Inloggen

Archief

Saldomethode niet mogelijk na aftrek lijfrentepremies

Bij het belasten van lijfrente-uitkeringen geldt onder voorwaarden de saldomethode, maar deze methode mag alleen worden toegepast als de verzekeringnemer aannemelijk kan maken dat hij de betaalde lijfrentepremies in het verleden nooit in aftrek heeft gebracht.
Een man sloot in 1997 een lijfrenteverzekering af, die hij na zeven jaar premievrij maakte. In 2001 en 2002 had hij de betaalde lijfrentepremie in aftrek gebracht. Na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar ontving de man gedurende vijf jaar een lijfrente-uitkering, maar hij gaf deze ontvangsten niet aan in zijn aangifte inkomstenbelasting, waarna de inspecteur een navorderingsaanslag oplegde. Hof Arnhem-Leeuwarden stelde dat op grond van een resolutie wordt goedgekeurd dat onder voorwaarden de saldomethode wordt toegepast. Dit houdt in dat de lijfrente-uitkeringen pas worden belast op het moment dat deze uitkeringen de niet afgetrokken premie overstijgen. Dan moet de verzekeringnemer echter wel aantonen dat hij de premies niet in aftrek heeft gebracht. In deze zaak slaagde de man daar niet in. Bovendien kon de inspecteur aantonen dat de man de in 2001 en 2002 betaalde premies wel ten laste van zijn inkomen had gebracht. De navorderingsaanslag bleef dan ook in stand. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018

No-riskpolis relatief onbekend

De no-riskpolis is relatief onbekend, zowel bij werkgevers als bij mensen uit de doelgroep van de no-riskpolis. Dit blijkt uit onderzoek dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft laten doen naar de bekendheid met en de effectiviteit van de non-riskpolis. De no-riskpolis is één van de instrumenten om de arbeidsparticipatie van werknemers met een arbeidsbeperking te stimuleren. Als een werkgever iemand met een arbeidsbeperking in dienst neemt en de betreffende medewerker vervolgens ziek wordt, krijgt de werkgever voor deze werknemer een Ziektewetuitkering van UWV.
Uit het door twee onderzoeksbureaus uitgevoerde onderzoek blijkt dat in 75% van de gevallen al tijdens of zelfs voorafgaand aan de sollicitatie aan de orde komt dat een werknemer uit de doelgroep van de no-riskpolis een arbeidsbeperking heeft. Maar uit het onderzoek blijkt ook dat slechts 52% van de werkgevers de no-riskpolis kent en dat werkgevers maar zelden aan sollicitanten vragen of de no-riskpolis van toepassing is. Dit leidt ertoe dat in slechts 10% van de gevallen een werkgever weet dat hij voor de betreffende sollicitant recht heeft op ziekengeld op grond van de no-riskpolis als hij de sollicitant in dienst neemt en deze ziek wordt. Wel leidt de no-riskpolis er in 25% van deze gevallen toe dat de werkgever de betreffende sollicitant in dienst neemt. Minister Koolmees heeft naar aanleiding van het onderzoek maatregelen aangekondigd om de bekendheid van de no-riskpolis te vergroten. Zo wil de minister dat werknemers die tot de doelgroep van de no-riskpolis behoren door UWV worden geïnformeerd dat de no-riskpolis op hen van toepassing is en wat dit betekent. Ook wordt gewerkt aan een bijsluiter voor werknemers, waarin de werkzoekende kan zien op welke (financiële) voordelen zijn toekomstige werkgever aanspraak kan maken. Daarnaast zal UWV ook inventariseren welke mogelijkheden er zijn om de bekendheid van de no-riskpolis bij werkgevers te vergroten. Tot slot zal staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten informeren over de uitkomsten van het onderzoek. Ook zal zij de gemeenten attenderen op het belang dat werkgevers hebben om te weten welke werknemers die door de gemeenten naar werk worden begeleid, onder de dekking van de no-riskpolis vallen. Bron: Min. SZW, 07-09-2018

Ook ‘inactieve’ ondernemer heeft recht op vooraftrek btw

Een ondernemer wiens btw-identificatienummer in een bepaalde periode is ingetrokken en die in dezelfde periode wel prestaties ten behoeve van btw-belaste handelingen afneemt, heeft in principe gewoon recht op de aftrek van voorbelasting, zo heeft het Europese Hof van Justitie bepaald.
Het Hof deed uitspraak in de zaak van een Roemeense vennootschap die door de Roemeense belastingdienst als inactieve belastingplichtige werd beschouwd en waarvan het btw-nummer ongeldig was verklaard (in Nederland wordt het btw-nummer in zo’n situatie ingetrokken). De vennootschap had echter wel prestaties afgenomen die betrekking hadden op btw-belaste activiteiten. De Roemeense fiscus had de aftrek van voorbelasting geweigerd, maar werd teruggefloten door het Europese Hof. Volgens het Hof is na de reactivering van een btw-plichtige de enkele omstandigheid dat prestaties zijn afgenomen in de periode waarin het btw-nummer ongeldig was verklaard (of was ingetrokken) onvoldoende reden om de aftrek van voorbelasting te weigeren. Voldoet de btw-ondernemer aan de materiële voorwaarden voor aftrek en is er geen sprake van misbruik of fraude, dan is de voorbelasting gewoon aftrekbaar. Bron: EU HvJ, 12-09-2018

Strengere regels rondom verzendhuiskredieten

Minister Hoekstra van Financiën wil de regels rondom verzendhuiskredieten aanpassen. Uit onderzoek blijkt dat er in 2017 voor € 1,2 miljard aan verzendhuiskredieten bij het BKR stond geregistreerd. De branchevereniging voor niet-bancaire kredietverleners (VFN) heeft in haar jaarverslag over 2017 melding gemaakt van een totaal uitstaand krediet in 2017 van € 9,3 miljard.
Postorderbedrijven en webwinkels (verzendhuizen) geven de mogelijkheid om kredieten af te sluiten. Uit onderzoek is gebleken dat er zeer hoge achterstanden zijn bij het afbetalen van verzendhuiskredieten. Minister Hoekstra komt daarom met de volgende beleidsdoelstellingen voor de consumptiefkredietmarkt: In de leenomgeving worden consumenten door aanbieders niet gestuurd in de richting van een hoger leenbedrag en/of een langere looptijd. Lenen voor consumptieve uitgaven is niet iets vanzelfsprekends; aanbieders zetten niet het beeld neer dat dit wel zo is. De leenomgeving wordt door aanbieders zo ingericht dat consumenten zich realiseren dat ze een krediet afsluiten met terugbetalingsverplichting en (rente)kosten. Hoekstra gaat dan ook op zoek naar een alternatief voor de huidige waarschuwing ‘Let op, geld lenen kost geld’. Mogelijk zijn de risico’s die zijn verbonden aan consumptief krediet niet voor iedereen duidelijk. Die waarschuwing moet bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen. Momenteel zijn er drie gedragscodes waarin de leennormen voor verantwoorde kredietverlening zijn ingevuld. De gedragscodes van de VFN, de NVB en thuiswinkelorganisaties. De thuiswinkelorganisatie heeft zich per 1 mei 2018 aangesloten bij de strengere gedragscode van de VFN aangesloten. Onder druk van de AFM zijn door kredietaanbieders al stappen gezet om de leenomgeving ‘neutraler’ vorm te geven en klanten niet te sturen richting een hoger leenbedrag of een langere looptijd, of richting krediet. Aanvullend roep Hoekstra de aangesloten partijen op om de herziening van de verschillende gedragscodes aan te grijpen om het klantbelang centraler te stellen en de drie beleidsdoelstellingen te omarmen. De aanscherping van de leennormen voor verzendhuiskredieten door keuze voor de (strengere) gedragscode van VFN, betekent dat kwetsbare consumenten beter worden beschermd. Dit is een belangrijke aanpassing omdat deze consumenten minder leenruimte krijgen bij verzendhuiskredieten, en als gevolg betaalachterstanden naar verwachting minder vaak voor zullen komen. Aanbieders van verzendhuiskredieten moeten bekijken of (de looptijd van) het krediet dat wordt aangeboden passend is bij de situatie van de klant en het bestedingsdoel. Hun klanten mogen niet naar een hoger leenbedrag en een langere looptijd worden gestuurd. Bron: MvF 11-09-2018

Geen recht op btw-teruggaaf na veel te late aangifte

Een ondernemer die pas na de ontvangst van een naheffingsaanslag omzetbelasting zijn btw-aangifte indient en hierin om een teruggaaf verzoekt, heeft geen poot om op te staan als de inspecteur het teruggaafverzoek naast zich neerlegt. De aangifte is dan namelijk te laat ingediend, zo oordeelde Rechtbank Noord-Nederland.
Een ondernemer had op 1 mei 2017 nog geen btw-aangifte ingediend over het tijdvak maart 2017. Daarom legde de inspecteur met dagtekening 29 mei 2017 een naheffingsaanslag op. Op 18 juli 2017 diende de ondernemer alsnog zijn btw-aangifte in, waarin hij om een btw-teruggaaf van € 250.723 verzocht. De inspecteur verminderde de naheffingsaanslag vervolgens tot nihil. Tevens merkte hij de – te laat – ingediende aangifte aan als een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting, maar omdat de aangifte te laat was ingediend, verklaarde de inspecteur dit verzoek niet-ontvankelijk. Ook het bezwaar dat de ondernemer tegen deze beslissing maakte, werd door de inspecteur niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk. Een ondernemer die pas na ontvangst van de naheffingsaanslag zijn btw-aangifte indient, is te laat. De inspecteur kan een negatieve aangifte wel opvatten als een verzoek om een ambtshalve teruggaaf, maar als hij dit verzoek afwijst, kan de ondernemer niet in beroep gaan tegen deze afwijzing. Bron: Rb. Noord-Nederland, 21-08-2018

© lArcade 2024