Inloggen

Archief

Lange navorderingstermijn voor in het buitenland opgekomen dividend

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een echtpaar dat woonachtig was in Zwitserland,
fiscaal gezien in Nederland woonachtig is. Omdat de ontvangen dividenduitkering in
het buitenland is opgekomen, is daarop de verlengde navorderingstermijn van toepassing.

Tot 15 december 2009 staat een echtpaar ingeschreven in een Nederlandse gemeente.
Vanaf 17 december 2009 staan ze ingeschreven in Zwitserland. De man is dga en heeft
vastgoed in Nederland. Tot het vastgoed behoort ook de woning waarin het stel heeft
gewoond voordat ze naar Zwitserland zijn verhuisd. Het was de bedoeling om de woning
te verkopen. Dat is echter niet gelukt en sinds 2021 woont het echtpaar weer in de
woning in Nederland. Na een boekenonderzoek neemt de inspecteur voor het jaar 2011
het standpunt in dat het echtpaar in Nederland woont en vordert na vanwege een ontvangen
dividenduitkering van € 10 miljoen. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil
of de woonplaats van het echtpaar in Zwitserland is en of de inspecteur kan navorderen
met toepassing van de verlengde navorderingstermijn.

Woonplaats Het hof stelt vast dat het echtpaar in ieder geval tot eind 2009 in een woning in
Nederland heeft gewoond. Deze woning heeft het echtpaar tot en met 2011 gemeubileerd
ter beschikking gestaan. Ook staat vast dat het echtpaar tot en met 2011 daadwerkelijk
regelmatig in deze woning verbleef. Verder beschikt het echtpaar in 2011 over bankrekeningen
in Nederland en over auto’s. De echtelieden hebben de Nederlandse nationaliteit en
zijn tot eind 2009 onbeperkt binnenlands belastingplichtig. Verder heeft de vrouw
een Nederlandse zorgverzekering en ze heeft meerdere keren een Nederlandse huisarts
of tandarts bezocht. Ook voor het belastingverdrag Nederland-Zwitserland moet worden
aangenomen dat het echtpaar in 2011 in Nederland een duurzame woonplaats heeft gehad.
Het hof acht aannemelijk dat eventueel na 2011 de duurzame woonplaats in Zwitserland
is, maar in 2011 is die woonplaats nog in Nederland.

Giraal uitgekeerd dividend Het giraal uitbetaalde dividend aan het echtpaar is in het buitenland opgekomen. Het
dividend is namelijk rechtstreeks op een Zwitserse bankrekening ten name van de man
uitgekeerd. Dat de uitkerende bv haar vestigingsplaats in Nederland heeft is irrelevant.
Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat ook het dividend dat is verrekend met
de rekening-courantvordering, in het buitenland is opgekomen. Dit gedeelte van de
dividenduitkering kan ook met de verlengde navorderingstermijn worden nagevorderd.
De reden is dat de formele en enige voor derden kenbare beslissing om dividend uit
te keren en met de rekening-courantvordering te verrekenen, is genomen door het statutair
bestuur dat in Luxemburg zit.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-02-2024 (gepubl. 08-03-2024).

Huurder zonder belang bij WOZ-waarde kan geen bezwaar maken

De Hoge Raad komt terug op zijn oordeel dat aan iedereen aan wie een WOZ-beschikking
bekend is gemaakt, een belang heeft bij de vastgestelde waarde.

Een man is huurder van een (geliberaliseerde) huurwoning. Hij heeft bezwaar en beroep
ingesteld tegen de op zijn naam gestelde WOZ-beschikking. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden
heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.

Iedereen die WOZ-beschikking heeft gehad heeft procesbelang Volgens een arrest van de Hoge Raad uit maart 2020 is het uitgangspunt dat iedereen
aan wie een WOZ-beschikking is opgelegd, geacht wordt een procesbelang te hebben en
dus ontvankelijk is in zijn bezwaar en beroep. Maar volgens het hof staat art. 8:69a
Awb aan vermindering of verhoging van de WOZ-waarde in de weg als de indiener van
het bezwaar of beroep daarvan geen direct financieel gevolg ondervindt. Dan strekt
de rechtsregel van art. 17 Wet WOZ (waardebegrip WOZ) niet tot bescherming van het
belang van deze indiener. In dit geval ondervindt de man geen financieel gevolg bij
wijziging van de WOZ-waarde zodat toepassing van art. 8:69a Awb leidt tot een ongegrondverklaring
van het beroep, aldus het hof.

HR: oordeel hof onjuist maar gevolgen blijven intact De Hoge Raad acht voornoemd oordeel over art. 8:69a Awb niet juist. Tot cassatie leidt
dit echter niet. De Hoge Raad komt namelijk terug van zijn voornoemd arrest van 20 maart
2020. De Hoge Raad hanteert niet langer als uitgangspunt dat iedereen aan wie een
WOZ-beschikking is bekendgemaakt, geacht wordt een belang te hebben bij de daarin
vastgestelde WOZ-waarde. Als iemand door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde
niet in een gunstiger positie kan komen, dient het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk
te worden verklaard.

Bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond Volgens de Hoge Raad betekent dit dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de man
in plaats van ongegrond, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Dit onjuiste dictum
leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar nu de man geen belang
heeft bij wijziging van het dictum. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad uit
2022.

Bron: Hoge Raad 08-03-2024, Hoge Raad 20-03-2020, Hoge Raad 08-07-2022.

Internetconsultatie modernisering concurrentiebeding

Het ministerie van SZW is een internetconsultatie gestart over het wetsvoorstel met
een aantal aanscherpingen van de regels omtrent het concurrentiebeding, zoals geregeld
in art. 653 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Het concurrentiebeding vormt een beperking van de grondwettelijke vrijheid van werknemers
tot vrije arbeidskeuze. Daarom zou een concurrentiebeding alleen opgenomen en ingeroepen
moeten worden wanneer dit echt belangrijk is voor de bescherming van het bedrijfsdebiet.
Als er geen noodzaak is om het bedrijfsdebiet te beschermen, dan dienen vrije arbeidskeuze
en arbeidsmobiliteit voorop te staan.

Uit onderzoek is gebleken dat het concurrentiebeding in veel gevallen wordt opgenomen
in arbeidsovereenkomsten, vaak als standaardbepaling, ook wanneer hiertoe geen noodzaak
of aanleiding is. Bijvoorbeeld wanneer de werknemer niet met bedrijfsgeheimen, tarieven
of klantgegevens in aanraking komt. Het aantal opgenomen concurrentiebedingen is in
korte tijd verdubbeld, zonder dat hier een goede reden voor is.

Onderzoek laat daarnaast zien dat het concurrentiebeding zo vaak gebruikt wordt dat
het tot een ongerechtvaardigde beperking van werknemers kan leiden. Dit belemmert
het goed functioneren van de arbeidsmarkt, omdat werknemers hierdoor beperkt worden
om van baan te wisselen en werkzaam te blijven binnen hun expertise en specialisme.
Voor werkgevers is het moeilijker om nieuw personeel aan te nemen.

Doelen wetsvoorstel

  • Een afname van het gebruik van het aantal (niet noodzakelijke) bedingen, waarbij de
    vrije arbeidskeuze, de arbeidsmobiliteit en een optimale arbeidsallocatie bevorderd
    worden.

  • Het in evenwicht brengen van de balans in belangen tussen werkgevers en werknemers.

  • Het bieden van meer rechtszekerheid, zodat op voorhand duidelijk is welke rechten
    en plichten voor werkgevers en werknemers gelden, waardoor een gang naar de rechter
    minder vaak nodig is.

  • Het in stand houden van de mogelijkheid voor werkgevers tot het beschermen van het
    bedrijfsdebiet.

De internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringvanhetconcurrentiebeding/b1) staat open tot en met 15 april 2024.

Bron:Min. SZW 05-03-2024.

Lagere energieprijzen leiden tot lagere TEK-subsidies

RVO start half maart met het definitieve vaststellingsproces voor de Tegemoetkoming
Energiekosten energie-intensief mkb (TEK). De daling van de gas- en elektriciteitsprijzen
leidt ertoe dat veel ondernemers (een deel van) het voorschotbedrag moeten terugbetalen.

Om snel zoveel mogelijk ondernemers te helpen, gaat de regeling uit van gemiddelde
energieprijzen en verwacht verbruik, niet van werkelijke gegevens.

Modelprijzen gas en elektriciteit bekend Eind februari werden de definitieve modelprijzen 2023 bekend. Deze zijn gebaseerd
op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS):

  • De modelprijs 2023 voor gas: € 1,36

  • De modelprijs 2023 voor elektriciteit: € 0,36

In 2023 begonnen de energieprijzen te dalen en die lijn werd het hele jaar voortgezet.
De definitieve modelprijzen van 2023 zijn dan ook aanmerkelijk lager dan de energieprijzen
waarmee RVO bij de aanvragen rekenden. Als gevolg van de lagere energieprijzen blijkt
dat ongeveer 95% van de ondernemers die een voorschot ontving (een deel van) dit voorschot
moet terugbetalen. RVO verwacht dat ongeveer 200 bedrijven nagenoeg het maximale bedrag
aan subsidie (€ 160.000) ontvangt door hun hoge verbruik.
Er zijn er in totaal 10.864 aanvragen ingediend. RVO keerde een totaalbedrag van € 156
miljoen aan voorschotten uit. Het gemiddelde voorschot bedroeg circa € 19.000.

De top 5 sectoren die TEK hebben aangevraagd zijn:

  1. Eet- en drinkgelegenheden (3.918)

  2. Sport en recreatie (1.624)

  3. Landbouw (1.330)

  4. Detailhandel waaronder bakkers (585)

  5. Wellness en overige dienstverlening (452)

Ruime terugbetalingsregeling Vanaf medio maart 2024 stuurt RVO alle aanvragers bericht om een vaststellingsverzoek
in te dienen. Hiervoor is de tijd tot uiterlijk 31 mei 2024. RVO verwacht de eerste
beschikkingen met de definitieve subsidie in de eerste week van april 2024 te versturen.
Er zijn ruime terugbetalingsmogelijkheden. Lees meer op https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/tek/terugbetalen

Bron: RVO 07-03-2024.

Doorschuiven in overlijdensaangifte voor hele onderneming

Wil iemand de fiscale claim op het ondernemingsvermogen van zijn overleden echtgenoot
doorschuiven? Dan moet hij daarom verzoeken in de overlijdensaangifte inkomstenbelasting.
Dit verzoek ziet ook op buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.

En vrouw drijft samen met haar echtgenoot en haar zwager een agrarische onderneming
in de vorm van een maatschap. Op 1 januari 2008 vindt de ontbinding van de maatschap
plaats. Vanaf die datum drijft de vrouw samen met haar echtgenoot de agrarische onderneming
in de vorm van een maatschap. De activiteiten van de nieuwe maatschap bestaan uit
het fokken en houden van melkvee en de teelt van eenjarige gewassen. De echtgenoot
van de vrouw heeft naast zijn aandeel in de maatschap ook buitenvennootschappelijk
ondernemingsvermogen. Dit buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen bestaat uit
cultuurgronden. In het boekjaar 2000/2001 is een herinvesteringsreserve (HIR) van
€ 1.150.748 afgeboekt van de aankoopprijs van de cultuurgronden. Per 2008 laten de
maten een nieuwe accountant de jaarrekeningen opstellen. Omdat deze accountant niet
bekend is de afboeking van de HIR, zet hij de cultuurgronden tegen commerciële waarde
op de fiscale balans. Naderhand komt de echtgenoot te overlijden.

Wel en niet aanvinken van vakjes De vrouw zet de gehele agrarische onderneming, inclusief het maatschapsaandeel en
het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van de echtgenoot, voort in de
vorm van een eenmanszaak. Daarbij gaat de vrouw verder met de fiscale boekwaarden
volgens de overlijdensaangifte inkomstenbelasting van haar echtgenoot. In deze aangifte
is het vakje voor doorschuiven van de fiscale claim in het maatschapsvermogen bij
overlijden aangevinkt. Maar het vakje voor doorschuiving van de claim op het buitenvennootschappelijke
vermogen is niet aangevinkt. Evenmin is een boekwinst gemeld op de cultuurgronden.
Wanneer de vrouw in 2015 haar onderneming verkoopt, stelt de Belastingdienst dat de
vrouw een boekwinst op de cultuurgronden heeft behaald. De vrouw betwist de correctie
en stapt naar Rechtbank Noord-Nederland. Zij stelt dat zij niet heeft verzocht om
doorschuiving van de fiscale claim op de cultuurgronden. Daardoor had de fiscus de
boekwinst in aanmerking moeten nemen bij het opleggen van overlijdensaanslag inkomstenbelasting
van haar echtgenoot, aldus de vrouw.

Ook doorschuiving van buitenvennootschappelijk vermogen De rechtbank stelt ten eerste dat voor doorschuiving vereist is dat degene die de
onderneming voortzet hierom verzoekt in de overlijdensaangifte inkomstenbelasting
van de overledene. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat een doorschuivingsverzoek
alleen betrekking kan hebben op het gehele ondernemingsvermogen van de overledene.
Het is niet mogelijk om op bepaalde vermogensbestanddelen van een onderneming de doorschuifregeling
wel toe te passen en op andere vermogensbestanddelen niet. Dat betekent dat de cultuurgronden
ook tot het doorgeschoven ondernemingsvermogen behoren. Daarom verklaart de rechtbank
het beroep van de vrouw ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 22-02-2024 (gepubl. 08-03-2024).

© lArcade 2024