Inloggen

Archief

Belastingplan 2015: lastenverlichting op arbeid

Het op Prinsjesdag gepresenteerde belastingpakket bestaat dit jaar uitsluitend uit het Belastingplan 2015. Het wetsvoorstel Belastingplan 2015 bevat ditmaal ook de meer technische maatregelen die op 1 januari 2015 in werking moeten treden en die in voorgaande jaren werden opgenomen in een wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen. Maatregelen waarvan het niet noodzakelijk is dat ze per 1 januari 2015 in werking treden, zijn vooruitgeschoven naar het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 dat in het voorjaar van 2015 zal worden ingediend. Een overweging bij een beperkt belastingpakket was dat de Belastingdienst gebaat is bij een jaar met relatief weinig wetgeving. Ook wordt rond Prinsjesdag een brief naar de Kamer gestuurd over de herziening van het belastingstelsel, een afzonderlijk wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen en het wetsvoorstel Wet invoering Beschikking geen loonheffingen.
Hieronder geven we de belangrijkste punten uit het Belastingplan. Algemeen Het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting wordt verhoogd van 36,25% naar 36,5%. De in Belastingplan 2014 aangekondigde verhoging van de eerste schijf in 2016 met 0,06% blijft gehandhaafd, waardoor de eerste schijf 36,56% wordt. Het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting wordt verhoogd met 0,32%-punt. In 2015 komt het afbouwpercentage daarmee op 2,32% en voor 2016 en later op 3,32%. Het inkomenstraject waarover wordt afgebouwd verandert hierbij niet. In 2015 loopt dat traject van circa € 20.000 tot circa € 57.000. De arbeidskorting wordt verder verhoogd. Met ingang van 2015 wordt de afbouwgrens in de arbeidskorting echter fors verhoogd. Rekening houdend met de verwachte inflatiecorrectie de komende jaren en de verwachte stijging van het wettelijke minimumloon waarvan de inkomensgrenzen worden afgeleid, wordt de afbouwgrens in 2015 verhoogd van circa € 41.300 naar circa € 49.900. Het einde van het afbouwtraject ligt hierdoor in 2015 bij een inkomen van circa € 100.800 in plaats van € 92.200. Afbouw kindgebonden budget: het afbouwpercentage verlaagd van 7,6% naar 6,75%. Hierdoor ontvangen ouders met een inkomen tussen € 19.767 en de bovengrens meer kindgebonden budget. Levensloop: deelnemers aan de levensloopregeling die in 2013 geen gebruik hebben gemaakt van de 80%-regeling, krijgen in 2015 opnieuw de gelegenheid om hiervan gebruik te maken. Om anticipatie-effecten te voorkomen zal deze 80%-regeling ten hoogste gelden voor het bedrag van de aanspraken op 31 december 2013. Hierbij moet het volledige tegoed worden opgenomen. Ouderenkorting gaat met ingang van 2016 omlaag; de ouderenkorting bij vermogen verdwijnt dan. De keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen vervalt op 1 januari 2015. Per 1 januari 2015 geldt de regeling voor kwalificerende buitenlands belastingplichtigen. De regels voor de heffingskorting IB wordt zodanig aangepast dat heffingskorting tijdsevenredig kan worden toegekend. Om dat de systemen van de Belastingdienst pas op 1 januari 2016 aan de tijdsevenredige heffingskorting zijn aangepast, geldt als overgangsmaatregel dat in 2015 de gehele heffingskorting wordt toegekend aan personen die slechts een deel van het jaar binnenlandse of kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn. Er komen regels voor de afkoop van een nettolijfrente. Bij (gedeeltelijke) afkoop zal alsnog een bedrag in box 3 in aanmerking worden genomen. Woningmarkt De maximale periode voor de aftrek van rente op restschulden wordt verlengd van 10 naar 15 jaar. Dubbele aftrek van rente voor woningbezitters die hun oude huis nog niet hebben verkocht, wordt definitief verlengd van 2 naar 3 jaar. Het blijft mogelijk opnieuw hypotheekrenteaftrek te krijgen voor een huis dat te koop staat en tijdelijk verhuurd is geweest. Verlaagde btw-tarief van 6% voor renovatie en herstel woningen verlengd tot 1 juli 2015. Werkkostenregeling De werkkostenregeling is per 1 januari 2015 voor alle werkgevers van toepassing. De eerder dit jaar aangekondigde aanpassingen op de werkkostenregeling worden in dit Belastingplan uitgewerkt: Beperkte introductie noodzakelijkheidscriterium, namelijk alleen voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur. In eerste instantie wordt het oordeel over de noodzakelijkheid aan de werkgever overgelaten, al wordt zijn oordeel geobjectiveerd met een redelijkheidstoets. Mocht er desalniettemin sprake zijn van gerede twijfel over de bedrijfsmatige afwegingen bij een vergoeding of verstrekking door een werkgever, dan ligt het vervolgens op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat de voorziening met een oogmerk van bevoordeling/beloning van de werknemer is gegeven. Is de werknemer ook bestuurder of commissaris dan moet de werkgever aannemelijk maken dat het gaat om een voor de behoorlijke uitoefening van de dienstbetrekking gebruikelijke voorziening. Afrekensystematiek: De huidige afrekensystematiek wordt vereenvoudigd door te bepalen dat de werkgever voortaan nog maar één keer per jaar hoeft vast te stellen wat zijn verschuldigde belasting in het kader van de WKR is. Hierdoor is het niet meer nodig dat de werkgever per tijdvak toetst of de vrije ruimte wordt overschreden. Concernregeling: het wordt mogelijk de werkkostenregeling op concernniveau toe te passen. Aan de concerntoepassing wordt als voorwaarde verbonden dat er bij de moedermaatschappij sprake moet zijn van vrijwel volledige eigendom (95%-eis) van de (klein)dochtermaatschappij(en). Een concern kan op het uiterste afrekenmoment (bij aangifte over eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar) kiezen om de concernregeling al dan niet toe te passen. Er mag geen rekening gehouden worden met in het kalenderjaar toe- of uittredende concernonderdelen. Deze moeten de bij overschrijding van hun vrije ruimte verschuldigde belasting zelfstandig aangeven en afdragen. Vrijstelling voor korting op branche-eigen producten: de regeling voor personeelskorting uit het ‘oude’ regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen wordt met ingang van 1 januari 2015 nagenoeg geheel in de vorm van een gerichte vrijstelling in de WKR gecontinueerd. Het onderscheid tussen vergoedingen en verstrekkingen (inclusief terbeschikkingstellingen) voor een aantal werkplekgerelateerde voorzieningen waarvoor nu een nihilwaardering geldt wordt wegnomen. Vrije ruimte naar 1,2% Ondernemer Voor de S&O afdrachtvermindering is in 2015 een budget van € 794 beschikbaar. De tarieven en schijven blijven op het niveau van 2014. Het contractonderzoek door publieke kennisinstellingen wordt uit de S&O-afdrachtvermindering gehaald. Naar verwachting wordt het percentage voor RDA in2015 gehandhaafd op 60%. Buitenlandse boetes (IB en Vpb) wordt per 1 januari 2015 van aftrek uitgesloten. Om te voorkomen dat buitenlandse boeten als eindheffingsbestanddeel kunnen worden aangewezen en derhalve bij de werknemer niet tot belastingheffing zouden leiden, wordt op dit punt de loonbelasting eveneens aangepast. Zzp’ers kunnen derdepijler pensioen eerder opnemen zonder dat revisierente is verschuldigd wanneer zij arbeidsongeschikt zijn geraakt. De tenaamstellingsverplichting voor teruggaven omzetbelasting in verband met de eenbankrekeningmaatregel wordt in de wet vastgelegd. Dga De doelmatigheidsmarge van het gebruikelijk loon wordt in 2015 verlaagd van 30% naar 25%. Voor 2015 is voorzien in overgangsrecht waardoor het loon van de dga in 2015 gesteld wordt op 75/70 ste van het loon in 2013, als dit loon in 2013 hoger was dan € 43.000 (het standaardbedrag in 2013), tenzij aannemelijk is dat het loon in 2015 op grond van de gebruikelijkloonregeling op een hoger of lager bedrag moet worden gesteld. Het kabinet heeft gekozen om aan te sluiten bij het loon in 2013 in plaats van 2014 om anticipatie te voorkomen. Het gebruikelijk loon voortaan bepaald door het loon in aanmerking te nemen dat ten minste het hoogste van de volgende bedragen is: 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking; het hoogste loon van de overige werknemers van de vennootschap; € 44.000. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de huidige vormgeving van de gebruikelijkloonregeling is de introductie van het begrip ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ ter vervanging van het begrip ‘soortgelijke dienstbetrekking’. Er komt geen afzonderlijke gebruikelijkloonregeling voor startups. Volgens het kabinet biedt de huidige regeling voldoende mogelijkheden om het gebruikelijk loon op een lager bedrag vast te stellen. Auto Gebruik van taxatierapporten bij het vaststellen van de BPM bij import van gebruikte auto’s wordt verminderd. Enkel nog voor schadeauto’s en auto’s die zelden in Nederland rijden. Voor overige auto’s wordt de waarde forfaitair vastgesteld of op basis van een algemeen aangepaste koerslijst. Auto’s met een dubbele cabine (massa meer dan 3.500 kg) worden met ingang van 2016 als personen auto in de MRB en BPM betrokken als de lengte van de voor personenvervoer ingerichte ruimte groter is dan de niet voor personenvervoer ingerichte ruimte. Diversen Voor de belasting op leidingwater wordt afgezien van een degressieve tarievenstructuur. Het heffingplafond van 300m2 wordt met terugwerkende kracht tot 1 juli 2014 gehandhaafd. De afvalstoffenbelasting wordt omgezet in een heffing aan de poort van de stort- en verbrandingsinrichting. Dit werd alleen geheven over stortafval. Het tarief bedraagt € 13,00 per ton afval. Er wordt alleen afval belast dat vanuit Nederland door bedrijven, gemeenten of particulieren wordt aangeboden. Het verlaagd tarief voor lokaal duurzaam opgewekte energie (coöperaties) wordt uitgebreid naar ondernemers. De vrijstelling zelfopwekking energie wordt uitgebreid naar huursector. In verband met het btw-ondernemerschap van particuliere eigenaren van zonnepanelen wordt vaste belastingvermindering in de energiebelasting voor WOZ-objecten met verblijfsfunctie stapsgewijs verlaagd en de belastingvermindering voor WOZ-objecten zonder verblijfsfunctie afgeschaft.   ft.

Een arbeidsrelatie beoordeeld

In een procedure over de arbeidsrechtelijke positie van prostituees, een bijzondere categorie arbeidskrachten, geeft de Hoge Raad enkele algemeen geldende richtlijnen voor het beoordelen van een arbeidsrelatie. Daarmee is deze uitspraak toch voor een brede groep werkgevers interessant.
Van een in 2008 opgerichte coöperatie kunnen alleen prostituees lid worden. Met betrekking tot het lidmaatschap zijn tussen de coöperatie en de prostituees overeenkomsten gesloten. Daarin is onder meer bepaald dat de prostituees zich verplichten tot het realiseren van omzet ten behoeve van de coöperatie en dat die omzet met name komt uit seksuele dienstverlening. De overeenkomsten bevatten een bijzonder gedeelte dat betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden en dat wordt aangeduid als arbeidsovereenkomst. De rechtsverhouding tussen de coöperatie en de prostituees wordt mede geregeld door een huishoudelijk reglement. In dit reglement is geregeld dat de prostituees zelf het tarief bepalen dat zij aan klanten in rekening brengen, geen vaste werktijden kennen en hun (bruto) omzetten maandelijks aan de coöperatie afdragen. De coöperatie vermindert de ontvangen omzetten met verschuldigde omzetbelasting en met een bedrag van € 70 ter dekking van door haar gemaakte kosten, en draagt loonheffing af over de na deze verminderingen overblijvende bedragen. Hetgeen na afdracht van loonheffing resteert, betaalt de coöperatie aan de desbetreffende prostituee. Ter zake van deze betalingen ontvangen de prostituees iedere maand een loonstrook. De coöperatie maakt ten behoeve van de prostituees gebruik van een arbodienst. Van de prostituees die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden onderbreken, verwacht de coöperatie een ziekmelding, maar zij zorgt niet voor vervanging. De coöperatie heeft de inspecteur verzocht een beschikking te geven, inhoudende dat de prostituees verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen. De inspecteur neemt het standpunt in dat de prostituees niet in dienstbetrekking werkzaam zijn en is door het hof in het gelijk gesteld. De Hoge Raad geeft aan dat bij het beantwoorden van de vraag of tussen de coöperatie en de prostituees arbeidsovereenkomsten tot stand zijn gekomen, acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daartoe moeten niet alleen de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden in aanmerking worden genomen, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen aan hun overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven. Het hof heeft zijn oordeel dat geen sprake is van arbeidsovereenkomsten onder andere gebaseerd op de vrijblijvendheid die de prostituees met betrekking tot de taakvervulling kunnen betrachten en ook betrachten. Hiermee heeft het hof kennelijk willen aangeven dat de aard van de als seksuele dienstverlening omschreven werkzaamheden eraan in de weg staat dat de coöperatie het verrichten van specifieke handelingen aan haar prostituees opdraagt. Een dergelijke vrijheid bij de beroepsuitoefening hoeft echter niet in de weg te staan aan de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad verwijst de procedure voor een onderzoek of tussen de coöperatie en de prostituees arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht zijn gesloten. Met het oog op dat onderzoek merkt de Hoge Raad nog op dat voor de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht niet vereist is dat min of meer nauwkeurig is geregeld hoe de hoogte van het aan de werknemer toekomende loon wordt afgeleid uit de door hem geleverde arbeidsprestatie. Evenmin is daarvoor noodzakelijk dat in die overeenkomst min of meer nauwkeurig is vastgelegd hoe lang of hoe vaak de arbeid zal worden verricht. Kort samengevat geeft de Hoge Raad voor het bestaan van een dienstbetrekking het volgende aan: niet vereist is dat de arbeidskrachten een aan de hand van de gevraagde werkzaamheden te herleiden of inzichtelijk loon zijn overeengekomen; niet vereist is dat duidelijkheid bestaat, ook niet gemeten naar tijdsduur, omtrent de hoeveelheid arbeid en de aard van de arbeid; een zekere vrijheid bij de invulling van de beroepsuitoefening staat niet in de weg aan de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Bron: HR 12-09-2014

Tariefafspraken voor zzp’ers in cao mogelijk?

Volgens FNV KIEM kunnen mogelijk weer tariefafspraken voor zzp'ers in de cao worden gemaakt, als het Europese Hof van Justitie de conclusie van advocaat-generaal Wahl overneemt. Deze had op 11 september geconcludeerd dat onder bepaalde voorwaarden ook voor zzp'ers geldende tariefafspraken in de cao kunnen worden opgenomen.
Aanleiding voor de zaak bij het Europese Hof was de afspraak in 2007 om in de cao voor remplaçanten ook minimumtarieven voor zelfstandigen op te nemen. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) verbood dit, omdat het in strijd zou zijn met het mededingingsrecht. De tarieven voor zelfstandigen waren hetzelfde als voor vast personeel, plus een percentage voor pensioen en arbeidsongeschiktheid. Op die manier kosten zzp’ers en vasten de werkgever ongeveer evenveel. Dat voorkomt volgens de vakbond oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, zodat de cao niet wordt ondergraven. FNV Kiem was tegen het verbod van de NMa in beroep gegaan en in deze zaak had Hof Den Haag prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Het hof wilde weten of de mededingingsregels van het Unierecht (art. 101 VWEU) zich zonder meer verzetten tegen tariefafspraken voor zzp’ers, die op basis van een overeenkomst van opdracht hetzelfde werk verrichten als de werknemers die onder de werking van de cao vallen. Indien die vraag ontkennend zou worden beantwoord wilde Hof Den Haag weten of een dergelijke bepaling in de cao mogelijk is in het geval deze (mede) bedoeld is ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers die onder de werking van de cao vallen en of het daarbij nog van belang is of die arbeidsvoorwaarden daardoor rechtstreeks of slechts indirect worden verbeterd? De advocaat-generaal stelt in zijn advies dat een bepaling in een cao, waarin is voorzien dat zelfstandigen die op basis van een overeenkomst van opdracht voor een werkgever hetzelfde werk verrichten als de werknemers die onder de werking van de cao vallen, een bepaald minimumtarief moeten ontvangen, valt binnen de werkingssfeer van artikel 101 VWEU wanneer zij namens en in het belang van zelfstandigen zijn overeengekomen. Ze vallen echter buiten de werkingssfeer van dit artikel vallen wanneer zij zijn overeengekomen namens en in het belang van werknemers van wie zij de werkgelegenheids en arbeidsvoorwaarden rechtstreeks verbeteren. De verwijzende rechter zal moeten nagaan of de betrokken bepalingen de werkgelegenheids en arbeidsvoorwaarden van werknemers rechtstreeks verbeteren, doordat zij sociale dumping werkelijk en doeltreffend voorkomen, en niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken. In deze zaak moet het Europese Hof overigens nog uitspraak doen. Bron: FNV Kiem, 12-09-2014; Conclusie AG HvJ EU 11-09-2014

Ziektewet-pilot vangnetters van start

In een aantal sectoren wordt gestart met Ziektewet-pilots om het ziekteverzuim en uiteindelijk instroom in de Wet WIA terug te dringen. Het besluit hiertoe is op 11 september gepubliceerd. Kern van de pilot is dat de arbo- en re-integratierol voor vangnetters, die nu door het UWV wordt verricht, bij de werkgever komt te liggen.
De pilots richten zich op eindedienstverbanders met een uitkering ZW. Omdat zij na het einde van het dienstverband geen werkgever (meer) hebben, is niet hun (ex-)werkgever maar het UWV verantwoordelijk voor hun re-integratie. Doel van de pilot is om te kijken of uitvoering van de re-integratietaak door werkgevers en sectoren effectief is bij de toeleiding naar werk bij de oude werkgever of een andere werkgever binnen dan wel buiten de sector. Eigenrisicodragers voor de ZW doen niet mee aan de pilots, zij hebben immers al de wettelijke taak om het ziekengeld te betalen, de arborol te vervullen en de verantwoordelijkheid te dragen voor de re-integratie van vangnetters. Deelnemende werkgevers zullen gedurende de pilot vangnetters op dezelfde wijze behandelen als hun eigen zieke werknemers met een vast contract. Zij nemen dus ook voor vangnetters de arbo- en re-integratierol over. Het UWV zal gedurende de pilot die rollen niet vervullen. De vangnetter behoudt wel zijn recht op ziekengeld van het UWV, zo lang daar op grond van de ZW aanspraak op bestaat. De vangnetters die in het kader van de pilots van het UWV overgaan naar sectoren, gaan voor de re-integratie niet terug naar het UWV. De sector blijft verantwoordelijk voor de re-integratie en de arborol ten aanzien van de vangnetter tot deze weer arbeidsgeschikt is of tot het einde van de wachttijd voor de Wet WIA (104 weken). In de pilots heeft de werkgever niet de verplichting om het loon te betalen, maar betaalt het UWV ziekengeld. Aan de werkgever die meedoet aan een pilot kan dan ook geen loonsanctie worden opgelegd. Evenmin kan de verhaalsanctie – waarbij het UWV het betaalde ziekengeld verhaalt op de (ex-)werkgever indien hij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht – worden toegepast. Bij de aanvraag voor een WIA-uitkering moet een deelnemende werkgever wel een re-integratieverslag (RIV) opstellen, net als bij een zieke werknemer in vaste dienst. Bij een geschil over de re-integratie-inspanningen van de werknemer of werkgever kan net als bij werknemers in vaste dienst bij het UWV een deskundigenoordeel worden aangevraagd. Bron: Stb 2014, 319

Geen verlenging verruimde schenkingsvrijstelling

Staatssecretaris Wiebes heeft in de beantwoording van Kamervragen van de heer Bashir nog eens schriftelijk bevestigd dat de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling niet wordt verlengd. Half augustus gaf minister Dijsselbloem dit al aan nadat NVM-Makelaars, VNO_NCW, MKB Nederland en Netwerk Notarissen voor verlenging van de regeling hadden gepleit.
De regeling is bedoeld als een eenmalige crisisregeling waarmee werd beoogd om extra middelen voor de financiering van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Verlenging van de regeling zou in de markt verstorend kunnen gaan werken. De Belastingdienst heeft tot nu toe ruim 50.000 aangiften schenkbelasting ontvangen die betrekking hebben op de tijdelijk verruimde vrijstelling van maximaal € 100.000. Een eerste raming kwam uit op 20.000 schenkingen. Pas in de loop van 2015 zal duidelijk worden in hoeverre een beroep op de verruimde vrijstelling is gedaan. Op basis van informatie van tien notariskantoren aangesloten bij Netwerk Notarissen blijkt dat in zo’n 19% van de gevallen wordt geschonken voor de aankoop van een eigen woning. Ook bleek daarbij het geschonken bedrag op gemiddeld € 60.000 uit te komen en werd in 44% van de gevallen € 100.000 geschonken. Ook wordt de lening gebruikt voor het aflossen van een bestaande schuld (45%), het kwijtschelden van een bestaande schuld (18%) of de verbouwing van een woning (14%). Hiermee is een indicatie te geven van hoe de schenking wordt gebruikt. Het gaat echter om een steekproef onder een beperkt aantal notariskantoren. MvF 08-09-2014

© lArcade 2024