingen daadwerkelijk ingetrokken. De groep van 27.000
bestaat onder meer uit ondernemers die nog steeds niets hebben afgelost en die tot
nog toe geen concrete hulpvraag gesteld aan de Belastingdienst of hulpverlenende instanties.
Naast de niet-betalers bevat deze groep ook ondernemers die meerdere betaaltermijnen
hebben gemist en een kleinere groep die wegens het niet bijhouden van de lopende verplichtingen
de regeling heeft verloren. Later in oktober 2023 volgen er nog ongeveer 8.000 intrekkingen.

Achterstand bij aflossingstermijnen Inmiddels zijn sinds de start van de betalingsregeling elf maandelijkse aflossingstermijnen
verstreken. Op peildatum 1 oktober 2023 heeft een grote groep van ongeveer 60.000
ondernemers (23%) in de coronabetalingsregeling achterstanden in het betalen van termijnbedragen.
Van Rij roept die ondernemers die dat tot nog toe niet gedaan hebben, op om contact
op te nemen met de Belastingdienst of andere hulpverlenende organisaties om te bezien
welke hulp geboden kan worden. Medio november 2023 krijgt een nieuwe groep van 30.000
ondernemers met structurele betalingsachterstanden in de coronabetalingsregeling of
de nieuw opgekomen verplichtingen een waarschuwingsbrief vanwege die betalingsachterstanden.
Zij moeten binnen 14 dagen in actie komen om intrekking van de coronabetalingsregeling
te voorkomen. In alle fasen, dus ook na het dwangbevel, kan de ondernemer nog om hulp
vragen benadrukt Van Rij.

Saneringsverzoeken Bij saneringsverzoeken van ondernemingen met betalingsproblemen ziet de Belastingdienst
dat in veel gevallen niet alle benodigde gegevens worden verstrekt. Hoewel de Belastingdienst
bij de beoordeling van een saneringsverzoek een soepele houding betracht, kan de Belastingdienst
niet meewerken aan verzoeken als bedrijven niet (kunnen) voldoen aan de gestelde voorwaarden
in de regelgeving.

Bron: MvF 16-10-2023, nr. 2023-0000230436.

© lArcade 2024