Inloggen

Archief

In 2017 aanzienlijk minder werklozen dan in 2016

Het aantal 15- tot 75-jarigen met betaald werk lag in 2017 gemiddeld 176.000 hoger dan in 2016. Tegenover de stijging van het aantal werkenden in het afgelopen jaar stond een daling van het aantal werklozen. Over heel 2017 waren er gemiddeld 101.000 werklozen minder dan in 2016. In december kwam het aantal werklozen uit op 395.000. Het aantal WW-uitkeringen daalde in december naar 330.000.
2017 is het derde jaar op rij waarin het aantal werkenden hoger ligt dan in het jaar ervoor. De gemiddelde toename was ook groter dan in 2015 en 2016. Waar het aantal mensen met betaald werk al drie jaar hoger is dan een jaar eerder, is het aantal werklozen al drie jaar op rij lager dan het jaar ervoor. Ook de gemiddelde afname van het aantal werklozen was in 2017 sterker dan in 2015 en 2016. In december 2017 kwam het aantal mensen met betaald werk uit op bijna 8,7 miljoen. In de afgelopen drie maanden nam hun aantal toe met gemiddeld 9.000 per maand. Bijna 4,3 miljoen mensen hadden om uiteenlopende redenen geen betaald werk in december. Onder hen waren 395.000 mensen die aangaven recent naar werk te hebben gezocht en daarvoor ook direct beschikbaar te zijn. Zij zijn volgens de ILO-definitie werkloos. Gemiddeld nam hun aantal in de laatste drie maanden af met 9.000 per maand. De rest van deze groep niet-werkenden, bijna 3,9 miljoen, bestond uit mensen die niet recent hebben gezocht en/of niet direct voor werk beschikbaar waren. Hun aantal is met gemiddeld 7.000 per maand toegenomen. Om de conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in verschillende landen te kunnen vergelijken, wordt vaak gebruikgemaakt van de werkloosheidsindicator van de International Labour Organization (ILO). Volgens deze indicator worden mensen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die hier recent naar hebben gezocht en direct beschikbaar zijn met ‘werkloos’ aangeduid. De werkloosheid daalt al sinds begin 2014. In december waren er nog 395.000 werklozen, oftewel 4,4% van de beroepsbevolking. Een maand eerder bedroeg het werkloosheidspercentage eveneens 4,4. In december 2008 - aan het begin van de crisis - was dit 3,7%. Het aantal lopende WW-uitkeringen daalde in december 2017 verder naar 330.000. Ten opzichte van een jaar geleden, december 2016, is het aantal WW-uitkeringen met 82.000 (- 20%) afgenomen. Deze afname is zowel bij mannen als bij vrouwen en in alle leeftijdsgroepen zichtbaar. Het aantal uitkeringen is in de gezondheidszorg met 16.000 afgenomen en bij de uitzendbedrijven met 13.000 ten opzichte van eind 2016. De relatieve daling is het grootst bij het bouwbedrijf (- 45%). Ook in alle beroepsrichtingen daalt het aantal WW-uitkeringen. In 2017 verstrekte het UWV 390.000 nieuwe uitkeringen. Dat is een daling van ruim 20% ten opzichte van 2016. Bij mannen en vrouwen en in alle leeftijdsgroepen en beroepsrichtingen is een daling van het aantal nieuwe uitkeringen te zien ten opzichte van vorig jaar. Bron: UWV 18-01-2018

Cao-seizoen 2018: voortzetting opwaartse trend

De opwaartse trend in loonafspraken lijkt zich dit jaar voort te zetten. Uit cijfers van AWVN blijkt dat het maandgemiddelde van januari tot nu toe op 2,1% staat. Vorig jaar werd afgesloten met in december een gemiddelde loonafspraak van 2,07%, iets hoger dan het gemiddelde van november (1,97%). In december kwamen er 26 akkoorden tot stand.
In heel 2017 kregen 3,4 miljoen werknemers een nieuwe cao. Dat is de 72% van alle werknemers die onder een cao vallen. De gemiddelde afgesproken loonstijging in 2017 bedraagt 1,72 procent. Dat gemiddelde is sinds het begin van het jaar voortdurend opgelopen dankzij steeds hogere maandgemiddelden. Die oplopende maandgemiddelden gedurende het jaar vloeien voort uit de sterk aantrekkende economie en de verbeterde vooruitzichten van bedrijven. Een andere trend in 2017 waren de afspraken over persoonlijke keuzebudgetten. Vorig jaar kregen circa 400.000 werknemers vorig jaar een nieuw keuzebudget. Dit budget kan onder meer ingezet worden voor opleiding en ontwikkeling. Door de afspraken over keuze budgetten kwam hiervoor volgens AWVN € 200 miljoen extra voor beschikbaar. Bron: AWVN 17-01-2017

Box 3-heffing over 2014 te hoog

Nadat vele beroepen tegen de forfaitaire vermogensrendementsheffing ongegrond zijn verklaard, heeft Hof Amsterdam nu de kritiek van belanghebbenden erkend. Het hof heeft geoordeeld dat in 2014 de vermogensrendementsheffing een verboden schending van het recht op eigendom vormt.
Het hof haalde eerdere arresten aan, waarin de Hoge Raad had geoordeeld dat het forfaitair rendement van 4% pas in strijd is met het EVRM als dit rendement gedurende een lange reeks van jaren niet meer valt te halen. In het jaar 2011 was volgens de Hoge Raad nog niet voldaan aan deze voorwaarde. Zie: ‘Hoge Raad houdt box 3 in stand’. Hof Amsterdam heeft nu gekeken naar het jaar 2014. Volgens het hof is van belang welk reëel rendement een particulier die weinig risico wil nemen, kan behalen gedurende een lange reeks van jaren. De rechter ging daarbij mede uit van een overzicht in het eindrapport van de Commissie Van Dijkhuizen ‘Naar een activerender belastingstelsel’. Uit dit overzicht blijkt dat over de jaren 2001 – 2012 het gemiddelde jaarlijkse reële rendement op spaarrekeningen 0,5% was. Het hof leidt uit dit aanzienlijke verschil af dat in 2014 de risicomijdende particuliere belegger over een lange periode geen reëel rendement van 4% had kunnen behalen. De box 3-heffing van 1,2% (forfaitair rendement x 30% belasting) was in 2014 geen proportionele heffing meer. Het hof liet echter de aanslag in stand. Het wil namelijk de wetgever enige tijd gunnen om de situatie die op zichzelf een schending van het eigendomsrecht vormt, te beëindigen. Daarbij wees het hof op de gewijzigde box 3-heffing per 1 januari 2017. Voor rechtsherstel zal men naar een hogere rechter moeten stappen. Bron: Hof Amsterdam 16-01-2018

Inkomensverklaring voor huurverhoging toegestaan

De verwerking van inkomensgegevens door de Belastingdienst en woningcorporaties ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhoging is niet in strijd met het recht op privacy. De wet bevat namelijk (vanaf 1 maart 2016) een expliciete wettelijke verplichting voor de Belastingdienst voor het op verzoek van de verhuurder verstrekken van de inkomensverklaring.
Verhuurders van sociale huurwoningen hebben de mogelijkheid om de huurprijs jaarlijks extra te verhogen ten opzichte van het reguliere basishuurverhogingspercentage om zo ‘scheefwonen’ tegen te gaan. In de periode van 16 maart 2013 tot 1 april 2016 moest bij een voorstel voor een dergelijke huurverhoging een door de inspecteur op verzoek van de verhuurder afgegeven verklaring worden gevoegd. Op 3 februari 2016 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat de inspecteur niet verplicht is om inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning te verstrekken aan de verhuurder. Met ingang van 1 maart 2016 is daarom in de wet een expliciete wettelijke verplichting opgenomen voor het verstrekken van de inkomensverklaring op verzoek van de verhuurder. In een procedure voor Rechtbank Den Haag stelt de Woonbond, een belangenorganisatie voor huurders, dat de verwerking van persoonsgegevens door de inspecteur en verhuurders onrechtmatig is en (ondermeer) in strijd met de geheimhoudingsplicht en het recht op privacy. De Woonbond vordert dat wordt vastgesteld dat de huurders het inkomensafhankelijke deel van de huursom onverschuldigd hebben betaald. Rechtbank Den Haag oordeelt dat nu de verplichting om dergelijke inkomensverklaringen verklaringen expliciet in de wet is opgenomen de woningcorporatie er vanuit mag gaan dat de inkomensverklaringen - die zij van de in de wet daartoe aangewezen inspecteur verkreeg - rechtmatig waren verstrekt en dat zij deze kon gebruiken voor het voorstellen en doorvoeren van een inkomensafhankelijke huurverhoging. Het gebruik van deze inkomensverklaringen door de woningcorporatie was daarom niet onrechtmatig. Bron: Rb Den Haag, 10-01-2018

Zzp’ers groter risico op armoede

Van alle werkenden in de leeftijd van 15 tot 75 jaar lopen zzp’ers het grootste risico op armoede. Van hen maakten 9,4 procent in 2016 deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lageinkomensgrens. Zzp’ers in handel, vervoer en horeca hebben het hoogste armoederisico.
Vanaf het piekjaar 2013, toen 3,5 procent van de werkenden met een laag inkomen werd geconfronteerd, daalde het aandeel werkenden met een armoederisico elk jaar. Wel zwakte de daling van 2015 op 2016 af: van 2,9 procent naar 2,8 procent. Bij werknemers en zmp’ers (zelfstandigen met personeel) zette de daling verder door, maar bij zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) liep het percentage iets op: van 9,2 in 2015 naar 9,4 in 2016. In 2016 hadden 42.000 werkenden (0,6 procent) ten minste vier jaar op rij een laag inkomen. Zzp’ers hadden vaker langdurig een laag inkomen dan zmp’ers en werknemers. Bij zzp’ers steeg het aandeel met een langdurig laag inkomen bovendien van 1,9 procent in 2014 en 2015 naar 2,1 procent in 2016. Hoe korter de werkweek, hoe hoger het risico op (langdurige) armoede. Bij werknemers waren de armoederisico’s verreweg het laagst, ongeacht hoeveel uur per week ze werkten. Zo was het percentage met risico op armoede onder werknemers in kleine deeltijd (minder dan 24 uur per week) bijna drie keer zo laag als onder zzp’ers in kleine deeltijd (6,0 tegen 16,5 procent). Het risico op langdurige armoede was bij de werknemers ruim drie keer zo klein (1,5 tegen 4,6 procent). Wel liepen bij zowel werknemers als zzp’ers de vrouwelijke deeltijders beduidend minder risico dan de mannelijke deeltijders. Vrouwen hebben vaker dan mannen een werkende partner waardoor het gezamenlijke huishoudensinkomen boven de kritische drempel uitkomt. De armoederisico’s van de in deeltijd werkende zmp’ers lagen relatief dicht in de buurt van die van de zzp’ers die in deeltijd werken. Maar anders dan bij zzp’ers waar ruim de helft in deeltijd werkt is het aantal in deeltijd werkende zmp’ers naar verhouding klein. Bron: CBS 18-01-2018

© lArcade 2024