Inloggen

Archief

Eerste Kamer stemt voor initiatiefvoorstel minimumuurloon

De Eerste Kamer heeft op dinsdag 14 februari het initiatiefvoorstel van de Tweede
Kamer om een minimumuurloon in te voeren aangenomen. Ook een motie over de economische
situatie van kleine ondernemers is aangenomen.

Het initiatiefwetsvoorstel wijzigt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en
enkele andere hiermee samenhangende wetten. Dit initiatiefwetsvoorstel betreft de
invoering van een uniform minimumuurloon. De invoering hiervan leidt volgens de initiatiefnemers
tot een eerlijker en transparanter minimumloon. De hoogte van het minimumloon per
uur wordt hierdoor voor iedereen gelijk. Met de invoering van een uniform minimumuurloon
wordt ook de handhaving vereenvoudigd. Daarnaast willen de initiatiefnemers bereiken
dat werknemers die het minimumloon verdienen er op vooruit gaan.

Aangenomen motie De motie-Oomen-Ruijten c.s. stelt vast dat een uniform minimumuurloon bijdraagt aan
het principe van gelijke behandeling en beloning voor gewerkte uren en bijdraagt aan
grotere transparantie en ook betere controle en handhaafbaarheid voor alle uitvoerders.
De motie stelt bovendien vast dat de uitvoering van deze wet tot verhoging van de
lasten met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) leidt. Daarom verzoekt de motie
de regering de economische situatie van kleine ondernemers te beoordelen en te verkennen
welke mogelijkheden tot kostenverlaging er zijn en daarbij de mogelijke ruimte die
de UWV-fondsen bieden te onderzoeken. Minister Van Gennip stelde voor de motie mee
te nemen in de bredere overwegingen van het kabinet bij de Voorjaarsnota die een bijwerking
van de begroting voor 2023 bevat. Op basis daarvan gaf zij de motie het advies ‘Oordeel
Kamer’ mee.

Bron: Eerste Kamer 14-02-2023

Meer schone bedrijfswagens op de weg

Het aantal schone, lichte bedrijfsauto’s in Nederland stijgt. In 2014 reden er 1.200
van dit soort bedrijfswagens rond. In 2022 was dat meer dan 11.000. Dat blijkt uit
het eerste deel van het Trendrapport Logistieke Voertuigen 2022.

In Nederland rijden ruim een miljoen lichte bedrijfsvoertuigen rond. Verreweg het
grootste deel daarvan (93%) rijdt op diesel. Samen zijn lichte bedrijfsvoertuigen
verantwoordelijk voor 12% van de totale CO2-uitstoot van het Nederlandse verkeer. Lichte bedrijfswagens zijn bedrijfsbusjes en
pick-up trucks van maximaal 3,5 ton.
Schone bedrijfswagens zijn volledig uitstootvrij (zero-emissie, ZE). ZE-voertuigen
rijden door een elektromotor. Op dit moment is 1,1% van alle lichte bedrijfswagens
uitstootvrij, maar dat aandeel groeit. Nederland probeert het verkeer op allerlei
manieren schoner te maken. Bijvoorbeeld met subsidies zoals de Subsidieregeling Emissieloze
Bedrijfsauto’s (SEBA) en de Milieu-investeringsaftrek (MIA). Met de SEBA kunnen ondernemers
(en non-profitinstellingen) een subsidie krijgen van maximaal € 5.000 per bedrijfsauto.
Middelgrote en grote ondernemers ontvangen met deze regeling 10% van de netto catalogusprijs
bij een voertuigcategorie N1. Deze prijs is exclusief btw, inclusief bpm en opties
die de fabrikant of importeur aanbracht voor het kenteken is afgegeven. Bij een voertuigcategorie
N2 tot een maximum gewicht van 4.250 kilo ontvangt de ondernemer 10% van de verkoopprijs
zonder btw. Voor kleine ondernemingen en non-profitinstellingen is het subsidiepercentage
12%. Meer informatie en de voorwaarden zijn te vinden op https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/seba. Met de MIAVamil kan bij aanschaf van stille, schone en zuinige transportmiddelen
een belastingvoordeel worden verkregen. Bijvoorbeeld elektrische bestelauto’s of waterstof
personenauto’s. Meer informatie is te vinden op https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/mia-vamil/ondernemers/mobiliteit.
Daarnaast helpen zero-emissiezones mee om de CO2-uitstoot te verminderen. In deze zones mogen alleen vracht- en bestelwagens rijden
die volledig uitstootvrij zijn. Op dit moment willen al 28 steden in 2025 een zero-emissiezone
invoeren.
In het Trendrapport kan men zien hoe voertuigen van ondernemingen in Nederland zich
ontwikkelen. Het eerste deel van het Trendrapport Logistieke Voertuigen 2022 gaat
over de lichte bedrijfsvoertuigen. Later dit jaar komt een nieuwe editie van het rapport
over zware bedrijfsvoertuigen.

Bron: RVO 07-02-2023

Geen rechtsherstel door laat bezwaar en hoog inkomen

Zoals het er nu voorstaat, hoeft de inspecteur het box 3-inkomen niet te verlagen
als de belanghebbende te laat is met zijn bezwaarschrift en voldoende inkomen heeft.

De bezittingen in box 3 van een man bestaan in 2017 voor € 832.870 uit bank- en spaartegoeden,
voor € 5.961 uit effecten en voor € 58.965 uit overige vorderingen en contant geld.
Op alleen de bank- en spaartegoeden behaalt de man in 2017 een werkelijk rendement
van € 9.516. Ongeveer € 53.000 van het bedrag van de overige vorderingen betreft een
verstrekte hypothecaire lening met een rente van 4,2%. De Belastingdienst legt de
man op 1 mei 2018 een definitieve aanslag IB/PVV over 2017 op. Daarin is het belastbaar
inkomen uit sparen en beleggen gesteld op € 38.853, zodat de belasting over dat inkomen
€ 11.655 bedraagt. Op 31 augustus 2018 gaat de man in bezwaar tegen deze aanslag.
Daarbij stelt hij dat de box 3-heffing in strijd is met het Europese recht op ongestoord
genot van eigendom. De fiscus wijst het bezwaarschrift van de man af.
Op 7 januari 2022 stelt Rechtbank Noord-Holland de man in een beroepsprocedure in
het gelijk. Daarbij verwijst de rechtbank naar het Kerstarrest. De inspecteur gaat
daarop in hoger beroep. Hij betoogt dat de man te laat was met zijn bezwaarschrift,
waardoor zijn bezwaar is behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De
Belastingdienst wijst een verzoek om ambtshalve vermindering af als het is gebaseerd
op nieuwe rechtspraak. Hof Amsterdam is het met de inspecteur eens dat het Kerstarrest
ook kwalificeert als nieuwe rechtspraak. De man kan daarom geen beroep doen op dit
arrest.
Verder constateert het hof dat de werkelijke box 3-inkomsten van de man € 9.516 +
(4,2% x € 53.000) = € 11.742 bedragen. Dat is iets meer dan de vermogensrendementsheffing
van € 11.655. Verder heeft de man in 2017 een inkomen uit werk en woning van € 48.954.
Gezien dit box 1-inkomen en de rest van zijn financiële positie kan de man de box 3-belasting
betalen. Volgens het hof vormt de vermogensrendementsheffing voor hem geen individuele
en buitensporige last. Daarom verklaart het hof het beroep van de fiscus gegrond en
vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Amsterdam 17-01-2023 (gepubl. 01-02-2023)

Pas aansprakelijkheid boete bij overtuigend aangetoonde opzet

Als de ontvanger een bestuurder van een bv aansprakelijk wil stellen voor een boete
die aan de bv is opgelegd, dan moet hij eerst bewijzen dat door opzet of grove schuld
van de bestuurder te weinig belasting is geheven.

Een bv exploiteert van 2011 tot en met 2013 een uitzendbureau. Naar aanleiding van
een boekenonderzoek zijn aan deze bv naheffingsaanslagen loonbelasting over deze jaren
opgelegd. Daarbij is over het tijdvak 2013 ook een vergrijpboete opgelegd. Deze naheffingsaanslagen
en boete zijn onbetaald gebleven. Daarop heeft de ontvanger de bestuurder aansprakelijk
gesteld voor de onbetaald gebleven bedragen. Hof Den Bosch heeft het bedrag van de
aansprakelijkstelling in stand gelaten. Volgen het hof is het niet betalen van de
belastingschuld het gevolg kennelijk onbehoorlijk bestuur dat is te wijten aan de
bestuurder.
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak wegens een motiveringsgebrek, omdat het hof
heeft nagelaten onderzoek te doen. Het is namelijk niet zeker of de (rechts)personen
aan wie de bv – met voorrang boven de ontvanger – betalingen heeft verricht, kwalificeren
als aan de bv gelieerde schuldeisers of niet. Voor zover dat niet het geval is, komt
de vraag op of de bestuurder gezien zijn positie bij die betalingen een persoonlijk
belang heeft. Verder heeft het hof geoordeeld dat de bv over meer goodwill beschikte
dan de door haar geactiveerde goodwill. Uit de gerealiseerde omzet is volgens het
hof af te leiden dat sprake is van winstgevendheid en daardoor van goodwill. De Hoge
Raad vindt deze oordelen onbegrijpelijk.
Wat betreft de vergrijpboete heeft het hof terecht geoordeeld dat de bv opzettelijk
te weinig loonheffing heeft betaald over kostenvergoedingen. Door de werkwijze van
de bv kan het namelijk niet anders zijn dan dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft
aanvaard dat zij te weinig loonheffing zou betalen. Wel vernietigt de Hoge Raad het
hofoordeel over de vergrijpboete voor zover die betrekking heeft op de toegekende
kilometervergoedingen. Dat de bv heeft erkend grote fouten te hebben gemaakt en dat
het gaat om hoge bedragen aan kilometervergoedingen. Maar dat brengt op zichzelf niet
mee dat de bv met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. In dat verband geeft de
Hoge Raad het volgende mee. Een bestuurder is slechts aansprakelijk voor een aan een
bv opgelegde boete voor zover het belopen daarvan aan die bestuurder is te wijten.
Daarvan is sprake als het aan opzet of grove schuld van de aansprakelijkgestelde is
te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechter mag alleen aannemen dat dit
het geval is, als de ontvanger de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden overtuigend
kan aantonen.

Bron: Hoge Raad 11-02-2023

Vereenvoudiging administratieve lasten bij fiets van de zaak

Staatssecretaris Van Rij informeert de Tweede Kamer over de uitkomst van een gesprek
met werkgevers over de administratieve lasten bij een fiets van de zaak.

De werkgever mag een werknemer onder voorwaarden een onbelaste reiskostenvergoeding
van maximaal € 0,21 per kilometer geven (gerichte vrijstelling) als hij voor zijn
werk naar een vaste plek reist. Op de dagen dat de werknemer met de fiets van de zaak
reist, mag er geen onbelaste reiskostenvergoeding worden verstrekt. Op de dagen dat
de werknemer met de eigen auto reist, kan wel een onbelaste reiskostenvergoeding worden
verstrekt. Deze onbelaste reiskostenvergoeding kan door de werkgever op declaratiebasis
worden toegekend, maar ook in de vorm van een vaste reiskostenvergoeding. Als de werkgever
(inhoudingsplichtige) naast een fiets van de zaak ook een vaste reiskostenvergoeding
wil geven, kan dat op verschillende manieren, zoals de wettelijke methode en de praktische
methode. Deze zijn uiteengezet in par. 23.1.2 van het Handboek Loonheffingen en kunnen
dus ook naast de fiets van de zaak toegepast worden. Daarnaast is het ook mogelijk
de algemene regels voor vaste onbelaste vergoedingen toe te passen. Dit houdt in dat
de vaste reiskostenvergoeding kan worden onderbouwd met een onderzoek naar de reisbewegingen
van de werknemer. De werkgever zal voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding aannemelijk
moeten maken dat het ander vervoer wordt gebruikt.

Vereenvoudiging Om de bewijslast bij een vaste reiskostenvergoeding voor een privévervoermiddel te
vereenvoudigen wordt de mogelijkheid geboden om werkgever en werknemer individueel
afspraken te laten maken over hoeveel dagen per week met de eigen auto wordt gereisd
en hoeveel dagen per week met de fiets van de zaak wordt gereisd. Deze afspraken kunnen
vervolgens de basis vormen voor de vaststelling van een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding
mits de afspraken zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer
en voldoende realiteitswaarde hebben. Een incidentele afwijking van deze afspraak
hoeft ook niet te leiden tot een aanpassing van de vergoeding.
Uit de bespreking met de sector blijkt deze vereenvoudiging tegemoet komt aan hun
wensen. Deze vereenvoudiging zal worden opgenomen in de volgende uitgave van het Handboek
Loonheffingen.

Bron: MvF 06-02-2023

© lArcade 2024