Inloggen

Archief

Belasting is geen gift

Als in de wet staat dat onder giften worden verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen, dan zou je betaalde belasting toch als gift in aftrek moeten brengen? Volgens Hof Den Bosch gaat die vlieger echter niet op voor uit de wet voortvloeiende belastingschulden.
Een ‘weldoener’ heeft in zijn IB-aangifte over 2015 wel een erg fors bedrag aan giften in aftrek gebracht: een bedrag van bijna € 20.000 bij een inkomen uit werk en inkomen en sparen en beleggen van in totaal iets meer dan € 40.000. En zeker als dan naast € 60 voor het KWF het ministerie van Financiën voor de rest van het bedrag de begiftigde is, dan doet dat bij de inspecteur de alarmbellen rinkelen. De giftenaftrek werd dan ook niet geaccepteerd en ook het bezwaar van de weldoener hiertegen werd afgewezen. In de beroepsprocedure splitst deze zijn totale gift als volgt uit: € 60 voor het KWF, € 3.404 voor omzetbelasting en € 17.775 aan belastingen en heffingen lagere overheden. Volgens de weldoener is die aftrek mogelijk omdat volgens de Wet op de inkomstenbelasting onder giften wordt verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat (art. 6.33 Wet IB 2001). Volgens Hof Den Bosch is van het eerste – bevoordeling uit vrijgevigheid – in het geval van belastingen geen sprake. En ook met de verplichte bijdragen wordt volgens het hof niet belastingheffing bedoeld. Het hof citeert uitgebreid uit de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat het bij de woorden ‘verplichte bijdragen’ niet gedoeld werd op uit de wet voortvloeiende belastingschulden, maar op bijdragen waarbij het voldoen aan een morele verplichting vooropstaat. In de wetsgeschiedenis worden de voorbeelden genoemd van kerkbelastingen, contributies en andere bijdragen aan levensbeschouwelijke organisaties, die doorgaans ook niet in rechte afdwingbaar zijn. Daarvan is bij het voldoen van belastingschulden volgens het hof geen sprake. Bron: Hof Den Bosch 3-10-2019 (publ. 22-11-2019)

Minimumtarief voor zzp’ers bij architectenbureaus

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de cao Architecten algemeen verbindend verklaard. In deze cao is ook een afspraak opgenomen over een minimumtarief voor zelfstandigen die door architectenbureaus worden ingehuurd.
In de nieuwe cao Architecten (looptijd 2019-2021) zijn in artikel 18 enkele afspraken opgenomen inzake het werken met zelfstandigen. Afgesproken is dat indien een architectenbureau als opdrachtgever een zelfstandige inhuurt als overeenkomst van opdracht hiervoor de algemene opdrachtovereenkomst/geen werkgeversgezag voor architectenbureaus zoals goedgekeurd door de Belastingdienst hanteert. Deze afspraak kwam ook al in de vorige cao (looptijd 2017-2019). Nieuw in de cao 2019-2021 is echter een afspraak over een minimumtarief voor de in te huren zelfstandigen. Vastgelegd is dat er ook sprake is een opdrachtovereenkomst indien de opdrachtnemer een uurtarief in rekening brengt van tenminste 150% van het bruto uurtarief dat geldt voor werknemers voor vergelijkbare werkzaamheden in vergelijkbare omstandigheden. Indien minder wordt betaald, dan ontstaat een vermoeden van werknemerschap. In zo’n geval moet daar melding van worden gedaan bij de geschillencommissie, die de melding behandelt conform de reguliere geschillenprocedure. De tariefafspraak in de cao Architecten is uniek. Daarmee is invulling gegeven aan de wens van bureaus om niet met elkaar te moeten concurreren op arbeidsvoorwaarden. Stichting Fonds Architectenbureaus (SFA) meldt wel dat hierdoor de algemeenverbindendverklaring langer op zich liet wachten dan gebruikelijk. Vanuit het ministerie kwamen serieuze vragen over de tariefafspraak inzake zzp’ers. Bron: SFA 19-11-2019

Zonder uitnodiging en aangifteplicht geen straf

Een strafrechtelijke vervolging op grond van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een aangifte is niet mogelijk als er geen uitnodiging is geweest tot het doen van aangifte.
Een administrateur doet de administratie van een bv. Zijn broer is een van de bestuurders van de bv. De administrateur zelf is echter noch werknemer, noch aandeelhouder van de bv. De administrateur stelt de voor de bv aangiften omzetbelasting op en dient deze in. Deze aangiften blijken onjuist te zijn waardoor ruim € 760.000 te weinig aan btw wordt betaald. Het Openbaar Ministerie (OM) beschuldigt de administrateur ervan dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste en onvolledige belastingaangiften door de bv. Volgens Hof Den Bosch levert het OM voor dit strafbare feit echter geen bewijs. Subsidiair legt het OM de administrateur ten laste dat hij namens de bv opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Het hof overweegt dat de man alleen als pleger van dit strafbare feit valt aan te merken als hij degene is die de aangifte moet indienen. Daartoe moet hij volgens het hof zelf zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte. Dit is hier niet het geval, omdat alleen de bv aangifteplichtig is. De administrateur zou nog wel verplicht kunnen zijn om zo’n uitnodiging tot het doen van aangifte aan te vragen. Het niet aanvragen van zo’n uitnodiging levert echter hooguit een bestuurlijke boete op, maar geen strafrechtelijke veroordeling. De administrateur komt er overigens niet geheel zonder kleerscheuren vanaf. Het hof oordeelt wel dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd door namens de bv onjuiste aangiften omzetbelasting op te stellen en in te dienen. Dit levert hem een gevangenisstraf op van veertien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Bron: Hof Den Bosch 19 november 2019

Landbouwgrond is geen openbare weg

Een autohandelaar kan een voertuig uit zijn handelsvoorraad alleen op de openbare weg stallen als het is voorzien van een handelaarskenteken. Is dat niet het geval, dan volgt bij constatering een naheffing motorrijtuigenbelasting. Maar wat is een openbare weg? Volgens Hof Den Bosch valt een stuk landbouwgrond daar niet onder.
Een auto was in de periode 3 september 2015 tot en met 13 februari 2017 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van een handelaar. Op 9 februari 2017 is geconstateerd dat de auto zonder handelaarskenteken geparkeerd stond op een stuk grond dat is gelegen naast de openbare weg tegenover het bedrijfsterrein van de handelaar. De inspecteur legt daarom een naheffingsaanslag op van € 424 en een verzuimboete van 100%. De handelaar betoogt bij het hof dat het stuk grond waar de auto op stond geparkeerd niet is aan te merken als een openbare weg dan wel als berm en dat de verzuimboete moet worden vernietigd omdat hem geen schuld treft. Het hof overweegt dat op grond van de Wet MRB onder weg moet worden verstaan: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of op het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten. Aan de hand van overgelegde foto’s en google maps komt het hof tot het oordeel dat de auto stond geparkeerd op een stuk landbouwgrond en dat er geen sprake is van een pad. Ook kan het worden aangemerkt als een berm. Uit een arrest Hoge Raad 22 november 1978 volgt namelijk dat wanneer een voor het openbaar rijverkeer openstaande weg wordt begrensd door een sloot, dat dan als berm of zijkant van de weg moet worden aangemerkt de grond gelegen tussen die weg en de rand van de sloot. Daar is in dit geval geen sprake: er was een greppel en een doorgang naar een stuk landbouwgrond. Uit de foto’s blijkt dat de auto op de doorgang stond aan de overkant van de denkbeeldig doorgetrokken greppel. Ook is er geen sprake van een stuk grond dat voor openbaar verkeer openstaat, zoals bijvoorbeeld een stuk braakliggend terrein dat door autohandelaren wordt gebruikt voor het plaatsen van voertuigen of door bezoekers van bijvoorbeeld een stadion als parkeerterrein. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking worden dan ook door het hof vernietigd. Bron: Hof Den Bosch 19-09-2019 (publ. 19-11-2019)

Pensioenkortingen grotendeels van de baan

Pensioenfondsen waarvan de dekkingsgraad te laag is krijgen onder voorwaarden langer de tijd om te voldoen aan de huidige gestelde financiële eisen. Met deze maatregel wil minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorkomen dat een groot aantal pensioenfondsen volgend jaar kortingen moet doorvoeren.
In een Kamerbrief schrijft Koolmees dat het uitwerken van het pensioenakkoord nu de hoogste prioriteit heeft. Hiervoor is volgens de bewindsmaan de komende periode rust en stabiliteit nodig. “Om die reden krijgen pensioenfondsen die in problemen verkeren onder voorwaarden langer de tijd om te voldoen aan de gestelde financiële eisen. Kortingen zijn daarmee volgend jaar naar verwachting voor een groot deel van de baan.” De gemiddelde dekkingsgraad schommelt eind oktober rond 100%, terwijl voor het minimaal vereist eigen vermogen een dekkingsgraad van ongeveer 104,3% gewenst is. Pensioenfonds die langer dan vijf jaar (zes meetmomenten) te weinig vermogen hebben, moeten maatregelen nemen. In het pensioenakkoord is, vooruitlopend op het nieuwe pensioencontract, afgesproken dat fondsen tijdelijk geen korting hoeven doorvoeren bij een dekkingsgraad onder de honderd procent. Het kabinet stelt het eerstvolgende meetmoment met één jaar uit. Pensioenfondsen die op 31 december 2019 voor het zesde meetmoment op rij een te lage dekkingsgraad hebben, hoeven daarom in 2020 geen korting door te voeren op grond van het zogenoemde minimaal vereist eigen vermogen. Er gelden wel enkele voorwaarden. Ten eerste geldt de regeling voor het jaar 2020, waarin het pensioenakkoord uitgewerkt wordt. Ten tweede is er een ondergrens waaronder fondsen wel onvoorwaardelijk moeten korten. Ten derde moeten fondsen verantwoorden waarom gebruik van de regeling evenwichtig is voor alle deelnemers. Bij zijn toelichting aan de Kamer over deze maatregelen liet Koolmees doorschemeren dat hij een verder uitstel in het verkiezingsjaar 2021 niet uitsluit. Als de dekkingsgraden van pensioenfondsen niet verbeteren, dreigt in dat jaar namelijk een grote golf kortingen en premieverhogingen. Bron: Min SZW 19-11-2019; FD 20-11-2019

© lArcade 2024