Inloggen

Archief

Geen overdrachtsbelasting bij nieuw vervaardigd goed

Bij de levering van een onroerend goed is in principe overdrachtsbelasting verschuldigd. Tenzij ook omzetbelasting is verschuldigd omdat het gaat om de levering van een nieuw vervaardigd goed. Maar wanneer is er nu sprake van een nieuw vervaardigd goed? Volgens Rechtbank Noord-Holland is hiervan sprake als de werkzaamheden aan het geleverde pand zo ingrijpend zijn geweest, dat er in wezen nieuwbouw heeft plaats gevonden.
De zaak betrof de levering van een winkelpand. Voordat de levering plaatsvond had de verkopende partij het pand volledig gesloopt met uitzondering van de voorgevel. Ook de fundering en vloerplaat van het oude gebouw zijn, voor zover nodig voor de nieuwbouw, verwijderd, en nieuwe, stalen funderingspalen zijn aangebracht. Het gesloopte winkelpand wordt belast met btw geleverd aan de koper die achter de oude gevel een geheel nieuw pand neerzet. De inspecteur legt aan de koper een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op van € 261.750. De koper gaat hiertegen in beroep. Bij de rechter spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is van nieuwbouw of niet. Volgens de inspecteur gaat het hier om de levering van een bestaande onroerende zaak. De oudbouw was nog niet opgehouden te bestaan. Rechtbank Noord-Nederland denkt hier echter anders over. Het oude winkelpand was, met uitzondering van de voorgevel, volledig gesloopt, en de dragende constructie en fundering verwijderd en vervangen door een nieuwe passende constructie en fundering. Volgens de rechter waren de werkzaamheden zo ingrijpend dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Daaraan doet niet af dat een deel van de oudbouw – de voorgevel en een deel van de vloerplaat – in stand is gebleven. De levering was belast met omzetbelasting en de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting was dus ten onrechte opgelegd. Bron: Rb. Noord-Holland 22-01-2015

Loonkosten nemen nauwelijks toe ondanks cao-loonstijging

Volgens cijfers van het CBS namen in het eerste kwartaal van dit jaar de loonkosten nauwelijks toe, ondanks de cao-loonstijging.
In het eerste kwartaal stegen de contractuele loonkosten met 0,4%. Dat is de laagste toename sinds vijftien jaar. De cao-loonstijging in het eerste kwartaal was echter 1,2%. Dat de loonkosten desondanks nauwelijks stegen komt vooral door wijzigingen in werkgeverspremies (pensioen, WW). Ook in 2006 bleef de loonkostenstijging achter bij de cao-lonen. Ook toen werd dit veroorzaakt door lagere werkgeverspremies (arbeidsongeschiktheid en (pre)pensioen). Het verschil tussen de toename in de contractuele loonkosten en de toename van de cao-lonen was het grootst bij de overheid. Doordat de pensioenpremie evenveel daalde als de lonen stegen was het effect daar dat de contractuele loonkosten in het eerste kwartaal ongewijzigd bleven. De industrie kende de hoogste cao-loonstijging (1,9%) in het eerste kwartaal. In de energievoorziening was de loonstijging (0,6%) het laagst. Bron: CBS 2-04-2015

Drie maanden is drie maanden

Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd van de 30%-regeling een andere inhoudingsplichtige krijgt, kan men ook voor de nieuwe dienstbetrekking om toepassing van de 30%-regeling verzoeken. Voorwaarde is wel dat de periode tussen de vorige en de nieuwe dienstbetrekking niet langer is dan drie maanden.
Een uit India afkomstige werknemer is vanaf 2009 werkzaam en woonachtig in Nederland. Samen met zijn toenmalige werkgever vraagt hij een beschikking 30%-regeling aan die hem wordt toegekend voor de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 mei 2019. Op 1 december 2012 gaat hij uit dienst bij zijn werkgever, en pas op 23 april 2013 sluit hij een arbeidsovereenkomst met een nieuwe werkgever waar hij 2 mei 2013 aan de slag gaat. Ook hier bij de nieuwe werkgever wil hij de 30%-regeling toepassen, maar dit wordt door de inspecteur geweigerd: tussen beide dienstbetrekkingen zit een periode van meer dan drie maanden. De werknemer stelt echter van 1 december 2012 tot 22 februari 2013 niet beschikbaar te zijn geweest voor de arbeidsmarkt omdat hij zich volledig heeft gewijd aan het zoeken naar een woning. Rechtbank Gelderland gaat hier niet in mee: de 30%-regeling laat geen ruimte om op andere wijze aannemelijk te maken dat men over schaarse specifieke deskundigheid beschikt. Ook is het niet mogelijk een zelfgekozen periode, waarin men niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, niet mee te rekenen. Nog daargelaten dat het zoeken van woonruimte niet verhindert dat men gelijktijdig ook naar werk kan zoeken. Hof Arnhem-Leeuwarden sluit zich bij dit oordeel aan. Het hof benadrukt dat de termijn van drie maanden niet zo moet worden uitgelegd dat wanneer minder dan drie maanden naar een functie is gezocht, die termijn niet is overschreden. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-03-2015

Versnelde verhoging AOW-leeftijd

De Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel voor de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd. Thans is de AOW-leeftijd 65 jaar en drie maanden. Het wetsvoorstel zorgt voor een versnelling van de verhoging vanaf volgend jaar. Tot 2018 gaat de AOW-leeftijd in jaarlijkse stappen van drie maanden omhoog, daarna tot 2022 is de jaarlijkse verhoging vier maanden. Vanaf 2022 wordt de jaarlijkse verhoging van de AOW-leeftijd afhankelijk van de resterende levensverwachting op de AOW-gerechtigde leeftijd.
Een aangenomen amendement past de overbruggingsregeling aan, waardoor variabilisatie van reeds vóór 1 januari 2016 ingegaan pensioen tijdelijk mogelijk is, mits de mate van variatie uiterlijk bij het bereiken van de 65 5/12-jarige leeftijd is vastgesteld. Hierdoor kan men een AOW-gat tussen de 65 5/12-jarige leeftijd (de AOW-leeftijd die zonder de versnelde verhoging per 1 januari 2016 zou gelden) en de latere AOW-ingangsdatum worden opgevuld met tijdelijk hogere pensioenuitkeringen gevolgd door een lager pensioen over de resterende uitkeringsperiode. Deze mogelijkheid geldt tot 1 juli 2016. Verder heeft de Tweede Kamer in twee moties de regering opgeroepen om de overbruggingsregeling AOW te verruimen, zodat ook mensen die na 1 januari 2013 zijn gaan deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling er gebruik van kunnen maken, en te verlengen tot 1 januari 2023. De staatssecretaris heeft aangegeven met die verruiming en verlenging in te zullen stemmen. Bron: Tweede Kamer, 26-03-2015

© lArcade 2024