Inloggen

Archief

Strategische personeelsplanning topprioriteit

Nederlandse bedrijven durven vaker dan voorgaande jaren weer na te denken over de verbinding tussen toekomstige marktontwikkelingen met de huidige personeelsbezetting. Twee derde van de directeuren acht het zelfs mogelijk om drie tot vijf jaar vooruit te kijken als het gaat om hun personeelsplanning. Vorig jaar was het volgens de helft van de directeuren nog niet mogelijk om verder te kijken dan de komende drie jaar.
Het thema staat dit jaar bij zowel directeuren (44 procent) als HR-professionals (35 procent) weer in de top drie op hun prioriteitenlijst. Ondanks dat HR-professionals dit weer bovenaan hun prioriteitenlijst hebben gezet, vindt een derde van de directeuren (33 procent) dat HR meer expertise nodig heeft op het gebied van strategische personeelsplanning. 40 procent van de HR-professionals beaamt dat er momenteel te weinig handvatten en tools worden gegeven om strategische personeelsplanning echt aandacht te geven. 45 procent van de HR-professionals geeft aan dat er op dit moment binnen de organisatie te weinig aandacht naar dit topic uitgaat, omdat zij te druk zijn met administratieve taken. Daarnaast worstelen ze met het feit dat strategische personeelsplanning steeds kortstondiger wordt (50 procent) en het vooral gaat over de hoeveelheid mensen in plaats van de eigenschappen van mensen (45 procent). Toch is het volgens bestuurders belangrijk om door te gaan met strategische personeelsplanning. 84 procent van hen vindt namelijk dat dit topic een randvoorwaarde is voor de uitvoering van talentmanagement. Bron: Raet 14-08-2018

Verhuurdersheffing voor antikraakwoningen

Volgens de Hoge Raad kunnen antikraakpanden en leegstandswetwoningen ook onder de verhuurderheffing vallen. Een gemeente moest daarom over 62 anti-kraakwoningen en 30 tijdelijk bewoonde leegstandswetwoningen verhuurdersheffing betalen.
Hof Den Bosch oordeelde dat bij het civielrechtelijk huurbegrip moet worden aangesloten en dat zowel de anti-kraakwoningen als de leegstandwetwoningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing behoren. De objectieve criteria zijn bepalend voor de vraag of er al dan niet sprake is van een ‘voor verhuur bestemde woning' als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Wet verhuurderheffing. Het hof is van oordeel dat er in ieder geval sprake is van een ‘voor verhuur bestemde woning', als het betreffende anti-kraak- of leegstandwetobject op de peildatum feitelijk wordt verhuurd. Dit is het geval ten aanzien van beide objecten. Het doel dat de eigenaar van de desbetreffende woningen heeft met het eigendom en de verhuur van de woningen (bijvoorbeeld op termijn bestemd voor afbraak of tegengaan van verloedering of vandalisme) doet dan niet ter zake en het gegeven dat er sprake is van tijdelijke verhuur doet aan dit oordeel evenmin af. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat niet alleen op de peildatum daadwerkelijk verhuurde woningen tot de categorie woningen behoren die de wetgever voor ogen stond met het criterium ‘voor verhuur bestemd’, maar ook woningen die op de peildatum leeg staan maar wel (voor een bepaald bedrag) te huur worden aangeboden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Bron: HR 17-08-2018

In de problemen door droogte?

Agrarische ondernemers die hinder hebben ondervonden van de droogte en daardoor in betalingsproblemen zijn gekomen kunnen uitstel van betalen vragen bij de Belastingdienst.
Een onderneming die buiten haar schuld om in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de ontvanger vragen om uitstel van betaling voor de omzetbelasting, loonbelasting of inkomstenbelasting. Dit is nu het geval bij boeren en tuinders die door de droogte tijdelijk in liquiditeitsproblemen zijn gekomen. Voor dit uitstel geldt wel een aantal voorwaarden. De agrarische ondernemer moet aan de hand van een door een derde opgestelde verklaring aannemelijk maken dat: het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen; die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn; die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost; en dat er sprake is van een levensvatbare onderneming. Let wel: de ontvanger zal zeker geen uitstel van betaling verlenen als voor de belastingschuld waarvoor uitstel is gevraagd al kort uitstel van betaling is verleend. Ook kan de Belastingdienst bij het verlenen van uitstel nadere voorwaarden stellen. Bron: LTO, 14-08-2018

Tijdrekken niet beloond met dwangsom

Als een belanghebbende in een fiscaal geschil ruim de tijd neemt om cruciale gronden van bezwaar en bewijsmiddelen aan te leveren, heeft hij volgens Rechtbank Oost-Brabant geen recht op een dwangsom.
In de zaak voor de rechtbank had een man op 14 juli 2016 bezwaar ingediend tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Zijn gemachtigde stelde op 18 november 2017 de bezwaargronden en bewijsmiddelen ter beschikking aan de gemeente. De gemeente verklaarde het bezwaarschrift gegrond. De man wilde vervolgens dat de rechtbank hem een dwangsom toekende omdat de gemeente te lang had gedaan over de afhandeling van het bezwaarschrift. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde van de man pas na zestien maanden de stukken doorstuurde die de gemeente nodig had om over het bezwaarschrift te kunnen beslissen. Bovendien komt het beeld naar voren dat deze gemachtigde in andere procedures zich vooral richt op het incasseren van proceskostenvergoedingen en dwangsommen. De rechtbank heeft niet de indruk dat de man en zijn gemachtigde werkelijk het geschil zo snel mogelijk wilden oplossen. Volgens de rechter is hier sprake van misbruik van recht, zodat hij de man geen dwangsom toekent. Bron: Rb. Oost-Brabant 20-07-2018 (publ. 6-08-2018)

Alle zekerheden voor bank, borgstelling door dga onzakelijk

Als een dga borg staat voor de schulden van zijn bv en een eventueel verlies uit deze borgstelling fiscaal wil aftrekken, zal hij aannemelijk moeten maken dat hij niet alleen als aandeelhouder heeft gehandeld. Hij zal dit niet aannemelijk kunnen maken als alle mogelijke zekerheden ten gunste van de bank zijn gesteld.
Een dga was bereid borg te staan voor een kwart van een borgstellingskrediet dat een bv, waarvan hij indirect alle aandelen hield, was aangegaan. De kredietverstrekker, een bank, bedong verder dat de bv hoofdelijk aansprakelijk was. Daarnaast bedong de bank een hypotheekrecht op het bedrijfspand van de bv en een pandrecht op alle goederen van de bv Daardoor was er niets meer aan zekerheid te stellen voor de dga. Bovendien viel het krediet onder de regels voor borgstelling MKB-kredieten. Dat betekent dat dit krediet een hoog risicoprofiel kende. Ten slotte had de dga geen borgstellingsprovisie bedongen. Rechtbank Den Haag komt daarom tot het oordeel dat een onafhankelijke derde onder deze omstandigheden nooit borg zou staan, zelfs niet tegen een hoge maar winstonafhankelijke vergoeding. De dga kan daarom de afwaardering van zijn regresvordering op de bv niet aftrekken. Bron: Rb. Den Haag 23-05-2018 (publ. 10-08-2018)

© lArcade 2024