Inloggen

Archief

Borgstelling MKB-kredieten verlengd tot 1 juli 2027

Het kabinet verlengt de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) met vier jaar. Bij de Borgstelling
MKB-kredieten staat het ministerie van Economische Zaken garant voor een deel van
de lening, waardoor in de kern gezonde ondernemers makkelijker geld kunnen lenen.

Ondernemers kunnen voor deze regeling terecht bij kredietverstrekkers, zoals banken
en alternatieve financiers. De borgstelling wordt tegen een provisie verstrekt. Sinds
november 2022 is er ook een ‘groen luik’ van deze regeling geïntroduceerd. Deze BMKB-Groen
is bedoeld om ondernemers te helpen hun onderneming te verduurzamen. Ook deze regeling
wordt met vier jaar verlengd tot 1 juli 2027.
Naast de verlenging van de regelingen, is een aantal van de aanbevelingen uit de BMKB
evaluatie 2015-2020 opgevolgd. Zo is de regeling aangepast om beter aan te sluiten
op de digitale processen van financiers. Daarnaast is de regeling toegankelijker gemaakt
voor kleine kredieten door beter aan te sluiten op digitale processen en door het
kleine krediet te verhogen naar € 250.000. Het kabinet stelt ook een onafhankelijk
expert aan om advies uit te brengen over de aanbeveling om de provisie te verlagen
die ondernemers betalen bij het afsluiten van de BMKB.

Bron: Min. EZK 17-04-2023

Verklaring niet in 1998 afgetrokken lijfrentepremie volstaat

Moet een belastingplichtige aannemelijk maken dat hij een in 1999 betaalde lijfrentepremie
niet in het voorafgaande jaar heeft afgetrokken? Dan mag hij volgens Rechtbank Den
Haag in beginsel volstaan met een verklaring.

Op 17 februari 1999 heeft een vrouw een lijfrenteverzekering afgesloten tegen betaling
van een premie. Omgerekend naar euro’s en na afronding gaat het om een premiebedrag
van € 2.700. De vrouw laat in 2019 de lijfrentepolis volledig afkopen. Daarbij bedraagt
de bruto uitkering € 5.459. Bij een afkoop van een lijfrentepolis zijn de premies
en andere bedragen die zijn betaald voor de lijfrentepolis evenals het daarover behaalde
rendement belast in box 1. Een uitzondering geldt als sprake is van een zogeheten
kleine lijfrente. De rechtbank stelt dat deze uitzondering zich in deze zaak niet
voordoet, omdat het bruto bedrag van de uitkering daarvoor te hoog is. De rechtbank
verwerpt het standpunt van de vrouw dat voor een kleine lijfrente de netto uitkering
relevant is.
Vervolgens stelt de vrouw dat zij de in 1999 betaalde premie mag aftrekken van de
bruto uitkering. Zij verklaart namelijk deze premie niet eerder te hebben afgetrokken.
De inspecteur bevestigt dat de premie niet ten laste van het inkomen over 1999 is
gebracht. Maar volgens de fiscale regels in 1999 heeft de vrouw de premie in haar
aangifte over 1998 mogen aftrekken. Het is aan haar om aannemelijk te maken dat zij
dat toch niet heeft gedaan. Maar door het lange tijdsverloop is er geen ander bewijsmiddel
dan de verklaring van de vrouw. De rechtbank ziet echter geen reden om aan deze verklaring
te twijfelen. De bruto uitkering is daarom te verlagen met de eerder niet-afgetrokken
premie. Daardoor daalt ook het bedrag aan te heffen revisierente.

Bron: Rb. Den Haag 28-03-2023 (gepubl. 13-04-2023)

Lager gebruikelijk loon vanwege beperkte resultaten bv

Als de resultaten van een bv vóór de toepassing van het gebruikelijk loon vaak lager
zijn dan het vaste minimum, is dat in beginsel reden om het gebruikelijk loon te matigen.

Een man en zijn echtgenote houden in 2018 elk 50% van de aandelen in een holding.
De man is tevens directeur van deze holding. De holding is bestuurder en voor 50%
aandeelhouder van twee dochtervennootschappen. Voor al deze vennootschappen verricht
de man werkzaamheden. Vanwege deze werkzaamheden neemt de Belastingdienst bij de dga
over het jaar 2018 een bedrag van € 45.000 aan gebruikelijk loon in aanmerking. Dit
is in dat jaar het vaste minimumbedrag. De dga weet echter voor Hof Den Haag overtuigend
aan te tonen dat zijn gebruikelijk loon lager moet zijn dan dit minimum. Uit de jaarstukken
en aangiften vennootschapsbelasting van de holding blijkt dat haar winsten in de jaren
2015–2021 gemiddeld genomen zeer bescheiden zijn. In de jaren 2019 en 2020 heeft de
holding zelfs verlies geleden. Daarnaast heeft de holding in alle jaren een negatief
ondernemingsvermogen en een forse schuld aan de dga.

Lage resultaten van dochtervennootschappen Hoewel in 2018 de belastbare winst van de holding met een bedrag van € 35.617 relatief
hoog is geweest, is dat te weinig om het vaste minimum aan gebruikelijk loon te hanteren.
Daardoor zou immers de winst direct negatief worden. Ook zou de holding dan niet meer
in staat zijn bescheiden investeringsbeslissingen te nemen. Dit zou de continuïteit
van de onderneming in gevaar brengen. Verder zijn de resultaten van de dochtervennootschappen
zo laag geweest, dat zij de financiële positie van de holding niet hebben versterkt.
Op 9 augustus 2019 is een van de dochtervennootschap zelfs ontbonden vanwege een gebrek
aan baten. Het hof accepteert echter geen gebruikelijk loon van nihil. Dat komt onder
meer doordat de holding wel een bedrag aan loonkosten heeft opgegeven. Uiteindelijk
stelt het hof het gebruikelijk loon vast op € 10.240.

Bron: Hof Den Haag 07-03-2023 (gepubl. 11-04-2023)

Kaderovereenkomst telewerken en sociale zekerheid

Minister Van Gennip bevestigt de kaderovereenkomst over telewerken en sociale zekerheid
waarbij 50% van de arbeidstijd de norm wordt. Dit staat in de geannoteerde agenda
van de Informele Raad WSBVC.

Eind maart heeft een werkgroep van de zogeheten ‘Administratieve Commissie voor de
sociale zekerheid van migrerende werknemers’ een concept-Kaderovereenkomst opgeleverd.
De Kaderovereenkomst kan op 1 juli in werking treden wanneer minimaal twee lidstaten
de overeenkomst voor die datum ondertekenen. Er is afgesproken dat lidstaten elkaar
uiterlijk 17 april informeren of ze de Kaderovereenkomst willen ondertekenen. De Kaderovereenkomst
maakt telewerken door werknemers in de woonlidstaat mogelijk tot 50% van de arbeidsduur,
zonder dat dit leidt tot een wijziging van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving
(indien zowel de werkstaat als de woonstaat de Kaderovereenkomst ondertekenen). Er
is, mede op voorspraak van Nederland, gekozen voor dit percentage zodat ook parttimers
die bijvoorbeeld vier dagen werken de mogelijkheid hebben om regelmatig thuis te werken.
Indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Kaderovereenkomst, kunnen uitvoeringsorganen
van de lidstaten door middel van een vereenvoudigde procedure een zogeheten ‘artikel
16-overeenkomst’ sluiten.

Uitvoering vraagt veel van SVB Met een dergelijke artikel 16-overeenkomst wordt afgeweken van de reguliere aanwijsregels
van Verordening 883/2004. Werknemers of werkgevers moeten hiervoor een aanvraag indienen
in de lidstaat van de werkgever. Het sociale zekerheidsorgaan in die lidstaat geeft
vervolgens na een beoordeling of aan de voorwaarden is voldaan – ter bevestiging dat
de wetgeving van die lidstaat van toepassing is – een verklaring af zonder dat er
instemming nodig is vanuit de andere lidstaat die de Kaderovereenkomst heeft ondertekend.
In Nederland is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) belast met de uitvoering van de
Kaderovereenkomst.
De verwachting is dat werknemers of hun werkgevers in de grensstreek in grote getalen
een aanvraag zullen indienen. De uitvoering van de overeenkomst vraagt dan ook veel
van de SVB. De implementatieperiode – tot 1 juli 2023 – is echter zeer kort. De SVB
zou normaal gesproken een jaar nodig hebben om de overeenkomst goed te kunnen uitvoeren.
Een Europese oplossing voor de SVB is onuitvoerbaar bij minder dan een jaar voorbereidingstijd.
In april vinden nog technische gesprekken plaats over de implementatie van de overeenkomst
door de lidstaten. De minister verwacht na het afronden van deze gesprekken meer gedetailleerde
informatie te kunnen verstrekken over de inhoud van de overeenkomst, de uitvoering
van het noodscenario door de SVB, de gevolgen voor de burger en welke lidstaten het
voornemen hebben om de overeenkomst te ondertekenen.

De informele Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
(WSBVC) is Europese Raad van ministers (of staatssecretarissen) van sociale zaken,
werkgelegenheid, volksgezondheid en/of consumentenzaken.

Bron: Min. SZW 12-04-2023

Verrekening maakt lijfrentepremie nog geen ab-kostenpost

Verrekent een aandeelhouder de schuldig gebleven koopsom van een aanmerkelijk belangpakket
met zijn vordering vanwege een overgenomen lijfrenteverplichting? Dat betekent nog
niet dat de lijfrentetermijnen aftrekbaar zijn van het inkomen uit aanmerkelijk belang.

Een vrouw neemt op 2 januari 2016 twee lijfrenteverplichtingen over van een stichting
tegen een bedrag van in totaal € 8.210.005. De vader van de vrouw is de begunstigde
van deze lijfrenteverplichtingen. De stichting houdt ook alle aandelen in een nv,
waaraan de stichting een schuld heeft van € 481.230. De vrouw neemt op 2 januari 2016
de schuld van de stichting aan de nv over. De stichting blijft de vrouw de desbetreffende
overnamesommen schuldig. Op 24 december 2016 sluit de vrouw een koopovereenkomst met
de stichting. Met terugwerkende kracht tot 2 januari 2016 koopt zij voor € 8.687.945
aandelen in de nv. Zij blijft de gehele koopsom schuldig. Vervolgens verrekenen de
vrouw en de stichting hun onderlinge schuldvorderingen zodat de vrouw daarna nog maar
€ 3.290 van de stichting te goed heeft.
In 2017 vindt de liquidatie van de nv plaats. De vrouw ontvangt daarom een liquidatie-uitkering
van € 9.350.085. In haar aangifte inkomstenbelasting over 2017 verlaagt zij de liquidatie-uitkering
onder andere met € 375.000. Dat is het bedrag van de lijfrentetermijnen die aan de
vader van de vrouw zijn uitgekeerd. Maar de inspecteur staat alleen de aftrek van
de rentecomponent in deze lijfrente-uitkeringen van € 34.962 toe. Rechtbank Zeeland-West-Brabant
vindt dat terecht. De lijfrentetermijnen zijn namelijk niet causaal verbonden met
de verkrijging van de aandelen in de nv. De vrouw heeft immers de aandelen verkregen
tegen een verkoopsom die zij schuldig is gebleven. Dat vervolgens een verrekening
met de vordering van de vrouw op de bv heeft plaatsgevonden, maakt van de lijfrentetermijnen
nog geen kosten voor de verkrijging van een aanmerkelijk belang.

Bron: Rb Zeeland-West-Brabant 20-03-2023 (gepubl. 11-04-2023)

© lArcade 2024