Inloggen

Archief

Nieuwe start personenvennootschap

Minister Dekker heeft een voorontwerp voor een wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen ter consultatie voorgelegd. Het gaat om de civielrechtelijke regeling. De fiscale maatregelen, het overgangsrecht en wijzigingen in overige wetten zullen op een later moment voor consultatie worden aangeboden.
Met het wetsvoorstel wil men een duidelijke en eenvoudige regeling bieden met passende waarborgen voor vennoten en schuldeisers. Volgens het wetsvoorstel komen er twee rechtsvormen, de vennootschap en de commanditaire vennootschap. Beide rechtsvormen kunnen voor zowel beroeps- als bedrijfsactiviteiten worden gebruikt. De regeling kan op zowel een ‘stille’ als een ‘openbare’ vennootschap worden toegepast. De vennootschap ontstaat net als nu door een overeenkomst tussen de beoogde vennoten, die elkaar verplichten tot inbreng, met als doel om gezamenlijk voordeel te halen. Het is niet meer nodig om een akte op te maken. Met de nieuwe regeling komt een einde aan het afgescheiden vermogen, door te voorzien in rechtspersoonlijkheid voor alle vennootschappen. Vennoten zijn verplicht om jegens elkaar verantwoording af te leggen over het bestuur van de vennootschap en het beheer van het vermogen. De wettelijke regeling maakt het eenvoudiger om toe- en uit te treden, op basis van de bestaande vennootschapsovereenkomst. Een uittredende vennoot is vanaf 5 jaar na uittreding bevrijd van de verplichtingen richting derden. Een toetredende vennoot wordt pas na toetreden aansprakelijk voor opeisbare vorderingen. Vennoten zullen ook profiteren van het ontstaan van rechtspersoonlijkheid bij het aangaan van een vennootschap. Rechtspersoonlijkheid faciliteert het toe- en uitreden van vennoten en zorgt ervoor dat goederen eenvoudig aan de vennootschap kunnen worden overgedragen. Derden kunnen vorderingen zowel op de vennootschap als op de individuele vennoten verhalen voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de schuld niet zal voldoen, ongeacht of sprake is van beroeps- of bedrijfsactiviteiten. Het einde van de vennootschap is eveneens verduidelijkt. Ten aanzien van de commanditaire vennoot geldt voortaan dat hij of zij handelingen voor de vennootschap mag verrichten, op basis van een door de andere vennoten verstrekte volmacht. In 2002 is ook al een wetsvoorstel personenvennootschappen ingediend. Dit voorstel stuitte bij ondernemers en beroepsbeoefenaars op bezwaren vanwege het vereiste van de notariële akte en de als ingewikkeld ervaren regeling rondom de verkrijging van rechtspersoonlijkheid. Omdat de destijds voorgestelde regeling van personenvennootschappen weinig steun kreeg van de beoogde gebruikers, in het bijzonder ondernemers in het midden- en klein bedrijf, is dit voorstel ingetrokken. Mede om aan deze bezwaren tegemoet te komen is vanuit de praktijk een initiatief gestart om met een nieuw voorstel te komen. Dit initiatief is in belangrijke mate de basis voor het voorliggende voorstel. MvJ&V, 21-02-2019

Arbeidsparticipatie terug op niveau van vóór de crisis

Volgens het CBS is het verschil in arbeidsparticipatie tussen personen met een Nederlandse achtergrond en niet-westerse migratieachtergrond is tijdens de crisis groter geworden, maar is dat nu weer bijna gelijk aan tien jaar geleden. In 2018 was de arbeidsparticipatie bijna 68%, vrijwel net zo hoog als het hoogste jaarcijfer vóór het uitbreken van de crisis in 2008.
In 2018 hadden personen van 15 tot 75 jaar met een Nederlandse achtergrond met 69,1% het vaakst betaald werk. Daarna volgden personen met een westerse achtergrond (66,5%) en een niet-westerse migratieachtergrond (60,9%). Tijdens de economische crisis nam de arbeidsparticipatie van personen met een niet-westerse migratieachtergrond relatief veel af, waardoor het verschil met de groep met een Nederlandse achtergrond groter werd (55,2 procent versus 66,5 procent, 2014). In 2018 was de arbeidsparticipatie van personen met een Nederlandse net als die met een niet-westerse achtergrond vrijwel gelijk aan het niveau vlak voor de crisis in 2008. Het verschil tussen deze groepen is weer bijna even groot als tien jaar geleden. In 2018 waren er 6,9 miljoen mensen met een Nederlandse achtergrond aan het werk en 972.000 mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. De arbeidsparticipatie van personen met een westerse migratieachtergrond was in 2018 hoger dan in 2008, 880.000 werkenden in 2018. De arbeidsparticipatie van personen met een Marokkaanse en Turkse migratieachtergrond was met 57,4% en 61,2% in 2018 hoger dan op het hoogste punt voor het begin van de crisis. In 2018 hadden153.000 mensen met een Marokkaanse en 187.000 mensen met een Turkse achtergrond betaald werk. Daarentegen is bij de personen met een Antilliaanse, Arubaanse of Surinaamse achtergrond de arbeidsparticipatie met 60,3% en 66,5% nog steeds lager dan in 2008. In 2018 ging het in totaal om 70.000 en 189.000 werkenden met deze achtergronden. Wel is het percentage werkenden onder mensen met een niet-westerse migratieachtergrond nog steeds het hoogst bij mensen met een Surinaamse achtergrond. Bij personen met een Nederlandse achtergrond is de arbeidsparticipatie van vrouwen hoger dan tien jaar geleden en bij mannen lager. Daardoor is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen met een Nederlandse achtergrond kleiner geworden. Binnen de groep personen met een Turkse achtergrond is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen het grootst. Dit verschil is in de afgelopen tien jaar niet kleiner geworden. Van de mannen werkt 72% en van de vrouwen 49,7%. Ook onder personen met een Marokkaanse achtergrond is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen relatief groot (65,8 versus 49,0%). Wel is dit verschil sinds 2008 afgenomen. Dit geldt ook voor mannen en vrouwen met een Antilliaanse of Arubaanse of overige niet-westerse achtergrond. Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen onder personen met een Surinaamse migratieachtergrond is in de afgelopen tien jaar iets toegenomen. Toch is het verschil tussen mannen en vrouwen in deze groep nog steeds het kleinst. CBS, 23-2-2019

20% minder verpakking in supermarkt in 2025

De Nederlandse supermarkten hebben afgesproken dat er in 2025 20% minder verpakkingsmateriaal in de supermarkt ligt. De branche zet zich collectief in voor minder én duurzamere verpakkingen. Dit is onderdeel van een aantal ambitieuze doelstellingen die de branche heeft gesteld aan verpakkingen.
Om de doelstelling van 20% minder verpakkingsmateriaal te realiseren, wordt gestart met projecten met leveranciers van groenten en fruit. Binnen dit project wordt opnieuw gekeken naar verpakkingsmateriaal. De belangrijkste vraag is wat de functie is van de verpakking. Waar het mogelijk is en ook de duurzame oplossing is, zal verpakkingsmateriaal aanzienlijk verminderen. Voorop staat voor bedrijven dat een duurzame keuze gemaakt wordt. Naast een forse reductie zijn de verpakkingen die in 2025 in de supermarkten liggen voor 95% recyclebaar, bestaat het plastic verpakkingsmateriaal voor 50% uit gerecycled materiaal en is papier en karton 100% gecertificeerd. De supermarkten hebben veel aandacht voor de bewustwording bij de consument. Op alle eigen merk producten staan bijvoorbeeld weggooi- of recyclingslogo’s zodat de consument kan zien hoe hij het materiaal het beste weg kan gooien. Bron: Vakcentrum, 15-02-2019

Strafvervolging alleen bij kwaadwilligheid en zelfverrijking

Bestuurders die een bv verplichtingen laten aangaan die zij nooit kunnen voldoen en de bv vervolgens failliet laten gaan (‘ploffen’) zodat crediteuren achter het net vissen, kunnen volgens Hof Arnhem-Leeuwarden alleen strafrechtelijk worden vervolgd als er sprake is van kwaadwilligheid en zelfverrijking.
In deze zaak was een man bestuurder en enig aandeelhouder van een holding-bv met twee dochter-bv’s. Ook had hij de feitelijke leiding over één van de dochter-bv’s, die personeel uitleende aan haar zuster-bv. Deze zuster-bv betaalde vervolgens haar rekeningen niet, zodat de uitlener de loonheffingen en btw niet kon betalen. Volgens de Belastingdienst was hier sprake van een plofconstructie: de man zou bewust het risico hebben gelopen dat zijn bv’s te weinig belasting zouden afdragen. Daarom wilde de fiscus de man strafrechtelijk vervolgen. Het hof vond dat de man schuldig was aan het wanbetalersgedrag van zijn bv. Maar het hof vond ook dat de man niet strafrechtelijk moest worden vervolgd, aangezien dit volgens het hof alleen moet gebeuren om kwaadwillende belastingschuldigen aan te pakken die zich ten koste van de gemeenschap verrijken. Het hof meende dat hier geen aanwijzingen waren dat de bestuurder kwaadwillend was of zichzelf had verrijkt. Hij had weliswaar bedragen aan zijn bedrijf onttrokken, maar dit had hij gebruikt om zijn werknemers en schuldeisers te betalen en om andere belastingschulden af te lossen. Ook had de man één van zijn bedrijven verkocht om een deel van zijn belastingschuld af te lossen. Daarom ontsloeg het hof de man van alle rechtsvervolging. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 13-2-2019

Laat arts verklaring opstellen

Als men dieetkosten in aftrek wil brengen in de aangifte IB dan moet een dieetbevestiging van een arts worden overlegd. Een door een adviseur ingevulde dieetbevestiging die daarvoor blanco door de arts is ondertekend, is niet voldoende.
Een man, die aan COPD en reuma lijdt, heeft in zijn aangifte IB 2014 € 3.065 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De opgevoerde dieetkosten en de aftrek extra uitgaven voor kleding en beddengoed zijn door de inspecteur niet geaccepteerd waardoor de man onder de wettelijke drempel voor aftrek blijft. Bij Rechtbank Noord-Holland blijkt dat de adviseur van de man de dieetbevestiging heeft ingevuld en dat deze door zijn longarts is ondertekend. Navraag bij het ziekenhuis heeft geleerd, en dat werd ook door de man bevestigd, dat door de longarts een blanco dieetbevestiging is ondertekend. Vast staat wel dat de man onder behandeling is bij een van de longartsen. Op basis hiervan is de rechtbank van mening dat de dieetbevestiging niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Op de dieetbevestiging ontbreekt de naam van de behandelende arts en op basis van de verklaring van het ziekenhuis en ook de man zelf, is het onzeker of de arts de inhoud van de dieetbevestiging onderschrijft. Nu de man geen nadere schriftelijke onderbouwing heeft geleverd heeft de inspecteur de gevraagde aftrek voor dieetkosten terecht afgewezen. Ten aanzien van de aftrek extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft de man geen bewijsstukken overlegd. Ook deze aftrek is terecht afgewezen. Bron: Rb. Noord-Holland, 25-01-2019

© lArcade 2024