Inloggen

Archief

Meer starters, minder faillissementen

In het derde kwartaal van 2017 is het aantal startende ondernemingen sterk toegenomen. De maanden juli en augustus lieten een toename van 10% van het aantal starters zien. Het aantal starters ligt in het derde kwartaal van 2017 uiteindelijk 6% hoger dan in het derde kwartaal van 2016. Toen waren er 41.108 starters tegen 43.469 nu. Het aantal faillissementen is in de afgelopen drie kwartalen met 20% gedaald.
Het totaal aantal ondernemingen in Nederland nam in de eerste drie kwartalen van 2017 met 3.1% toe tot 1.801.965. In dezelfde periode vorig jaar was de toename van het aantal ondernemingen 2,4%. De sterke groei van het aantal ondernemingen in het derde kwartaal wordt ook veroorzaakt door de afname van het aantal stoppende ondernemingen in het derde kwartaal. Het ligt met 22.296 stoppers in het derde kwartaal van 2017 op het laagste niveau sinds 2012 in het derde kwartaal. Toen stopten 20.441 ondernemingen. In de eerste negen maanden van 2017 is het aantal zzp’ers toegenomen met 33.994 (+4%) tot 916.688. Die groei vindt vooral plaats in het derde kwartaal. In het afgelopen kwartaal startten 9% meer zzp’ers dan in dezelfde periode vorig jaar: toen waren er 24.084 starters tegen 26.220 in het afgelopen kwartaal. Ook het aantal parttime zzp’ers groeit in de eerste drie kwartalen van 2017 sterk. Het aantal neemt met 6% (12.727) toe tot 231.806. Vooral in het derde kwartaal van 2017 is er sprake van een sterke groei. Er startten 11% meer parttime zzp’ers in het derde kwartaal van 2017 dan in het derde kwartaal een jaar eerder: 8.318 dit jaar tegen 7.464 vorig jaar. Bron: KvK 10-10-2017

Belegging moest aangemerkt worden als privévermogen

Volgens Hof Den Bosch vormde de belegging van een ondernemer geen ondernemingsvermogen maar privévermogen. De belegging vervult volgens het hof geen functie binnen de normale uitoefening van diens onderneming en was dus niet dienstbaar aan die onderneming.
Een beleggingsadviseur startte in april 2008 een eenmanszaak en verkocht in dat kader een beleggingsproduct. In dat beleggingsproduct had hij toen al voor € 400.000 geïnvesteerd. Na de start van zijn onderneming behaalde hij aanvankelijk forse rendementen met dit beleggingsproduct, waarna hij nog eens € 100.000 in dit beleggingsproduct investeerde. Vanaf maart 2009 werd een deel van het geïnvesteerde geld terugbetaald. De ondernemer merkte in zijn aangiften IB 2008, 2009 en 2010 de door hem gedane investeringen in het beleggingsproduct aan als ondernemingsvermogen. In totaal heeft hij ruim € 230.000 van zijn investeringen terugbetaald gekregen. Na een onderzoek stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de investering in het beleggingsproduct niet als ondernemingsvermogen, maar als privévermogen moest worden aangemerkt. De man was het hier niet mee eens. Hof Den Bosch ging echter mee met de inspecteur. Een belegging vormt volgens het hof doorgaans geen ondernemingsvermogen, maar privévermogen. Dit kan volgens het hof anders zijn als de belegging plaatsvindt binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming, als sprake is van tijdelijk overtollige liquiditeiten of als de belegging dient voor de noodzakelijke versterking van het eigen vermogen. Van deze omstandigheden was volgens het hof geen sprake. De investering vervulde geen functie binnen de normale uitoefening van de onderneming van de man en was dus niet dienstbaar aan de onderneming. Daaraan deed niet af dat hij bedrijfsmatig adviseerde en handelde in het beleggingsproduct. Hij had, net als andere beleggers, geen invloed op de waardeontwikkeling. Na het doen van de investering was het voor hem maar afwachten wat de resultaten van de belegging en het rendement zouden zijn. Daarom was volgens het hof de man een belegger als alle anderen. Bron: Hof Den Bosch 22-09-2017

Lage-inkomensvoordeel aangewend voor blijfbonus

Met ingang van 2017 komt een werkgever in aanmerking voor een lage-inkomensvoordeel (LIV) indien hij een werknemer te werk stelt die een uurloon verdient van 100% tot 125% van het minimumloon. In een onlangs tot stand gekomen onderhandelingsresultaat voor de cao Facilitaire Contactcenters is de afspraak opgenomen om het LIV deels aan te wenden voor een blijfbonus voor de werknemers.
Werkgeversvereniging WFC en vakbond Qlix zijn onlangs een principeakkoord overeengekomen voor de cao Facilitaire Contactcenters. Deze cao, met een looptijd van 1 november 2017 tot en met 30 oktober 2019, is de eerste cao sinds 2012. Sindsdien was het niet gelukt met de grotere bonden een cao-akkoord tot stand te brengen. Een opmerkelijke afspraak in het tot stand gekomen principeakkoord is een blijfbonus. Sinds 1 januari 2017 kunnen werkgevers aanspraak maken op het lage-inkomensvoordeel. Afgesproken is dat als de werkgever voor dit voordeel in aanmerking komt, dat dan 60% van dit voordeel in de vorm van een blijfbonus richting alle medewerkers zal gaan. Dit zal worden uitgekeerd in de vorm van een eenmalige uitkering. Over 2017 krijgt een werkgever een lage-inkomensvoordeel als hij werknemers in dienst heeft met een gemiddeld uurloon tussen € 9,66 en € 12,08 en mits voor die werknemer minimaal 1248 verloonde uren zijn opgenomen in de aangifte. Het lage-inkomensvoordeel bedraagt € 1,01 per verloond uur (met een maximum van € 2.000 per jaar) bij een uurloon tot € 10,63 en € 0,51 per verloond uur (met een maximum van € 1.000) bij een loon tussen € 10,63 en € 12,08. Een groot deel van de beloningen volgens de cao Facilitaire Contactcenters bevindt zich binnen die grenzen. Indien de werkgever in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel, dan zal het lage-inkomensvoordeel over 2017 op zijn vroegst september 2018 worden uitgekeerd door de Belastingdienst. De blijfbonus zal dan volgens de afspraak in het principeakkoord in de volgende maand worden uitgekeerd. Om in aanmerking te komen voor de blijfbonus moet de werknemer in dienst zijn op de 1e van de maand waarin de bonus wordt uitbetaald en minimaal zes maanden in dienst zijn geweest in het refertejaar. Bron: Callcentercao.nl, 12-10-2017

Aanpassing wettelijk minimumloon per 1 januari 2018

Het wettelijk minimumloon wordt per 1 januari 2018 aangepast. De verhoging bedraagt ditmaal na afronding 0,81%.
Het wettelijk minimumloon voor werknemers van 22 jaar en ouder bij een volledig dienstverband bedraagt per 1 januari 2018: per maand: € 1.578,00; per week: € 364,15; per dag: € 72,83. Een landelijk wettelijk minimumuurloon kent de wet (nog) niet. Eerder dit jaar is wel een concept van een wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd. Of dit wetsvoorstel ook wordt ingediend, is aan het nieuwe kabinet. Het uurloon kan per sector verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in de desbetreffende sector is afgesproken voor een volledige dienstbetrekking. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 dan wel 40 uur per week. Bron: Strcrt 17-10-2017, nr. 58642

Verhuiskostenaftrek terecht gewijzigd

Wie alleen een uitkering ontvangt, heeft geen recht op verhuiskostenaftrek. Een uitkeringsgerechtigde tracht met een beroep op opgewekt vertrouwen toch voor de aftrek in aanmerking te komen. Tot aan de Hoge Raad tracht hij vergeefs zijn gelijk te krijgen.
Een man ontving alleen uitkeringen van het ABP en het UWV. In zijn aangifte IB trok hij een bedrag aan verhuiskosten af. Volgens hem volgde uit de website van de Belastingdienst dat hij hiervoor in aanmerking kwam. De inspecteur stond aftrek van verhuiskosten echter niet toe. De man legde zich hier niet bij neer. Hij stelde dat de Belastingdienst bij hem het vertrouwen had opgewekt dat zijn verhuiskosten aftrekbaar waren. Een medewerkster van de Belastingdienst zou hem hebben geïnformeerd dat hij zijn verhuiskosten kon aftrekken als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de man was deze medewerkster er ook van op de hoogte dat hij alleen een uitkering genoot. De naam van de medewerkster wist hij alleen niet meer zo goed. De naam die hij opperde kwam de inspecteur niet bekend voor. Wat betreft de gestelde verstrekte informatie stelde de inspecteur dat een dergelijke mededeling dermate afweek van de regels binnen de Belastingdienst, dat het nagenoeg uitgesloten was dat een medewerkster van de Belastingdienst zo’n mededeling zou doen. Bovendien was hetgeen de man had gelezen op de website van de Belastingdienst over de verhuiskostenaftrek alleen bestemd voor ondernemers. De man bracht hiertegen in dat dit niet op de website erbij stond vermeld. Hof Arnhem-Leeuwarden had het beroep van de man ongegrond verklaard. Het hof ging mee met de inspecteur. De man ging daarop nog in cassatie en heeft daarbij een aantal klachten aangevoerd. De Hoge Raad heeft echter het cassatieberoep van de man zonder nadere motivering afgewezen. Bron: HR 6-10-2017

© lArcade 2024