Inloggen

Archief

TVL Q4 2021 voor Kerst open

TVL Q4 2021 voor Kerst open De regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 opent voor de kerstdagen. De exacte datum maakt RVO zo snel mogelijk bekend. Inmiddels is aangekondigd dat er een TVL Q1 2022 komt.
Het subsidiepercentage is 100%. Het bedrag van de TVL Q4 2021 subsidie is opnieuw afhankelijk van het omzetverlies van de ondernemer en het percentage vaste lasten dat hoort bij zijn branche. Het maximale subsidiebedrag is weer € 550.000 voor mkb-bedrijven, en € 600.000 voor grote ondernemingen (niet-mkb bedrijven). Ondernemers die nog niet eerder TVL aanvroegen, of eerder niet in aanmerking kwamen, mogen ook aanvragen. De belangrijkste voorwaarden voor TVL Q4 2021 zijn: Het bedrijf stond op 30 juni 2020 ingeschreven bij KVK, heeft een SBI-code en minimaal een vestiging in Nederland, met een aparte voordeur van het huisadres. Op deze vestigingseis zijn een paar uitzonderingen, zoals goederenvervoer, markthandel, kermisattracties, taxichauffeurs, rijinstructeurs en sommige horeca. Het bedrijf heeft meer dan 30% omzetverlies in het 4e kwartaal van 2021 vergeleken met het 4e kwartaal van 2019 óf het 1e kwartaal van 2020. De ondernemer mag zelf kiezen welke referentieperiode het gunstigste is: Q4 2019 of Q1 2020. De vaste lasten zijn minimaal € 1.500 per kwartaal, op basis van het percentage vaste lasten dat bij uw hoofdactiviteit hoort. Let op: het gaat om de berekende vaste lasten, niet om de werkelijke vaste lasten. Bij aanvragen van € 125.000 of hoger vraagt RVO de ondernemer bij de aanvraag en bij de vaststelling om extra informatie aan te leveren in de vorm van een accountantsproduct. Het accountantsproduct moet direct worden toegevoegd. Voor TVL Q4 2021 gaat het maximale bedrag voor staatssteun omhoog van € 1,8 miljoen naar € 2,3 miljoen. Dit geldt alleen voor TVL Q4 2021 en is niet van toepassing op eerdere TVL-periodes. Ondernemingen die de grens bereiken, ontvangen het bedrag tot € 2,3 miljoen. (Voor bedrijven in de visserij gaat het maximale bedrag van € 270.000 naar € 345.000 in TVL Q4 2021. Voor bedrijven in land- en tuinbouw gaat het maximum van € 225.000 naar € 290.000.) Inmiddels is bekend dat de voorwaarden van TVL Q1 2022 gelijk zijn aan die van TVL Q4 2021. Ondernemers kunnen gebruikmaken van de TVL als zij meer dan 30% omzetverlies lijden. Het maximale subsidiepercentage blijft 100%. Een mkb-onderneming kan maximaal € 550.000 euro ontvangen en grotere ondernemingen krijgen maximaal € 600.000. Het is nog niet bekend wanneer TVL Q1 2022 open gaat. Bron: RVO.nl, 14-12-2021

Zetelverplaatsing zonder misbruik houdt dividend onbelast

Soms levert de zetelverplaatsing van een bv naar het buitenland een belastingvoordeel op. Dit is een aanwijzing dat sprake is van misbruik, maar de bv mag tegenbewijs leveren.
Een bv die op 28 december 2007 is opgericht naar Nederlands recht en is sinds 31 december 2011 gevestigd op Curaçao. Zij is de persoonlijke houdstervennootschap van haar enig aandeelhouder, die al geruime tijd op Curaçao woont. De bestuurder van de bv is de vader van haar aandeelhouder. Sinds 2007 participeert de bv samen met andere persoonlijke holdings van verschillende familieleden van de aandeelhouder en de vader in een andere vennootschap met een onderneming. Het is de bedoeling om 85% van het belang in deze vennootschap te verkopen aan een private equity bedrijf. Om deze aandelenverkoop te faciliteren, vindt op 27 januari 2011 de oprichting van een nieuwe bv plaats. Een stichting administratiekantoor (STAK) houdt de aandelen in de nieuwe vennootschap. De holdings van de familieleden bezitten de certificaten van de STAK. Zo heeft de bv via certificaten een economisch belang in de activa van de stichting van 11,11%. De vader emigreert op 31 december 2011 naar Curaçao, zodat een verplaatsing van de feitelijke leiding van de bv plaatsvindt. Het belang van de bv in de nieuwe vennootschap blijft echter ongewijzigd. Eind 2015 wordt de onderneming verkocht. Via de STAK ontvangt de bv in 2016 haar aandeel in de verkoopopbrengst, een bedrag van circa € 13,8 miljoen. De bv keert dit bedrag niet uit aan haar aandeelhouder. In haar aangifte vennootschapsbelasting over 2016 vermeldt de bv een belastbare winst van nihil. Maar volgens de Belastingdienst is de winstuitdeling wel belast. De inspecteur meent dat de bv een aanmerkelijk belang in een Nederlandse vennootschap houdt om zo de belastingheffing bij de aandeelhouder te ontgaan. In die situatie is de bv een buitenlandse belastingplichtige die een belastbaar bedrag geniet. De bv start daarop een beroepsprocedure voor Rechtbank Den Haag. Daarbij is niet in geschil dat door de betrokkenheid van de bv minder Nederlandse belasting is verschuldigd. Dit levert een bewijsvermoeden op dat een constructie is opgezet om belasting te ontgaan. De bv mag echter tegenbewijs leveren en doet dat met succes. Zij overtuigt de rechtbank ervan dat de werkelijke leiding om niet-fiscale redenen is verplaatst naar Curaçao. Bovendien zijn dividenden aan de bv onder de regelgeving tot 2016 belast met 15% dividendbelasting. Dat die regelgeving later is gewijzigd, betekent niet dat met terugwerkende kracht sprake is van een ontgaansmotief. De rechtbank verlaagt dan ook de aanslag vennootschapsbelasting naar nihil. Bron: Rb. Den Haag 22-11-2021 (gepubl. 07-12-2021)

Eerste dag zevende periode NOW: 2.800 aanvragen

Op de eerste dag dat bedrijven NOW-5 konden aanvragen voor de maanden november en december, hebben meer bedrijven een aanvraag gedaan dan in de vorige periode.
De zevende periode NOW (NOW-5) beslaat ditmaal geen drie, maar twee maanden. Werkgevers met minimaal 20% omzetverlies kunnen een tegemoetkoming in de loonkosten krijgen voor de maanden november en december 2021. Net als in de zesde periode NOW is de tegemoetkoming maximaal 85% en kan er een maximaal omzetverlies van 80% worden opgegeven. Wel is de loonsomvrijstelling verhoogd naar 15%. Het voorschot is zoals altijd 80% van de berekende tegemoetkoming. Het voorschot wordt dit keer in één keer betaald en niet in termijnen. Nieuw in de zevende periode NOW is dat ook bedrijven die na 1 februari 2020 gestart zijn in aanmerking komen voor loonsteun. Om het omzetverlies te kunnen berekenen is er tenminste één maand volledige referentieomzet nodig vóór de NOW-periode. Dat betekent dat alle bedrijven die gestart zijn vóór 1 oktober 2021 in aanmerking kunnen komen voor NOW. Afhankelijk van wanneer een bedrijf is gestart, is de wijze waarop de referentie-omzet wordt berekend iets anders. De precieze voorwaarden voor starters en alle andere informatie over de zevende periode NOW is te vinden op de website van UWV. Om werkgevers ruim de gelegenheid te geven om NOW aan te vragen, blijft het loket open tot en met 31 januari 2022. Bron: UWV 13-12-2021

Driejaarstermijn premiekorting start bij toepassing

Sommige werkgevers mochten in het verleden gedurende drie jaar de premiekorting voor oudere werknemers toepassen. Deze driejaarstermijn begon te lopen op het moment dat de werkgever de premiekorting daadwerkelijk ging benutten.
Werkgevers mochten tot 1 januari 2018 onder voorwaarden een premiekorting toepassen als zij een oudere werknemer (2014: 50 jaar of ouder bij indiensttreding) in dienst namen. De desbetreffende werknemer moest direct voor het aangaan van de dienstbetrekking recht hebben op een bepaalde uitkering, bijvoorbeeld een WW-uitkering. De werkgever mocht de premiekorting hooguit gedurende de eerste drie jaren vanaf de aanvang van die dienstbetrekking toepassen. Het recht op toepassing van de premiekorting komt ook te vervallen als de dienstbetrekking eindigt. Een werkgever heeft op 1 november 2011 een werknemer in dienst genomen, welke dienstbetrekking op 25 januari 2013 is beëindigd. De werknemer ontving van 26 januari 2013 tot en met 11 september 2013 een WW-uitkering. Op 12 september 2013 is de werknemer voor de tweede keer in dienst getreden bij deze werkgever. Deze dienstbetrekking is op 16 maart 2014 beëindigd. Van 17 maart 2014 tot en met 14 september 2014 ontving de werknemer wederom een WW-uitkering. Op 15 september 2014 is de werknemer voor de derde keer in dienst getreden tot 18 oktober 2015. Aansluitend kreeg de werknemer weer een WW-uitkering. Op 15 augustus 2016 treedt de werknemer voor de vierde keer in dienst tot 29 augustus 2017. Vanaf het begin van de derde dienstbetrekking heeft de werkgever in haar aangiften loonheffing voor deze werknemer premiekorting voor oudere werknemers toegepast. De werkgever en de fiscus zijn het niet eens over de start van de driejaarstermijn waarin de premiekorting kan worden toegepast. De fiscus is van mening dat de werkgever al bij aanvang van de tweede dienstbetrekking aan de voorwaarden voor toepassing van de premiekorting voldeed en dat de driejaarstermijn daarom vanaf dat moment is gaan gelden. De werkgever is van mening dat de driejaarstermijn bij aanvang van de derde dienstbetrekking is gaan lopen omdat zij op dat moment de premiekorting feitelijk heeft toegepast. Rechtbank Gelderland oordeelt uiteindelijk dat de driejaarstermijn start wanneer de werkgever voor het eerst feitelijk deze begunstigende regeling benut. NB. In 2018 is de premiekorting vervangen door het loonkostenvoordeel (LKV) waarvoor vergelijkbare voorwaarden gelden. De leeftijd van de werknemer is verhoogd naar 56 jaar. Bron: Rechtbank Gelderland 22-11-2021 (gepubl. 08-12-2021)

Stelselwijziging PEB voorkomt verliesverdamping

Het blijkt dat bv’s die een pensioen in eigen beheer hadden, verliesverdamping konden voorkomen door over te schakelen naar het omslagstelsel.
Een bv kent pensioenrechten toe aan haar bestuurder en enig werknemer, die ook 0,5% van de aandelen in de bv houdt. Een stichting heeft de resterende 99,5% van de aandelen. Op 1 januari 2016 staat bij de bv € 666.946 aan nog te verrekenen verliezen uit 2007 open. Deze verliezen zijn in 2016 voor het laatst te verrekenen. Dat jaar geeft de bv een negatieve pensioenlast op van € 369.543. Deze negatieve pensioenlast bestaat uit het afboeken van de pensioenvoorziening per 1 januari 2016 omdat de bv overgaat op het omslagstelsel. De bv wil de negatieve pensioenlast verrekenen met een deel van haar openstaande verliezen. Terwijl de inspecteur meent dat de stelselwijziging fiscaal gezien niet is toegestaan, denkt Hof Arnhem-Leeuwarden daar anders over. Het hof merkt ten eerste op dat de stelselwijziging niet in een incidenteel fiscaal voordeel resulteert. Daarna stelt het hof vast dat de stelselwijziging in overeenstemming is met het goedkoopmansgebruik. Hierbij is van belang dat het hof het omslagstelsel ziet als een aanvaardbaar financieringsstelsel. Onder dit stelsel passiveert men geen pensioenverplichting, zodat de fiscale waarderingsregel van pensioenverplichtingen niet geldt. Dat de bv geen rekenrente van 4% hanteert, vormt dus geen probleem. Het hof verklaart daarom het hoger beroep van de bv gegrond. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-11-2021 (gepubl. 03-12-2021)

© lArcade 2024