Inloggen

Archief

Geen akkoord cao Bereide verf- en drukinktindustrie

De werkgevers verenigd in de Vereniging van Verfgroothandelaren in Nederland (VVVF) hebben het onlangs tot stand gekomen onderhandelingsresultaat voor de nieuwe cao afgewezen. De achterban van CNV Vakmensen had wel ingestemd met het onderhandelingsresultaat.
De werkgevers hebben het onderhandelingsresultaat afgewezen in verband met onbedoelde gevolgen van de werkingsfeer, zoals deze is opgenomen in de gebruikelijke tekst van de cao. De cao voor de bereide verf- en drukinktindustrie geldt voor producerende ondernemingen die lid zijn van de VVVF, tenzij een andere cao ‘gebruikelijk dan wel van toepassing is’. Enkele leden, waaronder AkzoNobel en PPG, zijn de afgelopen decennia uitgezonderd geweest van deze cao, omdat zij een eigen cao afsluiten. De ondernemings-cao’s van AkzoNobel en PPG zijn eerder dit jaar afgelopen, maar nog niet vernieuwd (bij Akzo Nobel is inmiddels wel een principeakkoord tot stand gekomen). Als de VVVF nu een nieuwe cao zou sluiten is het gevolg daarvan dat beide ondernemingen juridisch gebonden raken aan de VVVF-cao. Bij de onderhandelingen over de nieuwe cao was de VVVF delegatie niet bekend met deze onbedoelde gevolgen van de werkingsfeer. Om te voorkomen juridisch gedwongen te worden de VVVF-cao toe te passen, overwegen PPG en AkzoNobel het lidmaatschap van de VVVF op te zeggen, tenzij de werkingsfeer van de VVVF-cao voor eens en altijd wordt aangepast. De VVVF vindt het onacceptabel dat twee grote leden zich in de huidige situatie gedwongen voelen het lidmaatschap van de vereniging op te zeggen om niet automatisch onder de werkingssfeer van de VVVF-cao te vallen, waardoor de continuïteit van de vereniging in gevaar komt. De VVVF kan daarom niet eerder een cao-akkoord met haar sociale partners sluiten, dan nadat de desbetreffende leden expliciet en op een duurzame manier worden uitgezonderd van de werkingsfeer van de VVVF-cao, zoals het altijd de bedoeling is geweest. Bron: VVVF 12-11-2014

Versnelde verhoging AOW-leeftijd

De staatssecretarissen Klijnsma en Wiebes hebben het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd naar de Tweede Kamer gestuurd. Door dit wetsvoorstel zal de pensioengerechtigde leeftijd in de jaren 2016 tot en met 2018 jaarlijks met drie maanden en in de jaren 2019 tot en met 2021 jaarlijks met vier maanden stijgen.
Door de voorgestelde verhoging zal de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar al in 2021 worden bereikt. Op basis van de huidige wetgeving zou dat pas in 2023 zijn. Vanaf 2022 kan de AOW-leeftijd jaarlijks in stappen van drie maanden worden aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde resterende levensverwachting. Een verhoging van de AOW-leeftijd wordt minimaal vijf jaar van tevoren aangekondigd. Dat betekent dat per 1 januari 2017 voor het eerst wordt bekeken wat de levensverwachting is en of deze aanleiding geeft om de AOW-leeftijd in 2022 te wijzigen. Dit zal vervolgens jaarlijks worden gedaan. Aan de hand van een formule wordt bij algemene maatregel van bestuur (amvb) een besluit genomen over de verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. In lijn met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd wordt ook de mogelijkheid versneld aangepast om onder bepaalde voorwaarden in aanvulling op het ouderdomspensioen een fiscaal gefaciliteerd deelnemingsjarenpensioen op te bouwen. Het deelnemingsjarenpensioen is bedoeld om werknemers die al op jonge leeftijd zijn begonnen met werken een paar jaar eerder met pensioen te laten gaan. Bij de invoering van de regeling maakte het deelnemingsjarenpensioen het mogelijk om na 40 zogenoemde deelnemingsjaren (jaren waarin is deelgenomen aan een pensioenregeling) twee jaar voorafgaande aan de AOW-leeftijd met een redelijke uitkering met pensioen te gaan. De relevante grenzen voor het deelnemingsjarenpensioen (leeftijds- en deelnemingsjarencriterium) worden overeenkomstig de verhoging van de AOW-leeftiijd aangepast. In het verlengde van de voorgestelde versnelde ophoging van de AOW-leeftijd worden daarom ook bij het deelnemingsjarenpensioen de relevante grenzen versneld gewijzigd. Bij iedere wijziging van de AOW-leeftijd wordt zowel het vereiste aantal deelnemingsjaren als het leeftijdscriterium op overeenkomstige wijze aangepast. De wijziging van het deelnemingsjarenpensioen treedt steeds in werking op het moment van de verhoging van de AOW-leeftijd. Bron: MvF 17-11-2014

Tweede Kamer stemt in met Belastingplan

De Tweede Kamer heeft op 13 november zoals verwacht ingestemd met het Belastingplan 2015. Wel zijn bij de behandeling enkele amendementen aangenomen. We noemen hier de meest relevante.
Gebruikelijkloonregeling De Tweede Kamer heeft ingestemd met een amendement van het Kamerlid Neppérus (VVD) dat beoogd de bewijslastverdeling ten aanzien van de gebruikelijkloonregeling meer in balans te brengen. Het amendement bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel draait de voorgestelde uitbreiding van de kring van lichamen voor de toets van het hoogste loon van de overige werknemers die in dienst zijn van de inhoudingsplichtige of met de inhoudingsplichtige verbonden lichamen, terug. Daarnaast scherpt het amendement de bewijslast voor de inspecteur aan, indien hij aannemelijk wil maken dat 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking hoger is dan het loon dat de inhoudingsplichtige in aanmerking heeft genomen. De inspecteur moet in dat geval ten minste de objectieve criteria overleggen op basis waarvan hij heeft vastgesteld wat de meest vergelijkbare dienstbetrekking is. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het vermelden van de branche, de grootte van het bedrijf uitgedrukt in bijvoorbeeld werknemers of omzet, het werkpakket en de verantwoordelijkheden. Een ander amendement van het Kamerlid Omtzigt (CDA) om ‘meest vergelijkbare’ dienstbetrekking (voorstel Belastingplan) weer te vervangen door ‘soortgelijke’ dienstbetrekking (huidige formulering) haalde het niet. Volgens Omtzigt zorgt de uitbreiding van de dienstbetrekking waarmee men het loon van de dga vergelijkt van ‘soortgelijke’ naar ‘meest vergelijkbare’ voor een aanzienlijke bewijslastverzwaring voor dga’s. Werkkostenregeling Over de werkkostenregeling was vooraf (in de media) vooral veel gesteggel over onder meer de fiets, maar amendementen daarover (gerichte vrijstelling) haalden het niet. Wel werd een amendement van het Kamerlid Dijkgraaf (SGP) aangenomen dat de concernregeling uitbreidt naar stichtingen. De betreffende stichtingen moeten dan gedurende het gehele kalenderjaar in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig met elkaar zijn verweven dat zij een eenheid vormen. Bij ministeriële regeling moeten voor de toepassing nadere regels worden gesteld. Volgens Dijkgraaf kan men hierbij denken aan de bindende voordracht van de benoeming van nieuwe bestuursleden en het recht op het vermogen bij vereffening bij faillissement of opheffing van een stichting opererend in concernverband. Bron: Tweede Kamer 13-11-2014

Provincie gaat buiten zijn boekje

Het is niet aan de provincie om met de Belastingdienst in discussie te gaan om een aanslag omlaag te krijgen waardoor zij geen belastingschade hoeft te vergoeden aan een belastingplichtige. Dat is het oordeel van de Nationale Ombudsman.
Een huiseigenaar komt in 2009 met de provincie Groningen overeen dat hij zijn woning, vanwege de aanleg van een provinciale weg, aan de provincie zal verkopen. In de koopovereenkomst wordt afgesproken dat de eventuele belastingschade van de huiseigenaar zou worden vastgesteld door de belastinginspecteur. De inspecteur had in eerste instantie bepaald dat de belastingschade € 4.637 bedroeg, de door huiseigenaar te betalen aanslagen inkomstenbelasting 2009 en 2010, die hij ontving na de verkoop van zijn huis aan de provincie. De belastingschade was ontstaan in box 3 door het aanhouden van extra banktegoeden, ontstaan na verkoop van de eigenwoning. De provincie was het niet eens met de door de inspecteur vastgestelde belastingschade en verzocht om het bedrag van de belastingschade opnieuw vast te stellen, waarna de inspecteur terugkwam op haar eerdere vaststelling en de belastingschade op nihil stelde. Volgens de provincie wordt de verschuiving van inkomen van box 1 naar box 3 bij onteigening niet als schade aangemerkt. Dit blijkt uit jurisprudentie en een besluit van de staatssecretaris. De huiseigenaar klaagt bij de Nationale Ombudsman dat de provincie Groningen niet de belastingschade vergoedt, die hij leed na de verkoop van zijn huis aan de provincie. Volgens de Nationale Ombudsman mocht de provincie als contractspartij haar visie hebben over de eerste beslissing van de inspecteur, maar had het de huiseigenaar moeten betrekken bij haar verzoek richting inspecteur. De provincie en huiseigenaar hadden dan gezamenlijk de inspecteur kunnen vragen om de situatie te bezien in het licht van de omschrijving van het begrip belastingschade in de koopovereenkomst. Door zich eenzijdig tot de belastinginspecteur te wenden zonder de huiseigenaar daarbij te betrekken heeft de provincie de huiseigenaar niet in staat gesteld zijn procedurele kansen te benutten. Daarmee heeft de provincie niet behoorlijk gehandeld. Bron: Nationale Ombudsman 29-10-2014

Vennootschap komt verplichtingen niet na, onrechtmatige daad bestuurder

Onder omstandigheden kan de bestuurder van een vennootschap jegens een schuldeiser van de vennootschap op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn, indien hij feitelijk verhindert dat de vennootschap zijn verplichtingen jegens de crediteur nakomt. Hiertoe moet de bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt treffen, hetgeen slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden aangenomen.
Een incassobureau voert voor een klant een vordering uit. Het incassobureau heeft daarbij namens de klant een procedure tegen de debiteur aanhangig gemaakt en gevoerd, waarbij de debiteur van de klant is veroordeeld tot betaling van € 6.582,34, te vermeerderen met rente en kosten. De ontvangen gelden worden echter niet doorgeleid naar de klant. Deze spreekt nu de (oud-)bestuurder van het incassobureau aan en stelt dat het incassobureau ten tijde van het laakbaar handelen door hem werd gedreven en dat hij als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is ex art. 6:162 BW. De kantonrechter stelt vast dat het incassobureau uit hoofde van de overeenkomst enkele geldbedragen heeft geïnd en dat geld (met uitzondering van een bedrag van € 2.075,83) niet heeft doorgeleid naar de klant. De bestuurder had ten tijde van het aangaan en uitvoeren van de opdracht een leidende rol bij het incassobureau. De klant stelt dat de debiteur aan het veroordelende vonnis heeft voldaan en dat het incassobureau/de bestuurder dat geld bewust ‘in een zwart gat’ heeft laten verdwijnen, wat de bestuurder valt te verwijten nu hij geen kwaliteitsrekening heeft aangehouden. De bestuurder beaamt dat hij inderdaad geen kwaliteitsrekening heeft aangehouden. Betalingen van derden werden ontvangen op een ‘gewone’ betaalrekening. De bestuurder van het incassobureau heeft inmiddels zijn bedrijf verkocht, en ook de administratie die hij onder zich had heeft hij overgedragen aan een koper. Met de koper is het via zijn boekhouder in contact gekomen, en na de verkoop heeft hij niets meer van de koper vernomen. De kantonrechter overweegt dat de persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder niet te snel mag worden aangenomen. Daarvoor zijn bijkomende, bijzondere omstandigheden nodig. Het feit dat geen kwaliteitsrekening is aangehouden kan de bestuurder niet zonder meer worden aangerekend. Door de klant zijn echter in dit verband bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat hem wel een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De bestuurder had binnen het incassobureau ‘alle touwtjes in handen’, hij heeft geld geïnd na een geslaagde incasso, dat geld laten uitbetalen op een ‘gewone’ betaalrekening en in ieder geval een deel van dat geld niet doorgeleid aan de opdrachtgever. Door deze situatie te laten ontstaan en laten voorbestaan, waarbij hij bovendien heeft nagelaten die derden te waarschuwen dat het geen kwaliteitsrekening betrof, heeft hij nalatig gehandeld. Die waarschuwingsplicht geldt des te meer op het moment dat het incassobureau werd overgedragen aan een koper, nu gesteld noch gebleken is dat de bestuurder enig (voor)onderzoek heeft verricht naar de betrouwbaarheid van die koper. Bovendien zijn cliënten niet op de hoogte gesteld van de overgang van de onderneming en zijn op geen enkele wijze maatregelen genomen om de (door-)betaling aan de klant zeker te stellen. Al deze omstandigheden tezamen leiden de kantonrechter tot de slotsom dat de bestuurder een ernstig verwijt treft, op grond waarvan hij persoonlijk aansprakelijk is op grond van art. 6:162 BW; de gevorderde verklaring voor recht ligt voor toewijzing gereed. Bron: Ktr. Rotterdam 5-09-2014

© lArcade 2024