Inloggen

Archief

Effect WWZ in MKB: minder contracten voor onbepaalde tijd

De Wet op Werk en Zekerheid heeft in het MKB geen vruchten afgeworpen. Dat blijkt uit een duidelijk waarneembare trendbreuk van 5% in het aandeel contracten voor bepaalde tijd ten opzichte van vorig jaar. Uit de Van Spaendonck MKB Banenmonitor blijkt dat werkgevers minder vaak een vast contract geven. De jaarlijkse toename in contracten voor onbepaalde tijd in januari komt in 2016 in sterk verminderde mate terug.
Uit de MKB Banenmonitor blijkt dat de werkgelegenheid in het MKB stijgt. In het eerste kwartaal van 2016 is er sprake van 3,1% banengroei in het Nederlandse MKB t.o.v. hetzelfde kwartaal in 2015. Hiermee zet de opwaartse trendlijn zich verder voort. Naast deze banengroei wijzigt het type arbeidscontracten in het MKB sterk. Het procentuele aandeel contracten voor bepaalde tijd is afgelopen jaar harder gestegen dan op basis van de historische gegevens verwacht zou mogen worden; de tijdelijke contracten namen met 5% toe van 27% in februari 2015 naar 32% in februari 2016. Er is hiermee sprake van een duidelijke trendbreuk. Dit blijkt uit analyse van salarisdata van 725.000 Nederlanders werkzaam bij MKB-werkgevers tot 250 werknemers. Uit arbeidsmarktgegeven over de jaren 2010 tot 2015 blijkt naast een gestage stijging een duidelijk seizoenspatroon, waarbij het aandeel contracten voor bepaalde tijd in alle jaren in juli gemiddeld 3% hoger lag dan in de eerstvolgende januarimaand. Belangrijke oorzaken hiervan zijn seizoenswerk en het omzetten naar contracten voor onbepaalde tijd aan het begin van het nieuwe jaar. Opvallend is dat dit verschil in 2016 niet 3% maar 0,5%-punt is (31,8% bepaalde tijd contracten in juli 2015 vs. 31,3% in januari 2016). Hieruit kan men concluderen dat werkgevers veel minder contracten voor onbepaalde tijd hebben aangeboden aan het begin van het nieuwe jaar dan in voorgaande jaren het geval was. Bron: MKB Banenmonitor 21-04-2016

Meer vraag naar ICT professionals

Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2015 is het aantal geplaatste ICT vacatures in het eerste kwartaal van 2016 met 11,5 procent gestegen. Dit constateert iSense ICT Professionals in haar ICT arbeidsmarktrapportage.
Vooral in Noord- en Zuid-Holland is de vraag naar ICT-professionals groot. In Zeeland is het minste aantal vacatures geplaatst. Opvallend is wel de groei in de provincies Friesland, Gelderland en Overijssel. In het eerste kwartaal van 2016 werden er ten opzichte van het eerste kwartaal van 2015 namelijk 43,4% meer vacatures geplaatst in Friesland, 30,1% meer in Gelderland en 29,9% meer ICT-vacatures in Overijssel. iSense constateert wel verschuivingen binnen de branches in vergelijking met het eerste kwartaal van 2015. In het eerste kwartaal van 2016 werden 83% meer vacatures online geplaatst bij de Brandweer/Politie ten opzicht van het eerste kwartaal van 2015. Ook in de onderwijsbranche werden 26% meer ICT-vacatures online geplaatst. Binnen de branche Handel werden in het eerste kwartaal van dit jaar daarentegen minder ICT-vacatures geplaatst (-14%) in vergelijking met het eerste kwartaal van 2015. Bron: Maganagersonline.nl, 22-04-2016

Leegstand maatschappelijk vastgoed

Op 1 januari 2014 stonden veertien op de honderd maatschappelijke vastgoedobjecten leeg. Het gaat hier bijvoorbeeld om scholen, musea, sportaccommodaties en ziekenhuizen. De leegstand van maatschappelijk vastgoed was hoger dan die van woningen, maar lager dan die van kantoren en industriële objecten.
Per 1 januari 2014 telde Nederland ruim 108.000 vastgoedobjecten met een maatschappelijke functie, dit is 1,4% van de totale vastgoedvoorraad. Woningen vormden bijna 93% van het vastgoed, de resterende vastgoedtypen maakten iets minder dan 6% van het totaal uit. Leegstand onder maatschappelijk vastgoed doet zich met name voor bij objecten met een gezondheidsfunctie. Van deze objecten, waaronder ziekenhuizen en praktijkruimten, stond 18% leeg. Bij sportfaciliteiten (bijvoorbeeld zwembaden en sporthallen) was dit 16%. Ook meer dan één op de tien bijeenkomstencentra (kerken, congrescentra) en onderwijsinstellingen (scholen en universiteiten) was volgens de officiële registraties niet in gebruik. Woningen stonden minder vaak leeg dan maatschappelijk vastgoed, kantoren vaker. De leegstand van maatschappelijk vastgoed is het hoogst in Limburg en Drenthe. Begin 2014 stond 18% van het maatschappelijk vastgoed in Limburg leeg. In Drenthe was dit 17%. In Limburg ging het vooral om bijeenkomstencentra, in Drenthe om gezondheidsinstellingen. In Flevoland, Friesland en Zeeland was de administratieve leegstand onder vastgoed met een maatschappelijke functie het laagst (12%). In deze provincies waren het bijeenkomstencentra en onderwijsinstellingen die minder vaak stonden dan in andere delen van het land. Bron: CBS 22-04-2016

Aanpak knelpunten Wet werk en zekerheid

In een Kamerbrief van 21 april kondigt minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aantal maatregelen aan om enkele knelpunten in de Wet werk en zekerheid aan de pakken. De maatregelen zijn het gevolg op overleg met de sociale partners. De onderdelen van de Wet werk en zekerheid die zullen worden aangepakt betreffen onder meer de ondervonden knelpunten bij de ketenregeling in geval van seizoensarbeid, de transitievergoeding bij ontslag om bedrijfseconomische redenen als een cao-regeling van toepassing is en transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
Ten aanzien van de ketenbepaling wordt het mogelijk om in geval van seizoensarbeid bij cao hiervan af te wijken, waardoor het mogelijk is de tussenpoos van ten hoogste zes maanden tussen twee arbeidsovereenkomsten in een keten terug te brengen tot ten hoogste drie maanden. Het moet dan gaan om functies die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar. Omdat met deze maatregel haast is geboden, per 1 juli 2017 is het overgangsrecht voor de ketenregeling uitgewerkt, is deze maatregel opgenomen in de Tweede nota van wijziging van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (34 408). Thans kan de transitievergoeding buiten toepassing worden verklaard als in de cao een gelijkwaardige vergoeding is opgenomen. Het moet dan gaan om voorzieningen (bijvoorbeeld scholing, een bovenwettelijke WW-regeling, eigen vergoedingsregeling) die gelijkwaardig is aan de transitievergoeding waar de individuele werknemer recht zou hebben. Omdat dit in geval van ontslag om bedrijfseconomische redenen vaak een belemmering vormt om tot collectieve afspraken te komen, wil de minister hier een versoepeling aanbrengen. Bij ontslag om bedrijfseconomische redenen (waaronder ook ontslag wegens bedrijfsbeëindiging) hoeft de bij cao-geregelde voorziening niet gelijkwaardig te zijn aan de transitievergoeding waar de individuele werknemer recht zou hebben. Ten aanzien van de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid stelt de minister voor werkgevers hiervoor te compenseren van uit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf). Dit betekent dat het UWV die transitievergoeding voor zijn rekening zal nemen waar dan wel verhoging van de (uniforme) premie tegenover zal staan. De beide maatregelen ten aanzien van de transitievergoeding zullen worden opgenomen in een nog in te dienen wetsvoorstel dat per 1 januari 2018 in werking moet treden. Bron: Min SZW 21-04-2016

Minimumjeugdloon: verhoging en afschaffing

In een uitgebreide Kamerbrief over de herziening van de Wet wettelijk minimumloon kondigt minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een gedeeltelijke afschaffing en verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon aan.
Het Nederlandse minimumjeugdloon staat al langer ter discussie, ook internationaal. Volgens de Raad van Europa staat het Nederlandse minimumjeugdloon op gespannen voet met het Europees Sociaal Handvest. Ook in de Kamer zijn er kritische kanttekeningen geplaatst bij het minimumjeugdloon. Het kabinet stelt daarom voor de leeftijdsgrens voor het minimumloon voor volwassenen(thans 23 jaar) stapsgewijs te verlagen. Het voorstel is die grens te verlagen naar 22 jaar in 2017 en vervolgens – tenzij er sprake is van aanzienlijke negatieve effecten op de werkgelegenheid van jongeren – naar 21 jaar. Daarnaast zal de staffel voor de minimumjeugdlonen van 18 tot en met 20-jarigen stapsgewijs worden verhoogd. Zo zal het minimumjeugdloon voor 18-jarigen stapsgewijs worden verhoogd van 45,5% van het minimumloon naar 50%. Voor 19-jarigen zullen uiteindelijk uitkomen op 60% (nu 52,5%) en 20-jarigen op 80% (nu 61,5%). Een aantal aanvullende maatregelen zullen eventuele negatieve werkgelegenheidseffecten moeten voorkomen. Er komt een uitzonderingsbepaling voor het verhoogde minimumjeugdloon voor leerwerkplekken in de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo. Daarnaast is de introductie per 1 januari 2017 van het lage-inkomensvoordeel van belang. Werkgevers met werknemers van 21 en 22-jaar in dienst die voldoen aan de voorwaarden komen in aanmerking voor het lage-inkomensvoordeel. Zij gaan immers 100% WML verdienen en vallen daarmee onder het bereik van het LIV. Voor werkgevers met werknemers onder de 21 jaar biedt de LIV geen uitkomst. In overleg met de sociale partners wil het kabinet daarom gelijktijdig met de verhoging van het minimumjeugdloon werkgevers compenseren voor deze loonkostenstijgingen door middel van het instrumentarium van de Wet tegemoetkomingen loondomein, gefinancierd door een verhoging van de AOF premie. Bron: Min SZW 21-04-2016

© lArcade 2024