Inloggen

Archief

Geen (gebruikelijk) loon, maar resultaat uit overige werkzaamheden

Volgens Rechtbank Gelderland zou het gebruikelijk loon van een van de aandeelhouders die werkzaamheden verrichtte voor de bv, indien de gebruikelijkloonregeling van toepassing zou zijn geweest, nooit meer zijn dan de onttrekkingen. Volgens de rechtbank was in dit geval echter geen sprake van loon, maar van resultaat uit overige werkzaamheden.
Twee mannen richten in 2013 een bv op en houden ieder 50% van de aandelen. In de loop van 2013 verkopen zij hun aandelen aan een stichting die zij tot en met 2014 zelf besturen. Na een boekenonderzoek komt de inspecteur tot de conclusie dat één van de mannen werkzaamheden heeft verricht voor de bv. Deze werkzaamheden houden verband met de bouw van een woning. Verder concludeert de inspecteur dat de man wettelijk vertegenwoordiger van de bv is en gemachtigde was tot de bankrekening van de bv. Ook is vermeld dat de man in 2014 van de bankrekening van de bv € 6.150 contant heeft opgenomen. Omdat de man alleen een uitkering van de gemeente in zijn aangifte heeft opgenomen, corrigeert de inspecteur het belastbaar inkomen uit tegenwoordige arbeid voor 2014 met een fictief gebruikelijk loon ter hoogte van € 44.000. De rechtbank acht het aannemelijk dat de man de opgenomen bedragen aan de vennootschap heeft onttrokken ten behoeve van zichzelf als vergoeding voor zijn werkzaamheden. Omdat niet is gebleken dat sprake was van een (fictieve) dienstbetrekking en de man geen dga van de bv was, kwalificeert de vergoeding niet als loon, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit betekent dat voor de IB/PVV 2014 een bedrag van € 6.150 als resultaat uit overige werkzaamheden moet worden aangemerkt. De rechtbank merkt voorts op dat ook als de stichting fiscaal transparant zou zijn en de gebruikelijkloonregeling van toepassing zou zijn, het gebruikelijk loon voor 2014 niet méér bedraagt dan de onttrekkingen in 2014, te weten € 6.150. De rechtbank acht het namelijk aannemelijk dat de vennootschap zich nog in een opstartfase bevond en dat pas eind 2014 is gestart met werkzaamheden. Pas vanaf eind november 2014 vonden de contante opnames plaats. Nu aannemelijk is dat de bouw van de woning de enige activiteit van de vennootschap is geweest, acht de rechtbank aannemelijk dat vanaf dat moment pas werkzaamheden zijn verricht. De man heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat het gebruikelijk loon voor het jaar 2014 lager is dan het normbedrag van de gebruikelijkloonregeling. Gelet hierop kan de vraag of de stichting fiscaal transparant is en of de gebruikelijkloonregeling van toepassing is in het midden worden gelaten. Bron: Rb. Gelderland 16-08-2018

Tot behoud van heffing

Een vervangingsreserve (vanaf 1 januari 2001: herinvesteringsreserve) uit 1998 dient naar vier jaar vrij te vallen als er geen vervangend bedrijfsmiddel is aangeschaft of voortgebracht of als is gestart met de uitvoering daarvan. Dat de inspecteur voor de zekerheid de belaste vrijval ook toerekent aan aanslagjaar 2010 omdat aanslagjaar 2002 nog niet definitief is, is echter opvallend.
Een bv had ondanks aanmaningen over het jaar 2010 geen aangifte Vpb ingediend. De aanslag Vpb 2002 werd in december 2013 vastgesteld op € 1.796.703. In die aanslag werd rekening gehouden met de vrijval van een vervangingsreserve uit 1998. De bv stelde zich op het standpunt dat er in 2002 sprake was van een begin van uitvoering zodat geen sprake was van vrijval. De inspecteur besloot voor de zekerheid de vrijval van de vervangingsreserve ook in de aanslag Vpb 2010, die in februari 2014 werd opgelegd, op te nemen om dat hij van mening was dat de vervangingsreserve in 2002 had moeten vrijvallen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant wees in 2015 het beroep van de bv tegen de aanslag Vpb 2002 af en nam een belaste vrijval van de vervangingsreserve van € 1.780.635 in aanmerking. De bv was het niet eens met de aanslag Vpb 2010 en diende in 2017 alsnog een aangifte Vpb 2010 waarin een verlies van € 17.131 werd aangegeven en tekende vervolgens beroep aan tegen de door de inspecteur vastgestelde aanslag. Voor Rechtbank Den Haag zijn partijen het erover eens dat de stand van de HIR per 31 december 2001 € 1.688.518 bedraagt. De bv maakt niet aannemelijk dat er in 2002 een voornemen tot herinvestering was. Omdat er in 2010 ook geen voornemen tot herinvestering was voor een in 2008 gevormde herinvesteringsreserve is, vindt er in 2010 belaste vrijval van de HIR plaats. Rekening houdende met de eerder door Rechtbank Zeeland-West-Brabant vastgestelde belaste vrijval komt het belastbare bedrag uit op € 276.750. De verzuimboete wordt verminderd vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. Ook krijgt de bv een immateriële schadevergoeding van € 2.500 omdat er vier jaar en vier maanden zijn verstreken sinds het bezwaarschrift is ingediend terwijl twee jaar als redelijk wordt beschouwd. Bron: Rb. Den Haag 05-07-2018

© lArcade 2024