Inloggen

Archief

Aanscherping SNA-keurmerk: ook toetsing op cao-naleving

Als onderdeel van het SNA-keurmerk van uitzendbureaus zal vanaf 1 juli ook worden gekeken naar de cao-naleving. Verder zal de controle en de kwaliteit van de keuringen worden verbeterd. Dit schrijft minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een Kamerbrief over de aanpak van malafide uitzendbureaus.
Volgens de minister is de zelfregulering van de sector onvoldoende effectief gebleken. Het SNA-keurmerk is onvoldoende onderscheidend. Uit inspecties van de Inspectie SZW blijkt dat gecertificeerde uitzendbureaus ook regelmatig in de fout gaan. In 2013 heeft 17% van de gecontroleerde gecertificeerde uitzendbureaus de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) of de Wml overtreden, tegenover 20% van de gecontroleerde niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Overigens zeggen deze cijfers nog niets over de ernst van de overtreding en er hoeft niet altijd sprake te zijn van malafiditeit. Van malafiditeit is volgens de minister sprake als een uitzendbureau systematisch en moedwillig de wet overtreedt. De cijfers tonen volgens de minister wel aan dat een privaat keurmerk geen garantie is dat alle bedrijven zich aan de wet houden. Maar aan een terugkeer naar een vergunningplicht, zoals we tot 1998 kenden, kleven volgens de minister ook nadelen. De minister concludeert dat publiekprivate samenwerking met een systeem van zelfregulering in potentie een waardevolle aanvulling op de aanpak van malafiditeit biedt. In overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector en de SNA is een pakket verbetervoorstellen uitgewerkt. Zo zal er ook getoetst gaan worden op de cao-naleving. In de norm worden per 1 juli negen cao-elementen opgenomen waardoor naast de wettelijke normen (zoals het minimumloon) ook cao-naleving wordt gecontroleerd. Daarnaast wordt de onafhankelijkheid van de inspectie-instellingen vergroot en komt er een betere aansluiting van het toezicht van de Raad van Accreditatie (dat de inspectie-instellingen accrediteert) en de SNA. Ook zal de kwaliteit van de keuringen worden verbeterd, onder andere op het gebied van minimumloon. De SNA maakt een overzicht van de normale arbeidsduur in de meest voorkomende cao’s waarmee de uitzendbranche te maken heeft zodat de inspectie-instellingen daar op kunnen toetsen. Ook worden een aantal aanpassingen opgenomen in norm voor buitenlandse uitzendbureaus zodat de kwaliteit van buitenlandse bedrijven beter kan worden vastgesteld. Verder neemt SNA in het reglement de mogelijkheid op om ter plaatse bij de inlener te controleren. Minister Asscher zal deze maatregelen vanuit de overheid ondersteunen met intensievere en gerichtere handhaving door de Inspectie SZW. Daarnaast zal de overheid een grotere regierol op zich nemen. Regulier zal er bestuurlijk overleg plaatsvinden tussen SZW, Financiën, de SNA en de sector. Als deze maatregelen binnen een jaar niet leiden tot een verbetering overweegt minister Asscher over de overgang naar een alternatief systeem. Bron: Min SZW 12-05-2014

ACM: ook kijken naar langetermijneffecten

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) moet bij de beoordeling van afspraken tussen ondernemingen ook kijken naar de langetermijneffecten op het vlak van duurzaamheid. Nu lopen duurzaamheidafspraken tussen ondernemingen vaak stuk op een kartelverbod. Minister Kamp van Economische Zaken heeft hiervoor de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid opgesteld.
Doel van de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid is het beter benutten van de ruimte die het mededingingsrecht biedt om duurzaamheidsafspraken te maken. De Beleidsregel verschaft meer duidelijkheid over hoe de ACM dergelijke afspraken zal beoordelen. In de Mededingingswet is een aantal vrijstellingsvoorwaarden van het kartelverbod opgenomen (art. 6 lid 3 Mededingingswet). In de Beleidsregel is bepaald dat bij de voorwaarde dat de afspraken moeten bijdragen aan de verbetering van de productie of van de distributie of de technische of economische vooruitgang bevorderen ook de voordelen voor de gebruikers op langere termijn worden meegewogen. Ook zal bij de beoordeling of de afspraken geen beperkingen opleggen die voor het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen niet onmisbaar zijn, rekening worden gehouden met het gegeven dat een onderneming door duurzaamheidsacties vanwege stijgende productiekosten marktaandeel kan verliezen. Ook zal de ACM bij de beoordeling of de afspraken leiden tot een beperking van de mededinging op een bepaald vlak van de betrokken diensten of goederen ook de mogelijkheid meewegen van voldoende concurrentie op andere concurrentieparameters van het product of de dienst dan het duurzaamheidselement. De Beleidsregel heeft betrekking op afspraken die gemaakt zijn ten behoeve van duurzaamheid. Van het begrip duurzaamheid is in de Beleidsregel geen definitie opgenomen, maar in de toelichting schrijft de minister dat men hierbij kan denken aan ontwikkelingen in productiemethoden die milieuvervuiling tegengaan, bijvoorbeeld verminderen van CO2-emissies of het verminderen van afval, het verlies aan biodiversiteit tegengaan, het dierenwelzijn verhogen, gevaren voor de gezondheid tegengaan of waarbij producenten in ontwikkelingslanden een eerlijke prijs voor hun producten ontvangen. Voor een vrijstelling van het kartelverbod is het nodig dat de voordelen van de duurzaamheidsafspraak opwegen tegen de beperking van de mededinging. Bron: Min EZ, 8-05-2014

Meer jongeren met minimumloon

Van 2008 tot en met 2012 is het aantal banen met een minimumloon licht toegenomen. Vooral bij jongeren van 20 tot 30 jaar is de toename . De toename zit vooral bij jongeren van 20 tot 30 jaar. Vooral jongeren verdienen het minimumloon. Minimumloonbanen vindt men ook meer bij vrouwen dan bij mannen.
In 2012 was bij 6,2% van de banen sprake van een beloning op het niveau van het minimumloon. Dat is iets meer dan in 2008, toen dit aandeel 5,9% bedroeg. In 2012 betrof het in totaal 491.000 banen met het minimumloon. Bij de jongeren tussen 20 en 30 jaar is het aandeel banen met minimumloon gestegen van 10% in 2008 naar 12% in 2012. Het aantal banen van jongeren van deze leeftijd nam in die periode met 29.000 af. Het aantal jongeren met een minimumloon groeide in diezelfde periode met 31.000. Een oorzaak is dat jongeren vaker dan ouderen een tijdelijke baan of een bijbaan hebben. Daarnaast komen jongeren sneller in aanmerking voor een minimumloonbaan, doordat zij weinig tot geen werkervaring hebben. De toename hangt ook samen met de verslechterde arbeidsmarkt voor jongeren, die zich ook uit in een stijgende werkloosheid onder hen. Bij de werknemers boven de 35 jaar is het aandeel minimumloonbanen vrijwel constant gebleven. In de groep 60- tot 65-jarigen steeg het aantal banen aanzienlijk, maar daalde het aandeel met minimumloon. Minimumloonbanen vindt men vooral in de horeca, cultuur en recreatie en zakelijke dienstverlening. In deze drie sectoren vindt men een derde van alle minimumloonbanen. In de horeca wordt met 13% van de banen het vaakst gewerkt tegen het minimumloon. Dit komt vooral door het grote aandeel jongeren dat in de horeca werkt. In het onderwijs en de bouw komen minimumloonbanen met 2% het minst voor. In 2012 lag het aantal minimumloonbanen bij vrouwen op 7%, bij mannen was dat aandeel 5%. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn het grootst in de bedrijfstak vervoer en opslag. In deze bedrijfstak was 12% van de banen van vrouwen een minimumloonbaan, tegenover 5% bij de mannen. Ook in andere bedrijfstakken waar relatief veel mannen werken zoals de landbouw, nijverheid en energie, en bouw is het verschil groot. Bron: CBS 6-05-2014

Andere werkwijze voorlopige teruggaaf

Om veel terugbetalingen te voorkomen zal volgend jaar een andere werkwijze worden gehanteerd voor de voorlopige aanslag. Staatssecretaris Wiebes van Financiën kondigt dit aan in de schriftelijke beantwoording van vragen van de Kamercommissie voor Financiën naar aanleiding van de halfjaarlijkse rapportage van de Belastingdienst.
Tot nu toe wordt bij een voorlopige teruggaaf uitgegaan van historische gegevens. Alleen als een belastingplichtige zelf het bedrag van een voorlopige teruggaaf aanpast, wordt voor de voorlopige teruggaaf over de volgende belastingjaren van dit bedrag uitgegaan. In de praktijk leidt deze werkwijze ertoe dat veel belastingplichtigen die een voorlopige teruggave hebben gehad, later dit bedrag alsnog moeten terug te betalen. In 2015 wordt daarom een nieuwe werkwijze ingevoerd waarbij de voorlopige teruggaaf 2015 wordt opgelegd op basis van de gegevens uit de definitieve aanslag 2013, die in 2014 is opgelegd. De verwachting is dat hierdoor de voorlopige teruggaaf beter aansluit bij de definitieve aanslag, waardoor terugbetalingen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Bron: MvF 8-05-2014

Wie was de afnemer van de dienst?

Voor een in financiële problemen verkerende ondernemer wordt door de bank een reddings- en herfinancieringsplan opgesteld. De bank doet voor het opstellen van het advies een beroep op een derde partij die voor haar werkzaamheden omzetbelasting in rekening brengt die de bank doorberekent aan haar cliënt. Als de ondernemer vervolgens die omzetbelasting als voorbelasting in aftrek wil brengen, wijst de inspecteur dit af. Voor Rechtbank Den Haag spitst het geschil zich toe op de vraag wie de afnemer van de dienst was.
Een onderneming (Vof) houdt zich onder meer bezig met het ter beschikking stellen van personeel in de scheepvaart. In 2009 geraakt de onderneming in financiële problemen. Er is toen door de bank van de onderneming een reddings- en herfinancieringsplan opgesteld, waarbij een beroep wordt gedaan op de dienstverlening van een juridisch advieskantoor. Dit advieskantoor brengt voor haar werkzaamheden omzetbelasting in rekening aan de betrokken bank. De bank berekent die omzetbelasting weer door aan de klant. Op 30 maart 2011 door de Vof aangifte omzetbelasting voor de maand februari 2011. In die aangifte is een bedrag van € 24.325 begrepen van door de bank in rekening gebrachte omzetbelasting. De inspecteur weigert voor dat bedrag teruggaaf te verlenen. Volgens de Wet op de omzetbelasting zijn het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet van belasting vrijgesteld. Verder mag een ondernemer de belasting in aftrek brengen die aan hem als afnemer van een prestatie in rekening is gebracht, mits die prestatie wordt gebezigd in het kader van zijn onderneming. Onder 'afnemer' moet worden verstaan degene met wie de ondernemer een rechtsbetrekking is aangegaan ingevolge welke de ondernemer de levering verricht of de dienst verleent. De Vof stelt dat er een rechtsbetrekking bestond tussen haar en het adviesbureau en dat slechts ter afdekking van het debiteurenrisico van het adviesbureau de factuur naar de bank is gestuurd. Volgens Rechtbank Den Haag onderbouwt de Vof dit echter niet met bewijsstukken. Ook nadat hiernaar door de inspecteur is gevraagd tijdens de bezwaarfase, leverde de Vof niet het gevraagde bewijs. Ook uit de factuur van de bank kan de rechtbank hiervoor geen ondersteuning vinden. Integendeel zelfs. Uit de specificatie van de dienstverlening door het adviesbureau blijkt dat de bank als cliënt wordt aangeduid. Verder volgt uit de specificatie dat de werkzaamheden voornamelijk bestonden uit overleg met de bank en het opmaken en aanpassen van pandakten, hypotheekakten en de kredietovereenkomst. Dat de nota is voldaan vanaf de bankrekening van de Vof, maakt niet dat daarmee sprake is van aan de Vof verrichtte diensten. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit dit voort uit de Algemene Voorwaarden van de bank. De rechtbank oordeelt dat de Vof niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de afnemer is van de prestaties van het advieskantoor. Volgens de rechtbank was er sprake van twee afzonderlijke diensten, namelijk een dienst van het advieskantoor aan de bank en een dienst van de bank aan de Vof. Het inschakelen van het advieskantoor maakt deel uit van de dienst van de bank aan de Vof en behoort daarom tot de vrijgestelde prestaties (verlenen van en bemiddeling inzake krediet). Dat betekent dat de omzetbelasting ten onrechte bij de Vof in rekening is gebracht en niet bij de Vof voor aftrek in aanmerking komt. Bron: Rb. Den Haag 8-04-2014

© lArcade 2024