Inloggen

Archief

Internetconsultatie Wijziging Wfsv

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een internetconsultaties gepubliceerd voor het wetsvoorstel wijziging Wfsv. Met dit wetsvoorstel komt het kabinet kleine werkgevers tegemoet door hen een lagere Aof-premie te laten betalen.
Het kabinet wil kleine werkgevers financieel tegemoetkomen voor de kosten van loondoorbetaling en re-integratie. Kleine werkgevers kunnen deze tegemoetkoming gebruiken om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering. Deze verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt de kleine werkgever bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte, waarmee zij dus ook ontzorgd kunnen worden. Door het wetsvoorstel gaan kleine werkgevers een lagere Aof-premie betalen. Minister Koolmees heeft op 19 december 2019 aan de Tweede Kamer laten weten dat hij streeft naar een invoering van de gedifferentieerde Aof-premie per 1 januari 2022. Het totaalpakket om de knelpunten ten aanzien van loondoorbetaling bij ziekte en WIA te verzachten bestaat uit meerdere maatregelen: Een gedifferentieerde premie voor het Aof naar de grootte van de werkgever. Het leidend maken van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer bij de RIV-toets door UWV. Introductie van een MKB-verzuim-ontzorgverzekering per 1 januari 2020 voor de ondersteuning en ontzorging van vooral kleine werkgevers. Cumulatief € 10 miljoen kwaliteitsinvestering in de periode 2019-2022 om te stimuleren dat het medisch advies van de bedrijfsarts en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd zijn op gelijke uitgangspunten. Verbetering van de transparantie rondom de wijze van RIV-toetsing, onder andere in afstemming met UWV. Verbetering van de communicatie over het thema loondoorbetaling bij ziekte, zodat alle betrokken partijen weten waar ze aan toe zijn, in samenwerking met onder andere het Verbond van Verzekeraars en UWV. Versteviging van de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode, doordat deze in het plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het re-integratietraject moet geven. Deze maatregel zal in een ministeriële regeling nader worden uitgewerkt. Er kan tot 20 maart 2020 worden gereageerd op de internetconsultatie. Bron: Min. SZW 21-01-2020, Internetconsultatie Wijziging Wfsv

Melding betalingsonmacht blijft bij steeds te laat betalen

Wanneer een lichaam eenmaal een melding van betalingsonmacht heeft gedaan, mag de fiscus er niet snel van uitgaan dat de financiële moeilijkheden voorbij zijn. Als het lichaam voortdurend haar belastingschulden te laat betaalt, wijst dit op het voortduren van de betalingsonmacht. Daardoor hoeft de bestuurder geen nieuwe melding van betalingsonmacht te doen.
Een werkmaatschappij betaalt al sinds 2008 haar loonheffing- en btw-schulden te laat. In februari 2012 neemt haar (indirecte) bestuurder contact op met de ontvanger van de belastingen. De bestuurder en de ontvanger komen een betalingsregeling overeen. Nadat de betalingsregeling is afgelopen, blijft de bv de volgende belastingschulden te laat betalen. Een deel van de btw en loonheffing over de tijdvakken maart 2012 tot en met juni 2012 blijft zelfs onbetaald. De bestuurder belt daarover met de fiscus op 10 september 2012. De ontvanger merkt dit telefoontje aan als een melding van betalingsonmacht. Maar deze melding is te laat. Wanneer de werkmaatschappij en haar holding in 2013 failliet gaan, stelt de ontvanger de bestuurder aansprakelijk. De bestuurder begint een beroepsprocedure tegen de aansprakelijkstelling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bestuurder kon volstaan met de melding van betalingsonmacht in februari 2012. Het moet voor de ontvanger duidelijk zijn geweest dat de bv’s nog steeds in betalingsmoeilijkheden verkeerden. Ook al was gedurende enkele maanden het inzetten van een deurwaarder niet nodig, de bv’s betaalden steeds pas na het ontvangen van een aanmaning. En een gedane melding van betalingsonmacht vervalt überhaupt niet zo snel. In principe gebeurt dat pas als de ontvanger dit laat weten aan de meldingsplichtige. Nu de bestuurder tijdig de betalingsonmacht heeft gemeld, belandt de bewijslast bij de ontvanger. Hij kan echter niet bewijzen dat het niet-betalen van de belasting is te wijten aan de bestuurder. De rechter vernietigt dan ook de beschikking aansprakelijkstelling. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-12-2019

Toename r.c.-schuld is dividenduitkering aan dga

Als de inspecteur kan aantonen dat een toename van de rekening-courantschuld van de dga aan zijn bv niet meer kan of zal worden afgelost, omdat de dga onvoldoende inkomsten of vermogen heeft, dan heeft de dga een winstuitdeling genoten.
Gedurende de jaren 2010 tot en met 2014 neemt een dga steeds meer geld op van de bv in rekening-courant. In 2014 neemt de rekening-courantschuld toe met € 113.979. De toename komt deels door aankoop van een perceel grond van € 45.000. De Belastingdienst meent dat de bv een uitdeling heeft gedaan aan de dga vanwege de toename van de rekening-courantschuld van de dga. Hij heeft daarom een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd aan de dga. Rechtbank Den Haag moet de vraag oplossen of de oplopende rekening-courantschuld van de dga aan de bv een uitdeling van de bv is. Kan de inspecteur aannemelijk maken dat de opgenomen gelden de bv definitief hebben verlaten en dat de vennootschap en aandeelhouder zich daarvan bewust zijn geweest? De rechtbank oordeelt dat de toename van de rekening-courantschuld in 2014 een uitdeling is. De dga en zijn echtgenote hadden, afgezien van het aandelenbezit in de bv, onvoldoende inkomsten en vermogen om de toename van de rekening-courantschuld aan de bv af te lossen. Die toename heeft het vermogen van de bv daarom definitief verlaten. Voor de opname van € 45.000 voor de aankoop van een perceel grond geldt dit evenwel niet. De dga heeft het perceel later verkocht en met de opbrengst een deel van de schuld afgelost. Die opname heeft het vermogen van de bv niet definitief verlaten. De rechtbank is van mening dat zowel de bv als de dga zich bewust moeten zijn geweest dat een deel van de toename van de rekening-courant niet kon en zou worden afgelost. Bron: Rb. Den Haag 09-01-2020

Lage sectorpremie correct toegepast

Bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst staat de omvang van de arbeid voor minimaal een aaneengesloten jaar vast. Daar de minderuren-clausule maar zes maanden mag worden toegepast, heeft de werkgever terecht het lage sectorpremie toegepast.
Een werkgever is ingedeeld in sector 001.Agrarisch bedrijf. Met zijn werknemers heeft hij drie soorten schriftelijke arbeidsovereenkomsten gesloten: een overeenkomst voor bepaalde tijd, een overeenkomst voor onbepaalde tijd en een overeenkomst voor een bepaald project. In de arbeidsovereenkomsten is een clausule opgenomen als de werknemer meer uren heeft gewerkt dan was overeengekomen, die uren worden uitbetaald, daarover vakantietoeslag wordt betaald of vakantiedagen worden opgebouwd. Heeft de werknemer in een periode van 4 weken minder uren gewerkt dan de overeengekomen uren, dan worden de minderuren niet uitbetaald. Dit laatste gedurende maximaal zes maanden. In alle arbeidsovereenkomsten is een arbeidsduur per week van meestal 30 of 40 uur opgenomen. Tijdens een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat de werkgever ten onrechte het lage sectorpremiepercentage heeft toegepast. Bovendien past de werkgever veelal de clausule met betrekking tot de minderuren ook toe na de eerste zes maanden bij alle arbeidsovereenkomsten. Het hof overweegt dat de clausule met betrekking tot de minderuren gedurende maximaal zes maanden van het dienstverband mag worden toegepast. Na afloop daarvan moet de werkgever de overeengekomen arbeidsduur uitbetalen, ook al werkt de werknemer minder uren. Het hof oordeelt dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomsten de arbeidsduur na de termijn van zes maanden vaststaat. Na zes maanden hebben de werknemers recht op uitbetaling van de overeengekomen arbeidsduur. Hierdoor staat de omvang van de arbeid voor minimaal een aaneengesloten jaar reeds bij het sluiten van de overeenkomst vast. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in de Wfsv en het Besluit Wfsv, zodat gedurende de gehele dienstbetrekking die meer dan een jaar duurt, het lage sectorpremiepercentage van toepassing is. De bedoeling van de premiedifferentiatie ziet op de stimulans van werkgevers met veel seizoensmatige en kortdurende werkloosheid de bedrijfsprocessen en de organisatie van arbeid zodanig in te richten dat aan werknemers meer continuïteit wordt geboden en instroom in de WW wordt voorkomen. De werkgever handelt juist in lijn met deze bedoeling. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Bron: Hof Den Haag 21-01-2020

Verkapte afkoop pensioen door verstrekken onzakelijke lening

Het verstrekken van een onzakelijke lening brengt normaal gesproken al de nodige fiscale problematiek met zich. Verstrekt een pensioen-bv een onzakelijke lening aan de verzekerde, dan kan bovendien sprake zijn van een verkapte afkoop van pensioen.
Een man voert via zijn bv werkzaamheden in de bouw uit. Op 31 december 2005 keert hij fiscaal geruisloos terug naar de IB-onderneming. De pensioenaanspraken die hij als dga heeft opgebouwd, brengt hij onder in een pensioen-bv. Deze pensioen-bv krijgt ook een vordering op de man. De fiscus accepteert dat die lening zakelijk is. Eind 2007 vestigt de man ten behoeve van de pensioen-bv een tweede en derde recht van hypotheek op twee panden. Een paar jaar later moet de ondernemer een van de panden verkopen om zijn belastingschulden te betalen. Na betaling van deze schulden en aflossing aan de eerste hypotheekhouder komt het restant op rekening van de pensioen-bv te staan. Dit restant vormt bijna het geheel aan liquide middelen van de pensioen-bv. In het eerste kwartaal van 2015 sluit de ondernemer nieuwe leningen af bij de pensioen-bv. Het gaat in totaal om een bedrag van € 50.000 tegen 10% interest. De ondernemer moet deze schuld binnen tien jaar aflossen. Hij stelt geen zekerheden. De Belastingdienst bestempelt de nieuwe leningen als onzakelijk. Een onafhankelijke derde zou de ondernemer nooit een lening tegen een winstonafhankelijke vergoeding verstrekken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het eens met de fiscus. De ondernemer heeft weinig liquide middelen. De bank heeft al het eerste en tweede recht van hypotheek op zijn onroerend goed, dus dat is evenmin geschikt als zekerheidstelling. Doordat de pensioen-bv de ondernemer een onzakelijke lening heeft verstrekt, daalt de waarde van haar activa. De werkelijke waarde van de vordering op de ondernemer is immers veel lager dan het uitgeleende bedrag. Het is daardoor voor de pensioen-bv niet meer mogelijk om haar pensioenverplichting tegenover de ondernemer waar te maken. De ondernemer heeft dus een bedrag ontvangen waartegenover een verlies aan pensioenrechten staat. Dit telt fiscaal gezien als een afkoop van pensioenaanspraken. Als gevolg van deze verkapte afkoop vindt heffing van zowel loonbelasting als revisierente plaats. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-12-2019 (gepubl. 14-02-2020)

© lArcade 2024