Inloggen

Archief

Aanslagtermijn geldt niet voor verliesbeschikking

Een aanslag vennootschapsbelasting kan in wezen ook een verliesvaststellingsbeschikking omvatten. Als de aanslag wordt vernietigd wegens termijnoverschrijding, blijft de verliesvaststellingsbeschikking in stand. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.
De Hoge Raad wijst erop dat de inspecteur een verlies van een jaar vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit gebeurt gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar. Legt de inspecteur een aanslag van nihil op en maakt hij op het aanslagbiljet melding van een vastgesteld bedrag aan negatieve belastbare winst? Dan vormt die vermelding op het aanslagbiljet een verliesvaststellingsbeschikking. Het gelijktijdig vaststellen van de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking betekent echter niet dat de verliesvaststellingsbeschikking altijd het lot van de aanslag volgt. In het geval van vernietiging van de aanslag omdat deze te laat is opgelegd, blijft de verliesvaststellingsbeschikking in stand. Een andere uitleg zou de belastingplichtige ook schaden in zijn materiële belang bij het vaststellen van de verliesvaststellingsbeschikking. Een verlies is namelijk pas te verrekenen als het bij beschikking door de inspecteur is vastgesteld. Bron: HR 23-02-2018

Arbeidsparticipatie Wajongers gestegen

De arbeidsparticipatie van Wajongers en mensen met een WGA-uitkering is gestegen. Het aantal mensen met een Wajong-uitkering dat werkt nam in 2016 toe tot 57.800. Dit is 1.400 meer dan het jaar ervoor. Ongeveer 5,5% van de Nederlandse bedrijven had eind 2016 één of meerdere Wajongers in dienst.
Tussen 2015 en 2017 heeft UWV Wajongers ingedeeld naar arbeidsvermogen. Voor het eerst is er daarom inzicht te geven in de arbeidsparticipatie van Wajongers met arbeidsvermogen. Bijna de helft van hen is eind 2016 aan het werk, circa drie vijfde bij een reguliere werkgever en twee vijfde in of via de Sociale Werkvoorziening (SW). Het aantal Wajongers dat bij een reguliere werkgever werkt, neemt toe. In 2016 was de stijging sterker dan in 2015. Bij de SW-bedrijven neemt hun aantal juist af als gevolg van de sluiting van de Sociale Werkvoorziening. Het aandeel Wajongers dat werkt met loondispensatie of ondersteuning van een jobcoach neemt verder toe. Om meer werknemers met een Wajong-uitkering aan het werk te helpen en te houden, lijkt meer ondersteuning nodig. Wajongers behouden vaker hun werk en vinden vaker na verlies van werk opnieuw werk. Toch vindt een aanzienlijk deel langdurig geen werk, nadat zij hun baan hebben verloren. Het onderzoek is gepubliceerd in de Monitor Arbeidsparticipatie, een jaarlijkse rapportage over de arbeidsdeelname van Wajongers, van mensen met een WGA-uitkering en mensen van wie de aanvraag voor een WIA-uitkering is afgewezen, de ‘WIA 35-minners’. Voor het eerst sinds 2008 ziet UWV bij al deze groepen een toename van de arbeidsparticipatie. Bron: UWV 27-02-2018

Driemaandsvereiste bij uitzending: verlof telde mee

Wordt een werknemer uitgezonden naar een niet-verdragsland, dan kan voorkoming van dubbele belasting worden verleend als een werknemer minimaal drie aaneengesloten maanden daar heeft gewerkt. Gebruikelijke verlofdagen tellen hierbij ook mee, ook als ze zijn samengebald tot een aaneengesloten periode.
In de zaak van een in Nederland wonende kapitein die voor zijn Nederlandse werkgever vanaf 13 november 2012 werkzaam was op een schip dat voer in de wateren van Angola en Congo, komt de Hoge Raad tot de conclusie dat voorkoming van dubbele belasting moest worden verleend. De werkzaamheden strekten zich uit tot augustus 2013, maar werden onderbroken door perioden waarin de kapitein verlof had, cursussen volgde of ziek was. De kapitein claimt op grond van een nationale wettelijke regeling waarvoor hij onder meer drie aaneengesloten maanden in een niet-verdragsland moet hebben gewerkt, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur meent dat de regeling in 2012 niet van toepassing vanwege opgenomen verlof. Volgens de inspecteur was er sprake van een wanverhouding tussen de verlofdagen en de gewerkte dagen. De Hoge Raad komt echter op grond van de feiten tot de conclusie dan dat de uitzending meer dan drie maanden heeft geduurd. De faciliteit is dan van toepassing, ook voor de periode van uitzending in 2012. Tot de arbeid in een niet-verdragsland kunnen ook worden gerekend de gebruikelijke onderbrekingen van die arbeid, waaronder verlofdagen, ook indien deze worden ‘samengebald’ tot een aangesloten periode. Niet in geschil was dat de in de periode van 13 november 2012 tot en met 12 februari 2013 opgenomen verlofdagen toerekenbaar zijn aan de arbeid die de kapitein daadwerkelijk heeft verricht in Angola en in Congo. Er is volgens de Hoge Raad dan geen reden om de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te weigeren voor het loon over die periode. Bron: HR 23-02-2018

EU Hof: renteaftrekbeperking in strijd met EU-recht

Volgens het Hof van Justitie van de EU is het Nederlandse regime van de fiscale eenheid in strijd met de EU-regels. Op een ander punt, het niet aanmerking nemen van koersverliezen op deelnemingen, is de Nederlandse wetgeving echter wel in lijn met de Europese regelgeving.
De Hoge Raad had in twee zaken prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof. De vragen hadden betrekking op het Nederlandse fiscale eenheidsregime in combinatie met de renteaftrekbeperking en de deelnemingsvrijstelling. In beide zaken ging het om de vraag of de Nederlandse regelgeving in strijd is met de vrijheid van vestiging. In de eerste zaak ging het om een Nederlandse bv die de rente die zij verschuldigd was aan een in Zweden gevestigde concernvennootschap voor een lening in verband met een kapitaalstorting in een Italiaanse dochtervennootschap niet in aftrek kon brengen. Volgens de fiscus was hierop de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet Vpb 1969 van toepassing. Had men een fiscale eenheid kunnen vormen, wat volgens de Nederlandse regelgeving in grensoverschrijdende situaties niet mogelijk is, dan zou men niet tegen die renteaftrekbeperking zijn aangelopen. De andere zaak betrof een Nederlandse NV die een verlies op een deelneming als gevolg van wisselkoersschommelingen in aftrek wilde brengen. Een dergelijk verlies werd op grond van art. 13 lid 1 Vpb 1969 geweigerd. Ook hiervan wil de Hoge Raad weten of dit in strijd is met de vrijheid van vestiging. In de eerste zaak oordeelt het EU Hof dat er inderdaad sprake is van strijd met de vrijheid van vestiging. Een verschil in behandeling tussen zuiver Nederlandse concernsituaties en grensoverschrijdende situaties hoeft niet in strijd met de EU-regelgeving te zijn als dit wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, maar geen van de door Nederland aangevoerde argumenten overtuigden het Hof. Niet duidelijk is gemaakt dat het risico van kunstmatige constructies met als doel rente over eigen vermogen in aftrek te brengen in nationale situaties minder groot is dan in grensoverschrijdende situaties. Wat de tweede zaak betreft, oordeelt het Hof dat de Nederlandse wetgeving wel in overeenstemming is met de EU-regels. De deelnemingsvrijstelling heeft onder meer tot gevolg dat zowel de waardestijgingen als de waardedalingen van een deelneming die voortvloeien uit het koersverloop van een vreemde munteenheid waarin de waarde van die deelneming is uitgedrukt, bij het bepalen van de winst buiten aanmerking blijven. Volgens het Hof kan uit de bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging niet worden afgeleid dat een lidstaat zijn fiscale bevoegdheid asymmetrisch zou moeten uitoefenen om verliezen wel aftrekbaar te maken terwijl positieve resultaten niet zouden worden belast. Vooruitlopend op deze uitspraak van het Europees Hof heeft de staatssecretaris vorig jaar al spoedreparatiemaatregelen aangekondigd die terugwerken tot en met 25 oktober 2017, 11.00 uur. De spoedreparatiemaatregelen zullen binnen afzienbare termijn worden opgevolgd door een wetswijziging die de concernregeling toekomstbestendig moet maken. Bron: HvJ EU 22-02-2018

Geen navordering nalatenschappen van vóór 1985

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat navordering van successierecht (erfbelasting) over nalatenschappen van vóór 1985 niet meer mogelijk is. De Hoge Raad bevestigt hiermee de uitspraak van Hof Amsterdam en bekrachtigt de conclusie van A-G IJzerman.
Een weduwe erft (samen met haar kinderen) in 1982 vermogen van haar echtgenoot. Zij informeert de inspecteur in 2012 dat de erfenis buitenlands vermogen bevat welke niet in de aangifte successierecht is opgenomen. De inspecteur legt in 2014 een navorderingsaanslag successierecht op. In geschil is of de inspecteur kan navorderen. Op 8 juni 1991 is namelijk een verlengde navorderingstermijn van 12 jaar ingevoerd, zodat de in 2014 opgelegde navorderingsaanslag buiten de geldende navorderingstermijn is opgelegd. Deze wetswijziging van 8 juni 1991 had tot gevolg dat het tot 1 januari 1985 geldende navorderingsregime van vijf jaar nadat de inspecteur op de hoogte is gekomen van het buitenlandse vermogen niet meer van kracht is op erfenissen van vóór 1985. De staatssecretaris is van mening dat het laatstgenoemde regime voor navordering van successierecht (vijf jaar nadat de inspecteur op de hoogte is gekomen van het buitenlandse vermogen) nog kan worden toegepast. De Hoge Raad oordeelt echter dat navordering niet meer mogelijk is over nalatenschappen van vóór 1985. Het navorderingsregime dat tot 1 januari 1985 gold, is namelijk vervangen door het regime van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar. Wanneer de wetgever eerbiedigende werking had willen opnemen voor een eerdere regeling voor navordering, had dit expliciet in het overgangsrecht vermeld moeten worden. Bron: HR 23-02-2018

© lArcade 2024