Inloggen

Archief

Btw aftrekken is woning aanwijzen als ondernemingsvermogen

Een btw-ondernemer heeft zijn gemengd gebruikte woning tijdig als btw-ondernemingsvermogen
aangemerkt als hij in zijn eerste btw-aangifte de btw deels aftrekt.

Op 5 juni 2000 sluiten twee echtgenoten een koop/aannemingsovereenkomst voor de bouw
van een vrijstaande woning. De levering van de bouwkavel vindt dezelfde maand plaats.
Daarbij verklaart de echtgenoot te weten dat de verkoper een energiebedrijf zal aanwijzen
om een zogeheten PV-installatie te realiseren. De echtgenoot verplicht zich om deze
installatie steeds in stand te houden, te onderhouden en te verzekeren. De verwarming
van de woning zal plaatsvinden via zonnecollectoren/zonnepanelen in combinatie met
aansluiting op een warmtenet. Op 8 juli 2019 dient de man een aangifte omzetbelasting
2001 voor startende ondernemers in. Per saldo vraagt hij € 10.083 aan omzetbelasting
terug. Aanvankelijk kent de inspecteur de hele teruggaaf toe. Naderhand constateert
hij dat de teruggaaf ook ziet op een gedeelte van de kosten, die zijn gemaakt tijdens
de bouw van het dak van de woning. Voor dit deel van de teruggaaf legt de Belastingdienst
de man een naheffingsaanslag op.

Woning bij verzoek om teruggaaf geëtiketteerd Het geschil mondt uit in een beroepsprocedure. Tegen de tijd dat het geschil is beland
voor Hof Arnhem-Leeuwarden zijn de partijen het erover eens dat de man tijdig om teruggaaf
van btw heeft verzocht. Evenmin is in geschil dat de man vanwege het gemengd gebruik
van de woning in beginsel ervoor heeft kunnen kiezen om alle met betrekking tot de
oplevering in rekening gebrachte omzetbelasting af te trekken. De vraag is echter
of de man de woning tijdig tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. Het hof stelt
dat hier volstaat dat de man het verzoek om teruggaaf heeft gedaan bij de aangifte
over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. De man heeft in de bijlage
van zijn verzoek om teruggaaf de btw op de bouw van de woning deels afgetrokken. Daarmee
heeft hij volgens het hof zijn keuze gemaakt om de woning tot zijn ondernemingsvermogen
te rekenen.

Woning is tijdig tot ondernemingsvermogen gerekend Het verzoek om de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen is daarnaast tijdig
gedaan. De btw-ondernemer kan deze keuze nog maken bij de aangifte over het tijdvak
waarin hij het pand in gebruik neemt. Dit betekent dat de man deze keuze heeft kunnen
maken bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte over het tijdvak 2001. Dit heeft hij
ook daadwerkelijk gedaan. Daarom oordeelt het hof dat de naheffingsaanslag terecht
in de procedure voor de rechtbank is vernietigd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 07-11-2023 (gepubl. 17-11-2023).

Werknemers en hun verbondenheid met de werkgever

Uit de door het CBS en TNO uitgevoerde Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
blijkt dat een groter deel van de werknemers boven de 35 jaar zich verbonden voelt
met een bedrijf of een organisatie dan de jongere werknemers. Ook werknemers die langer
bij hetzelfde bedrijf werken voelen zich meer verbonden met hun werkgever.

In 2022 was 69% van alle werknemers (15 tot 75 jaar) het eens met de stelling dat
zij zich met hun bedrijf of organisatie verbonden voelen terwijl 6% van de werknemers
het oneens was met de stelling. Een kwart van de werknemers was het daar niet mee
eens maar ook niet mee oneens. Het gevoel van verbondenheid neemt toe met de leeftijd.
Van de leeftijdsgroep van 65 en 75 jaar voelde het grootste deel zich verbonden met
hun werkgever (70%), onder werknemers tussen de 15 tot 25 jaar was dat het kleinst
(60%). Onder werknemers tussen de 45 en 55 jaar was de verbondenheid met 73% ook relatief
groot.

Dat oudere werknemers zich in grotere mate verbonden voelen met hun bedrijf, hangt
samen met het feit dat ze gemiddeld langer in dienst zijn bij hetzelfde bedrijf dan
hun jongere collega’s. Werknemers die ergens langer werken voelen zich namelijk ook
vaker verbonden met hun bedrijf of organisatie.

Van de werknemers die tien jaar of langer bij dezelfde organisatie werken (bijna 3
op de 10 werknemers) voelde 76% zich verbonden met hun werkgever. Deze verbondenheid
is minder sterk bij werknemers die korter in dienst zijn. Toch voelde nog 62% van
de werknemers die minder dan een jaar bij hetzelfde bedrijf in dienst zijn, zich daarmee
verbonden.

Taakeisen en autonomie Taakeisen wordt ook wel omschreven als werkdruk, met autonomie wordt de mate van
zelfstandigheid of vrijheid in werk bedoeld. De verbondenheid met het bedrijf is hoger
onder werknemers met hoge taakeisen en een hoge autonomie, en onder werknemers met
lage taakeisen in combinatie met een hoge autonomie: 74% en 76%.

Van de werknemers met een combinatie van hoge taakeisen en een lage autonomie – ook
wel aangeduid als ‘stressvol werk’ – voelde 55% zich verbonden met hun bedrijf. Onder
werknemers met lage taakeisen en een lage autonomie was dat 62%.

Werknemerstevredenheid Werknemers die aangeven dat ze (zeer) tevreden zijn met hun werk, voelden zich in
2022 met 78% aanzienlijk vaker verbonden met hun bedrijf of organisatie dan werknemers
die niet tevreden zijn (37%). Dat geldt ook voor de tevredenheid met de arbeidsomstandigheden;
van de werknemers die daar (zeer) tevreden over zijn voelde 78% zich verbonden met
het bedrijf, tegenover 42% van de werknemers die niet tevreden zijn.

Bron: CBS 13-11-2023.

Boeterente bij zakelijke herfinanciering wel aftrekbaar

Voor zover een dga een zakelijke herfinanciering toepast op zijn hypotheek bij zijn
bv, is de verschuldigde boeterente aftrekbaar.

Een dga heeft een eigen woning en een eigenwoningschuld aan zijn bv. De dga is over
deze schuld 7,9% rente verschuldigd. In beginsel moet hij zijn bv een boeterente vergoeden
als hij vervroegd aflost. De boetrente is gelijk aan de rente-inkomsten die de bv
misloopt over de resterende looptijd. In 2015 betaalt de dga aan zijn bv € 25.000
ter gedeeltelijke aflossing van zijn schuld. Op 7 december 2016 betaalt hij € 25.000
aan zijn bv bij wijze van extra aflossing. Vanwege deze vervoegde aflossing moet de
dga zijn bv € 34.078,49 aan boetrente betalen. Vervolgens leent hij op 12 december
2016 € 25.000 van zijn bv. De dga is over dit doorlopende krediet 6% rente verschuldigd.
Op 28 december 2016 leent de dga € 50.000 tegen dezelfde leningsvoorwaarden als voor
de oude hypotheek, behalve dat de rentevergoeding 4,2% bedraagt.

Fiscaal motief niet doorslaggevend De dga wil de boetrente van € 34.078,49 volledig in 2016 aftrekken. De Belastingdienst
stelt dat het om een vooruitbetaalde rente gaat en weigert de aftrek. Hof Den Haag
is het eens met de fiscus. Maar in cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel
van het hof niet in stand kan blijven. Dat de dga een hypotheek vervroegd aflost om
een fiscaal voordeel te behalen, betekent niet dat de boeterente telt als vooruitbetaalde
rente. Het oordeel dat in 2016 feitelijk geen aflossing van de lening heeft plaatsgevonden
blijft wel in stand.

Zakelijke herfinanciering? Vervolgens behandelt de Hoge Raad het subsidiaire standpunt van de dga. Hij wijst
er namelijk op dat boeterente die is betaald bij het oversluiten van een lening ter
financiering van een eigen woning onmiddellijk aftrekbaar is voor zover die boeterente
zakelijk is. Dit was in 2016 al geldend recht. Daarom verwijst de Hoge Raad de zaak
naar Hof Amsterdam voor nader onderzoek. Als vast komt te staan dat sprake is van
een herfinanciering van de oude hypotheek is de boeterente in 2016 aftrekbaar voor
zover die met het oog op zo’n herfinanciering zakelijk is.

Bron: Hoge Raad 17-11-2023 (ECLI:NL:HR:2023:1570).

Verzoek aanhouden bezwaar verlengt redelijke termijn

In beginsel moet een bezwaar- en beroepsprocedure binnen twee jaar zijn afgerond.
Duurt het langer, dan heeft de belastingplichtige recht op immateriële schadevergoeding.
Wanneer echter de belastingplichtige de inspecteur verzoekt een bezwaar aan te houden,
verlengt dat ook de termijn waarbinnen de bezwaar- en beroepsprocedure moet zijn afgerond.

Een gemachtigde maakt pro forma bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2016 voor
een klant. De Belastingdienst ontvangt het bezwaarschrift op 22 maart 2018. Het geschil
waarover het gaat, speelt ook bij de aanslagen 2014 en 2015. Daarover lopen inmiddels
beroepsprocedures. Op 28 oktober 2019 bevestigt de inspecteur schriftelijk dat de
gemachtigde het bezwaar tegen de aanslag 2016 wil aanhouden vanwege de lopende beroepsprocedures
over 2014 en 2015. Op 14 januari 2021 doet het hof uitspraak in de zaak over de aanslag
2014. De rechtbank heeft op 8 juli 2022 uitspraak gedaan. Bij Hof Amsterdam is alleen
nog in geschil of de klant van de gemachtigde recht heeft op vergoeding van immateriële
schade (IMSV) vanwege de duur van de procedure.

Aanhouding bezwaar verlengt redelijke termijn Het hof ziet in de aanvullende motivering van het bezwaarschrift van 4 mei 2018 een
verzoek van de gemachtigde tot aanhouding van het bezwaar totdat de beroepsprocedures
over 2014 en 2015 zijn geëindigd. Dit verzoek is door de inspecteur schriftelijk bevestigd
in zijn brief van 4 mei 2018. Vaststaat dat de periode is geëindigd op 2 maart 2021,
de datum waarop de uitspraak van Hof Amsterdam in de beroepsprocedure over 2014 onherroepelijk
is komen vast te staan. Het hof is van mening dat het verzoek van de gemachtigde om
het bezwaarschrift aan te houden een bijzondere omstandigheid vormt. Deze omstandigheid
rechtvaardigt een verlenging van de redelijke termijn. Daardoor is geen sprake van
overschrijding van de redelijke termijn. De klant van de gemachtigde heeft geen recht
op IMSV.

Bron: Hof Amsterdam 16-05-2023 (gepubl. 08-11-2023).

Meer tijd overgang naar nieuw pensioenstelsel

Er komt meer tijd voor een zorgvuldige overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Dat
heeft de ministerraad besloten op voorstel van minister Schouten. Het wetsvoorstel
gaat nu naar de Raad van State voor advies. Deze wijziging was al tijdens de behandeling
van de pensioenwet toegezegd aan de Eerste Kamer, die had aangedrongen op voldoende
tijd voor een zorgvuldige overgang.

In de Wet toekomst pensioenen stond dat pensioenfondsen tot 1 januari 2027 de tijd
hebben om over te gaan naar het nieuwe stelsel. De behandeling van de nieuwe pensioenwet
heeft echter veel tijd gevraagd. Daardoor is de tijd voor de fondsen om dit zorgvuldig
te doen, kort geworden. De wetswijziging die naar de Raad van State gaat, haalt die
genoemde datum uit de pensioenwet en noemt de datum nu in een AMvB.

Het kabinet komt binnenkort met een algemene maatregel van bestuur waarin de termijn
verlengd wordt tot 1 januari 2028.

Bron: Min. SZW 10-11-2023.

© lArcade 2024